ECLI:NL:GHSHE:2014:3470

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
27 maart 2014
Publicatiedatum
5 september 2014
Zaaknummer
HV 200.126.319-01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgangsregeling tussen vader en dochter met begeleiding van het Rotterdams Omgangshuis

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de vader tegen een beschikking van de rechtbank Limburg, waarin een omgangsregeling met zijn dochter is vastgesteld. De vader, die in hoger beroep is gegaan, verzoekt om een herziening van de omgangsregeling en om het ouderlijk gezag te delen. De rechtbank had eerder bepaald dat de omgang tussen de vader en de dochter slechts eenmaal per veertien dagen zou plaatsvinden, wat de vader als onvoldoende beschouwt. Hij stelt dat de moeder niet meewerkt aan de omgangsregeling en dat dit de ontwikkeling van de relatie tussen hem en zijn dochter schaadt. Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft het hof de Raad voor de Kinderbescherming gevraagd om een rapport op te stellen over de omgangsregeling. De Raad heeft geadviseerd om de omgang te laten plaatsvinden via het Rotterdams Omgangshuis, waar de vader en dochter onder begeleiding elkaar kunnen ontmoeten. Het hof heeft dit advies gevolgd en de omgangsregeling voorlopig vastgesteld via het omgangshuis, waarbij de moeder verplicht wordt om haar medewerking te verlenen. De definitieve beslissing over de omgangsregeling wordt aangehouden in afwachting van de bevindingen van het omgangshuis en een nader advies van de Raad. Het hof heeft het hoger beroep van de vader tegen de afwijzing van het ouderlijk gezag afgewezen, maar heeft de vader en dochter het recht op omgang toegekend, onder begeleiding van het Rotterdams Omgangshuis.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak: 27 maart 2014
Zaaknummer: HV 200.126.319/01
Zaaknummer eerste aanleg: 112049 / FA RK 11-1673
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. D.M.J.M.G. Cuijpers,
tegen
[de moeder],
wonende te [woonplaats],
verweerster,
hierna te noemen: de moeder.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 23 januari 2013.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie op 19 april 2013, heeft de vader verzocht voormelde beschikking te vernietigen (naar het hof begrijpt: uitsluitend voor zover het betreft de omgangsregeling en de afwijzende beslissing om mede te worden belast met het ouderlijk gezag) en, opnieuw rechtdoende, te bepalen dat:
  • de Raad voor de Kinderbescherming een (hernieuwd) advies zal opstellen over de wijze waarop de vader omgang met [de dochter] zou kunnen hebben en de wijze waarop de omgang met [de dochter] dient te worden ingekleed;
  • de vader recht heeft op omgang met [de dochter], eenmaal per veertien dagen van vrijdagavond 18.00 uur tot zondagavond 18.00 uur, althans te bepalen dat de vader recht heeft op een omgangsregeling met [de dochter] van eenmaal per veertien dagen een heel weekend van vrijdag 18.00 uur tot zondag 18.00 bij opa en oma (vz) thuis, althans dat het hof een omgangsregeling bepaalt die het hof juist acht;
  • de moeder haar medewerking dient te verlenen aan de omgangsregeling op straffe van een dwangsom van € 100,= per dag of gedeelte van de dag indien de moeder in gebreke blijft.
2.2.
De moeder heeft geen verweerschrift ingediend.
2.3.
Het hof heeft kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 20 december 2012;
  • de brief van de advocaat van de vader d.d. 8 mei 2013 met het procesdossier in eerste aanleg.
2.4.1.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 23 juli 2013. Hiervan is een verkort proces-verbaal opgemaakt. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de vader, bijgestaan door mr. N. Geradts, kantoorgenoot van mr. Cuijpers;
  • de Raad voor de Kinderbescherming (hierna te noemen: de raad), vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger raad].
De moeder is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
2.4.2.
Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft het hof de raad verzocht onderzoek te verrichten, te rapporteren en te adviseren hoe de omgang tussen [de dochter] en de vader in overeenstemming met de belangen van [de dochter] kan worden ingevuld en gewaarborgd, waarbij tevens kan worden onderzocht of een maatregel van kinderbescherming geïndiceerd is.
Het hof heeft de verdere behandeling van de zaak aangehouden tot 26 november 2013 pro forma.
2.4.3.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van het rapport van de raad d.d. 10 december 2013, ingekomen ter griffie op 20 december 2013, waarna het hof partijen bij brief van 6 januari 2014 in de gelegenheid heeft gesteld om tot uiterlijk 3 februari 2014 te reageren op het raadsrapport.
De vader heeft hiervan gebruik gemaakt door het hof, via zijn advocaat, een brief te sturen op 27 januari 2014. De vader merkt tevens in deze brief op dat [de dochter] door de rechtbank Rotterdam onder toezicht is gesteld en dat hij het hof de beschikking zal doen toekomen indien hij deze heeft ontvangen.
De moeder heeft niet gereageerd.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de inmiddels verbroken relatie van partijen is geboren:
- [de dochter] (hierna: [de dochter]), op [geboortedatum] 2011 te [geboorteplaats].
De vader heeft [de dochter] erkend.
De moeder oefent van rechtswege het gezag over [de dochter] uit.
Eind 2011 is de moeder met [de dochter] verhuisd naar [plaats].
3.2.
Bij beschikking van 21 december 2011 heeft de rechtbank de raad verzocht een onderzoek te doen en advies uit te brengen over het gezag en de omgangsregeling.
Bij beschikking van 17 oktober 2012 heeft de rechtbank een voorlopige omgangsregeling tussen de vader en [de dochter] bepaald op de zondag of de maandag van 13.30 uur tot 18.00 uur in de nabije omgeving van de woonplaats van de moeder, onder begeleiding van de ouder(s) van de vader, nadat beide ouders met deze voorlopige regeling hadden ingestemd.
3.3.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank, voorzover thans van belang:
  • bepaald dat de omgang tussen de vader en [de dochter] plaatsvindt gedurende één zondag per veertien dagen van 11.00 uur tot 17.00 uur op een door de ouders in onderling overleg te bepalen plaats doch in de nabijheid van de woning van de moeder;
  • het verzoek van de vader om mede te worden belast met het ouderlijk gezag, afgewezen.
3.4.
De vader kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen. In zijn beroepschrift voert hij, kort samengevat, aan dat de rechtbank ten onrechte het advies van de raad naast zich neer heeft gelegd. Het had op de weg van de rechtbank gelegen om op advies van de raad te kijken naar een gefaseerd opbouwende omgangsregeling, waarbij toegewerkt zou worden naar een weekendregeling, zoals door de raad in het rapport d.d. 12 april 2012 geadviseerd.
Er hebben voor 20 december 2012 vijf contacten plaatsgevonden tussen de vader en [de dochter]. Deze zijn goed verlopen. Het is aan de moeder te wijten dat er niet meer contact heeft plaatsgevonden.
De vader stelt dat de rechtbank niet nader heeft gemotiveerd waarom de omgang tussen [de dochter] en de vader in de nabijheid van de woning van de moeder dient plaats te vinden, nu de raad dit niet heeft geadviseerd. Verder heeft de rechtbank niet gemotiveerd waarom partijen samen in onderling overleg de plaats van de omgang moeten bepalen, terwijl duidelijk is dat partijen slecht communiceren.
De vader vindt de door de rechtbank vastgestelde omgangsregeling erg summier. De vader heeft de deurwaarder ingeschakeld om de omgangsregeling af te dwingen, maar de moeder weigert haar medewerking te verlenen.
Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft de vader hieraan toegevoegd dat hij [de dochter] slechts eenmaal, te weten in maart 2013 bij de moeder thuis, heeft gezien. Het is de moeder die bepaalt wanneer de vader contact mag hebben met [de dochter] en daartoe stelt zij dan haar eigen voorwaarden, bijvoorbeeld dat hij spullen voor [de dochter] koopt dan wel betaalt.
3.5.
De raad heeft ter zitting van het hof verklaard dat zijn onderzoek inmiddels al enige tijd geleden heeft plaatsgevonden. De raad constateert, dat het de ouders gezamenlijk niet zal lukken om de omgangsregeling, zoals bij de bestreden beschikking is vastgelegd, na te komen, nu partijen te ver uit elkaar wonen en elkaar wantrouwen. De opbouw die er had moeten zijn, is nog niet begonnen. De raad persisteert bij het eerder ingenomen standpunt dat het in het belang van [de dochter] is indien zij op frequente basis contact heeft met haar vader.
Het hof overweegt als volgt.
Gezag
3.6.
Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft de vader zijn grieven tegen de beslissing van de rechtbank, waarin zijn verzoek om mede te worden belast met het ouderlijk gezag is afgewezen, ingetrokken.
Het hof zal het appel van de vader dan ook in zoverre afwijzen.
Omgang
3.7.1.
Uit het raadsrapport van 10 december 2013 blijkt dat de vader en [de dochter] elkaar na medio juli 2013 niet meer hebben gezien, omdat de moeder dit niet toestaat. Eerder was er evenmin sprake van frequent contact en stond de moeder de vader slechts sporadisch toe om [de dochter] te zien .
Het hof overweegt dat door de slechte verstandhouding tussen partijen, het wederzijdse wantrouwen en de houding van de moeder, de vader nauwelijks in de gelegenheid is gesteld om [de dochter] te leren kennen. Het hof acht het voldoende aannemelijk geworden dat er aan de zijde van moeder sprake is van een langdurig patroon waarin zij haar medewerking niet, althans onvoldoende, verleent om de contacten tussen de vader en [de dochter] tot stand te brengen. De omgangsregeling, zoals door de rechtbank in de bestreden beschikking vastgelegd, heeft zij grotendeels naast zich neergelegd en in hoger beroep heeft zij in het geheel niet geparticipeerd in de procedure. Het hof heeft de moeder in het proces-verbaal van de zitting van 23 juli 2013 erop gewezen dat gedurende de looptijd van het raadsonderzoek de omgangsregeling, zoals bepaald bij de bestreden beschikking, onverminderd van kracht is en dat de vader en [de dochter] recht hebben op omgang met elkaar op de wijze zoals vermeld in het dictum van de bestreden beschikking en dat de moeder onverkort gehouden is hieraan haar medewerking te verlenen. De moeder heeft echter geen enkel omgangscontact tussen de vader en [de dochter] toegestaan. Het patroon van niet meewerken wordt voorts onderschreven door de bevindingen van de raad, nu uit het raadsrapport van 10 december 2013 blijkt dat afspraken met de moeder moeizaam tot stand kwamen en dat haar bereidheid om mee te werken gering was.
Het hof overweegt dat frequent contact tussen de vader en [de dochter] in het belang van [de dochter] is, zodat zij met haar vader een band kan opbouwen. Nu zij echter hierin volledig afhankelijk is van haar moeder en het hof de moeder op grond van het vorenstaande niet in staat acht om hier op vrijwillige basis aan mee te werken, is het hof – met de raad – van oordeel dat begeleide omgang tussen de vader en [de dochter] via het Rotterdamse omgangshuis geïndiceerd is, zodat de vader en [de dochter] elkaar met regelmaat kunnen zien in een rustige en stabiele omgeving. Zij kunnen elkaar dan beter leren kennen en tevens kan vanuit het omgangshuis worden bezien of de vader voldoende in staat is om te voldoen aan de behoeften van [de dochter].
Het hof volgt dan ook het advies van de raad zoals verwoord in het rapport van 10 december 2013 om het verzoek van de vader tot omgang voorlopig te bepalen via het Rotterdams Omgangshuis en het besluit tot definitieve omgang aan te houden voor de duur van een half jaar, in afwachting van de bevindingen van het Omgangshuis of van de aan te stellen gezinsvoogd. Uit de brief van de advocaat van de vader d.d. 27 januari 2014 met bijlage blijkt dat de vader zich kan verenigen met het advies van de raad. Dat de moeder bezwaar heeft tegen dit advies, zoals blijkt uit haar reactie aan de raad van 6 december 2013, maakt het oordeel van het hof dat het advies van de raad dient te worden gevolgd niet anders.
Het hof zal de definitieve beslissing omtrent de omgangsregeling een half jaar aanhouden in afwachting van de bevindingen van het Rotterdams Omgangshuis en het nadere advies van de raad.
3.7.2.
Het hof beslist dan ook als volgt,.

4.De beslissing

Het hof:
wijst af het hoger beroep van de vader tegen de bestreden beschikking om mede te worden belast met het ouderlijk gezag;
bepaalt dat de vader en [de dochter], geboren op [geboortedatum] 2011 te [geboorteplaats], gerechtigd zijn tot omgang met elkaar bij het Rotterdams Omgangshuis, onder begeleiding van het omgangshuis, waarbij de verdere invulling zal geschieden in nader overleg tussen partijen, de gezinsvoogd en het omgangshuis;
verplicht de moeder haar medewerking te verlenen aan de begeleiding door het genoemde Rotterdams Omgangshuis;
verzoekt het Rotterdams Omgangshuis het hof tijdig vóór na te melden pro forma datum schriftelijk te informeren over de resultaten van de begeleide contactregeling, onder gelijktijdige verstrekking van een afschrift van deze schriftelijke informatie aan de advocaat van de vader, de raad en de moeder;
verzoekt de raad het hof tijdig vóór na te melden pro forma datum nader te adviseren ten aanzien van een definitieve omgangsregeling tussen de vader en de minderjarige [de dochter];
verklaart deze beschikking tot zover uitvoer bij voorraad;
houdt iedere verdere beslissing aan tot
27 september 2014 pro forma, in afwachting van het verloop van de begeleide omgangscontacten via het Rotterdams Omgangshuis.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.H.J.M Mertens-Steeghs, C.E.M. Renckens en M.A. Ossentjuk en in het openbaar uitgesproken op 27 maart 2014.