In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [appellant] tegen Varde Investments (Ireland) Limited, naar aanleiding van een vonnis van de rechtbank Maastricht. De zaak betreft een effectenlease-overeenkomst die [appellant] in 1999 met Dexia heeft gesloten. Dexia, de rechtsopvolger van Bank Labouchere N.V., heeft de vordering op [appellant] gecedeerd aan Varde. De appellant heeft in hoger beroep vijf grieven aangevoerd, waarbij hij onder andere betwist dat hij rechtsgeldig op de hoogte is gesteld van de cessie van de vordering en dat hij een vaststellingsovereenkomst met Dexia is aangegaan door het ondertekenen van het Aanmeldingsformulier Dexia Aanbod. Het hof heeft vastgesteld dat de cessie van de vordering op [appellant] correct is medegedeeld en dat de appellant niet heeft aangetoond dat hij niet op de hoogte was van de cessie. Daarnaast heeft het hof geoordeeld dat de Overeenkomst Dexia Aanbod als een vaststellingsovereenkomst moet worden aangemerkt, waardoor de appellant afstand heeft gedaan van zijn rechten met betrekking tot de effectenlease-overeenkomst. Het hof heeft de grieven van [appellant] verworpen en het vonnis van de rechtbank bekrachtigd, waarbij [appellant] is veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep.