ECLI:NL:GHSHE:2014:3402

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
2 september 2014
Publicatiedatum
3 september 2014
Zaaknummer
HV 200.151.697-01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de toekenning van een schone lei in het kader van de schuldsaneringsregeling

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om de beoordeling van de toekenning van een schone lei aan een appellante die in het kader van een schuldsaneringsregeling verkeerde. De appellante, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. F.P.J. Schraa, heeft in hoger beroep verzocht om het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant te vernietigen, dat op 26 juni 2014 was uitgesproken. De rechtbank had geoordeeld dat de appellante toerekenbaar tekortgeschoten was in de nakoming van haar verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling, omdat zij een nieuwe bovenmatige schuld van € 8.823,00 aan de Belastingdienst had laten ontstaan. De mondelinge behandeling vond plaats op 25 augustus 2014, waarbij zowel de appellante als haar bewindvoerder werden gehoord.

Het hof heeft vastgesteld dat de Belastingdienst nog geen beslissing had genomen op het bezwaarschrift van de appellante met betrekking tot de kinderopvangtoeslag over 2011. Dit leidde tot onduidelijkheid over de belastingaangiften van de jaren 2011 en 2012, en of er recht bestond op teruggave van inkomstenbelasting. Het hof heeft de appellante in de gelegenheid gesteld om aanvullende informatie te verstrekken, waaronder kopieën van haar belastingaangiften en een afschrift van de beschikking van de Belastingdienst. De behandeling van de zaak is aangehouden tot 3 december 2014, waarbij het hof verdere beslissingen heeft aangehouden.

De uitspraak van het hof benadrukt het belang van volledige informatie en medewerking van de schuldenaar in het kader van de schuldsaneringsregeling. Het hof heeft de appellante erop gewezen dat het ontbreken van informatie kan leiden tot een negatieve beoordeling van haar verzoek om een schone lei. De zaak illustreert de complexiteit van schuldsaneringen en de noodzaak voor schuldenaren om aan hun verplichtingen te voldoen om in aanmerking te komen voor een schone lei.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak: 2 september 2014
Zaaknummer: HV 200.151.697/01
Zaaknummer eerste aanleg: 11/107 R
in de zaak in hoger beroep van:
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
appellante,
hierna te noemen: [appellante],
advocaat: mr. F.P.J. Schraa.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant van 26 juni 2014.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 2 juli 2014, heeft [appellante] verzocht voormeld vonnis te vernietigen en te bepalen dat de schuldsaneringsregeling wordt beëindigd met toekenning van de schone lei.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 25 augustus 2014. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- [appellante], bijgestaan door mr. Schraa;
- [bewindvoerder], hierna te noemen: de bewindvoerder.
2.3.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 26 maart 2014;
- de brieven met bijlagen van de advocaat van [appellante] beiden d.d. 14 augustus 2014;
- de brief met bijlagen van de bewindvoerder ingekomen ter griffie op 10 juli 2014.

3.De beoordeling

3.1.
Bij vonnis van 4 maart 2011 is ten aanzien van [appellante] de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken.
3.2.
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank op de voet van artikel 354 lid 1 Faillissementswet (Fw) geoordeeld dat [appellante] toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen. De rechtbank heeft verstaan dat de toepassing van de schuldsaneringsregeling eindigt op het moment dat de slotuitdelingslijst verbindend is geworden. Omdat inmiddels de looptijd van de schuldsaneringsregeling was verstreken, heeft de rechtbank tevens haar eindoordeel gegeven. De rechtbank heeft daarbij geen toepassing gegeven aan artikel 354 lid 2 Fw, zodat op grond van artikel 358 lid 2 Fw aan [appellante] geen “schone lei” is verleend.
3.3.
De rechtbank heeft dit, zakelijk weergegeven, als volgt gemotiveerd:
“Tevens blijkt uit de stukken en het verhandelde ter zitting dat de schuldenares een nieuwe bovenmatige schuld van € 8.823,00 aan de Belastingdienst heeft laten ontstaan. Hieraan wordt het oordeel verbonden dat de schuldenares niet heeft voldaan aan de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichting dat zij gedurende de looptijd van voormelde regeling geen nieuwe bovenmatige schulden mag laten ontstaan.”
[appellante] kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.4.
[appellante] heeft in het beroepschrift - kort samengevat - aangevoerd dat zij jegens de bewindvoerder en de rechtbank heeft aangegeven dat de Belastingdienst ten onrechte een bedrag van € 8.823,00 ter zake kinderopvangtoeslag 2011 terugvordert. Er is immers in het jaar 2011 wel degelijk sprake geweest van betaalde kinderopvang. [appellante] heeft inmiddels bij de Belastingdienst een bezwaarschrift ingediend maar de Belastingdienst heeft aangegeven niet in staat te zijn dit bezwaarschrift tijdig te behandelen. [appellante] is derhalve van mening dat haar in deze geen verwijt treft en dat er geen sprake is van een tekortkoming in de nakoming van een uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichting. Concluderend stelt [appellante] dan ook dat haar ten onrechte de “schone lei” is geweigerd.
3.4.1.
Hieraan heeft [appellante] ter zitting in hoger beroep - kort samengevat - toegevoegd dat zij er niet in is geslaagd om een afdruk te maken van haar belastingaangiften over de jaren 2011 en 2012. [appellante] voegt hier evenwel aan toe dat zij niet zeker weet of zij over het jaar 2012 wel een aangifte heeft gedaan. Van de aangifte van 2013 is een afschrift voorhanden, maar deze aangifte is volgens [appellante] onjuist omdat een medewerker van de Belastingdienst welke de aangifte voor [appellante] heeft verwerkt hierop ten onrechte en ondanks de door [appellante] mondeling gedane aanwijzingen hieromtrent heeft aangevinkt dat zij recht had op alleenstaande ouderkorting. [appellante] heeft zich hierop naar eigen zeggen telefonisch tot de Belastingdienst gewend, maar haar is te verstaan gegeven dat er geen nieuwe aangifte dient te worden gedaan. Voorts heeft [appellante] erkend dat zij de bewindvoerder noch de rechtbank terstond heeft geïnformeerd met betrekking tot het feit dat de Belastingdienst haar schriftelijk had bericht dat deze niet in staat was haar bezwaarschrift inzake de kinderopvangtoeslag tijdig te behandelen en dat zij op 2 mei 2014 schriftelijk met verlenging van de beslistermijn heeft ingestemd. De raadsvrouwe heeft erop gewezen dat in de brief van de Belastingdienst stond dat deze meer tijd nodig had om een zorgvuldige beslissing op het bezwaar te nemen.
3.4.2.
De bewindvoerder heeft in haar brief en ter zitting in hoger beroep kort gezegd het volgende aangevoerd. [appellante] heeft al voor de toelating tot de wettelijke schuldsanering belastingschulden laten ontstaan en het lijkt erop dat zij tijdens de looptijd van de schuldsanering op dezelfde wijze bij de belastingdienst schulden heeft laten ontstaan. De informatievoorziening hapert nog altijd. Zo is er nog veel onduidelijkheid over de belastingteruggaven over de jaren 2011, 2012 en 2013. Het lijkt er volgens de bewindvoerder op dat [appellante] geen aangifte heeft gedaan en zodoende staat het definitieve recht op deze teruggaven niet vast. De bewindvoerder vermoedt evenwel dat teruggaven onterecht ontvangen zijn. Daarnaast vordert de Belastingdienst over 2011 een bedrag van € 8.823,00 aan kinderopvangtoeslag terug. Mogelijk heeft [appellante] niet correct “rekening en verantwoording” aan de Belastingdienst afgelegd over de ontvangen toeslag. In dat geval kan de terugvordering herzien worden indien zij dit alsnog doet. Zo niet dan is er een bovenmatig hoge nieuwe schuld die verlening van de schone lei doorkruist. Desgevraagd heeft de bewindvoerder meegedeeld dat zij niet weet of er in haar brief van 13 juni 2014 aan [appellante] een termijn is genoemd waarbinnen laatstgenoemde de gevraagde informatie diende te verstrekken.
3.5.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.5.1.
Bij het einde van de termijn gedurende welke de toepassing van de schuldsaneringsregeling van kracht is, dient op de voet van artikel 354 lid 1 Fw te worden vastgesteld of de schuldenaar toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen. Bij deze vaststelling geldt als maatstaf of een tekortkoming, in het licht van alle omstandigheden van het geval, een duidelijke aanwijzing vormt dat het bij de schuldenaar aan de van hem te vergen medewerking aan een doeltreffende uitvoering van de schuldsaneringsregeling heeft ontbroken. Ingevolge artikel 354 lid 2 Fw dient de rechter voorts na te gaan of er aanleiding bestaat om te bepalen dat een tekortkoming gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis buiten beschouwing blijft.
3.5.2.
Op grond van de inhoud van de processtukken en hetgeen ter gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep door en namens [appellante] alsmede door de bewindvoerder naar voren is gebracht acht het hof zich op dit moment onvoldoende voorgelicht om in deze zaak thans op het verzoek van [appellante] om haar schuldsaneringsregeling alsnog met toekenning van de “schone lei” te beëindigen een beslissing te kunnen nemen.
Het hof overweegt in dat verband dat de Belastingdienst nog geen beslissing heeft genomen inzake het bezwaarschrift met betrekking tot de kinderopvangtoeslag van [appellante] over het jaar 2011. Tevens blijft onduidelijkheid bestaan over de volgende vragen:
- heeft [appellante] al dan niet belastingaangiften gedaan over de jaren 2011 en 2012;
- bestond er over de jaren 2012 en 2013 recht op de teruggave inkomstenbelasting (die vervolgens op de terugvordering kinderopvangtoeslag 2011 in mindering is gebracht)?
3.5.3.
Het hof stelt [appellante] daarom in de gelegenheid om, uiterlijk op de in het dictum van dit arrest vermelde pro-forma datum, het hof te berichten inzake de thans nog door de Belastingdienst te nemen beslissing op het door haar ingediende bezwaarschrift met betrekking tot de kinderopvangtoeslag over het jaar 2011, alsmede om kopieën over te leggen van haar belastingaangiften of –aanslagen over de jaren 2011 en 2012 en, indien aan de orde, een kopie van haar gewijzigde belastingaangifte over het jaar 2013. Verder dient zij een afschrift van de beschikking kinderopvangtoeslag 2011 van de Belastingdienst van 16 mei 2013 over te leggen. Tot slot dient zij uiterlijk op die datum schriftelijk in te gaan op de opmerking van de bewindvoerder dat er vanwege het vervallen van het recht op alleenstaande ouderkorting mogelijk ten onrechte sprake was van (op de terugvordering
kinderopvangtoeslag 2011 in mindering gebrachte) teruggave inkomstenbelasting over 2012 en 2013. Voor zover nodig dient zij hiervoor (mogelijk via haar advocate) fiscaal advies in te winnen.
3.6.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

4.De uitspraak

Het hof:
houdt de behandeling van de zaak met het in rechtsoverweging 3.5.3. van dit arrest overwogen oogmerk aan tot 3 december 2014, PRO FORMA;
houdt verder iedere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.F.M. Pols, R.R.M. de Moor en J.H.Th. Veldman en in het openbaar uitgesproken op 2 september 2014.