[de man] wijst er terecht op dat de op voorspraak van [de vrouw] door de rechtbank benoemde deskundige [de registeraccountant] al eerder, op 15 mei 2009, in opdracht van de advocaat van [de vrouw] een in r.o. 8.1.5 van het tussenarrest van 25 september 2012 met “het [rapport-registeraccountant]” aangeduide briefrapportage heeft uitgebracht, waarbij de administratie van de vof over het jaar 2007 en ten dele over het jaar 2006 onderwerp van onderzoek zijn geweest en door [de registeraccountant] zijn ingezien. Dat, zoals in de eerste door [de vrouw] als voorbeeld geciteerde passage uit het rapport wordt vermeld, de aanwezigheid van het saldo zakelijke kasgelden in de periode tot eind 2007 bijna zes jaar later niet meer kan worden vastgesteld ligt voor de hand, omdat het op enig moment aanwezige fysieke kasgeld ("chartaal geld”), als dat wordt uitgegeven, naar zijn aard uit de kas wordt gehaald en daarin daarna niet meer aanwezig is. Achteraf kan het op enig moment aanwezige kasgeld uitsluitend worden vastgesteld aan de hand van een behoorlijk bijgehouden kasboek. Nog daargelaten dat volgens [de man] [de vrouw] degene was die de huishoudelijke kas beheerde en het huishoudboekje bijhield, leidt de afwezigheid van aan mutaties in de kas ten grondslag liggende facturen, kassabonnen etc. niet zonder meer tot de conclusie dat die mutaties geen deugdelijke grondslag hadden. Ook voor het overige is door [de vrouw] geen concreet feit gesteld waaruit enig vermoeden kan volgen dat [de man] in verband met het [rapport-registeraccountant] uit 2009 of met het in november 2013 uitgebrachte deskundigenbericht enig voor de beoordeling van het geschil relevant gegeven of document heeft achtergehouden.
Verworpen wordt de stelling van [de vrouw] dat zij geen beloning uit de vennootschap heeft ontvangen: uit de jaarrekeningen van de v.o.f. over de jaren 2003 tot en met 2007 blijkt het tegendeel: in elk van die jaren behaalde de v.o.f. een positief resultaat, waarvan telkens de helft ten gunste van de kapitaalrekening van ieder van partijen is geboekt.
De stelling van [de vrouw] dat haar veel meer uitgaven/opnames zijn toegerekend dan had gemogen vindt geen steun in de rapportage van de deskundige. Uit de hiervoor in r.o. 14.2 beknopt weergegeven werkwijze van de deskundige volgt dat telkens volgens de in vraag 2 onder b, c en d geformuleerde uitgangspunten de niet-zakelijke opnames uit de v.o.f. hetzij aan [de man], hetzij aan Van [de vrouw], hetzij aan de door ieder van hen bij helfte te dragen kosten van de gezamenlijke huishouding zijn toegerekend. De twee illustraties van [de vrouw] die volgens haar tot een andere conclusie moeten leiden, kunnen daaraan niet afdoen. [de vrouw] stelt dat de uitgave in 2005 aan “Gourmet to go” een verjaardagscadeau van [de man] aan haar was. Deze betwist dat met de stelling dat het bedrag is uitgegeven aan een etentje van [de vrouw] met haar korfbalvriendinnen, zodat deze uitgave ten laste van de kapitaalrekening van [de vrouw] is geboekt. Op [de vrouw] rust de bewijslast van haar stelling, maar zij heeft geen daarop toegesneden bewijsaanbod gedaan, zodat het hof verder aan die stelling voorbijgaat. Ook de tweede illustratie kan [de vrouw] niet baten, omdat blijkens bijlage VIII bij het deskundigenbericht het hier gaat om een lening van [de man] in privé aan De Posterij, zodat het, mede gelet op het tussen partijen gegolden hebbende huwelijksvermogensregime, noch voor de hand ligt dat van die lening en de revenuen daaruit in de boekhouding van de v.o.f. melding is gemaakt, noch dat [de vrouw] die revenuen geheel of gedeeltelijk toekwamen.
De stelling van [de vrouw], erop neerkomende dat alle opnames/onttrekkingen volledig aan haar zijn toegerekend, tenzij het onontkoombaar was dat deze ten laste van de man moesten komen, wordt door de vrouw niet met feiten onderbouwd en vindt overigens geen steun in de rapportage. Dat de stortingen geheel aan de man zijn toegerekend wordt verklaard door het feit dat de vrouw zelf geen stortingen heeft gedaan.
Uit het verloop van de kapitaalrekening van [de vrouw] in de periode eind 2002 tot en met eind 2007 blijkt dat het saldo op die rekening, ondanks de bijschrijving credit van de helft van het resultaat van de v.o.f. dat steeds op een niveau van rond de € 30.000 lag, door die jaren heen steeds minder positief werd, waarna het saldo voor het eerst per ultimo 2006 negatief werd. Datzelfde geldt voor de kapitaalrekening van [de man], met dien verstande dat in 2005 sprake was van een stijgend saldo en dat van een omslag naar een negatief saldo eerst eind 2007 sprake was. De conclusie van [de vrouw] dat het saldo op haar kapitaalrekening steeds negatiever werd is dus op zichzelf juist, maar houdt blijkbaar verband met het feit dat de jaarlijkse som van de aan haar toe te rekenen onttrekkingen telkens hoger was dan haar aandeel in het jaarresultaat van de v.o.f.. Bij gebrek aan enige aanwijzing voor het tegendeel, kan [de vrouw] niet gevolgd worden in haar stelling dat het jaarlijks slinkende saldo op haar kapitaalrekening werd veroorzaakt doordat [de man] inkomsten van de v.o.f. buiten de boeken gehouden heeft.
Er is geen enkele aanwijzing voor de veronderstelling dat [de man]
per saldominder privévermogen heeft ingebracht dan hij heeft gesteld en blijkt uit de in het deskundigenbericht opgenomen specificaties.
Daargelaten dat [de man] in zijn antwoordmemorie gemotiveerd heeft betwist dat hij degene was die de bankpas beheerde, berust de opvatting van de vrouw dat alle geldopnames als privéopnames van de man moeten worden beschouwd, op drijfzand.
De conclusie is dat alle betogen van de vrouw met de strekking twijfel te zaaien aan de eindconclusie van de deskundige dat, na een tweetal correcties, het saldo op de kapitaalrekening van [de vrouw] per ultimo 2007 € 223,-- positief bedraagt, worden verworpen.