4.1.6.Het hof heeft in het tussenarrest van 8 februari 2011, onder meer en voor zover thans van belang, in rov. 4.8.3 en 4.8.4 overwogen:
“4.8.3.
Het Luxemburgse spaargeld, dat in 1998 ongeveer 1,5 miljoen gulden bedroeg, is reeds verdeeld in die zin dat door de man in 1998 een bedrag van f. 750.000,- is gestort op een (Luxemburgse) rekening ten name van de vrouw. Verder is door hem een bedrag van f. 250.000,- gestort op een (Luxemburgse) rekening ten name van zoon [zoon 1]. De man stelt dat hij ook nog een zelfde bedrag heeft gestort op een rekening ten name van zoon [zoon 2] en dat het restant van de Luxemburgse rekening is opgegaan aan allerlei bestedingen.
De vrouw heeft de storting op een rekening ten name van [zoon 2] en de besteding van het restant van de rekening betwist, maar naar het oordeel van het hof kan de juistheid van deze stellingen van de man in het midden blijven. Door de vrouw is immers niet betwist dat van het Luxemburgse saldo de helft is gestort op een rekening die op haar naam is gesteld. Zij stelt weliswaar dat die storting is geschied zonder haar medeweten en instemming, maar het hof acht dit niet van doorslaggevende betekenis, omdat de vrouw in ieder geval in tweede instantie de verdeling heeft geaccepteerd doordat zij een nieuwe (Luxemburgse) rekening heeft geopend en daarop het aan haar toegedeelde bedrag van f. 750.000,- (en, naar het hof begrijpt, ook het bedrag van f. 250.000,- van zoon [zoon 1]) heeft gestort.
4.1.7.Het hof heeft bij eindarrest van 4 september 2012 de vonnissen van de rechtbank waarvan beroep vernietigd, behalve wat betreft:
- de toedeling van de woning c.a. aan de [adres 1] te [plaats 1], gemeente [gemeente], aan
de vrouw;
- de verdeling van de inboedel;
- de “versta-bepaling” in het eindvonnis dat de aandelen van de twee B.V. ’s aan de man
toebehoren;
- de compensatie van de proceskosten in het eindvonnis.
Het hof heeft voorts met betrekking tot de vernietigde onderdelen van de vonnissen van de rechtbank:
- de vrouw veroordeeld om aan de man in verband met de toedeling van de
woning [adres 1] te [plaats 1], gemeente [gemeente], een bedrag van € 205.000,- te voldoen (rechtsoverweging 8.2.2 tussenarrest d.d. 27 maart 2012);
- de man een vergoedingsrecht toegekend op de gemeenschap ad f. 150.471,-, omgerekend
€ 68.280,76, ter zake van de opbrengst van de woning [adres 2] te [plaats 2]
(rechtsoverweging 4.6.4 tussenarrest d.d. 8 februari 2011). Daarbij heeft het hof uit praktische overwegingen met dit vergoedingsrecht rekening gehouden bij de berekening van het bedrag dat de man aan de vrouw moet betalen ter zake van de aandelen van zijn B.V. ’s;
- de waarde van de aandelen van de B.V. ’s van de man vastgesteld op € 179.000,- (rechtsoverweging 8.3.6 van het tussenarrest d.d. 27 maart 2012). Op dit bedrag
komt in mindering het hiervoor vermelde bedrag van € 68.280,76 in verband met het
vergoedingsrecht van de man. De man moest per saldo aan de vrouw ter zake van zijn B.V. ’s nog een bedrag van (€ 179.000,- minus € 68.280,76) : 2 = € 55.359,62 betalen;
- verstaan dat de verdeling van het spaargeld in Luxemburg reeds heeft plaatsgevonden
(rechtsoverweging 4.8.4 tussenarrest d.d. 8 februari 2011);
- het volledige saldo van het Zwitserse spaargeld toegedeeld aan de man en hem veroordeeld om aan de vrouw in verband met deze toedeling een bedrag te betalen van
€ 814.796,78, te vermeerderen met een rente van 1,8% per jaar ingaande 1 januari 2012 tot aan de dag van de voldoening;
- de uitkeringen op de lijfrentepolissen met nrs. [polisnummer 1] en [polisnummer 2] toegedeeld aan de vrouw en haar veroordeeld om ter zake van deze polissen, rekening houdend met de door man gedane storting van € 7.652,10, een bedrag van € 32.211,63 aan de man te voldoen (rechtsoverweging 4.9.6 van het tussenarrest van 8 februari 2011 en
rechtsoverweging 8.5.5 tussenarrest d.d. 27 maart 2012);
- de kosten van het hoger beroep gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten moet dragen, met inbegrip van de kosten van het deskundigenonderzoek.
4.2.5.Het hof overweegt dienaangaande het volgende.
In de Memorie van Toelichting bij het ontwerp voor artikel 383 Rv is uiteengezet dat het bedrog in beginsel eerst is ontdekt, nadat de partij die bedrogen is “beschikt over het bewijs dat het is gepleegd” en dat voordien in het algemeen nog slechts sprake zal zijn van een gerezen verdenking (Kamerstukken II 1999-2000, 26 855, nr. 3, blz. 173).
Het moet daarbij gaan om feiten en omstandigheden die zozeer de verdenking rechtvaardigen van bedrog dat de partij die zich bedrogen acht, langs de weg van heropening van het geding de gelegenheid behoort te krijgen de zaak nogmaals aan de rechter voor te leggen opdat die met inachtneming van deze feiten en omstandigheden de zaak opnieuw beoordeelt. De partij die van deze feiten en omstandigheden kennis neemt wordt daardoor, in de zin van artikel 383 lid 1 Rv, bekend met de grond voor herroeping en zal het daarop gebaseerde rechtsmiddel dus binnen de termijn van drie maanden moeten aanwenden (HR 2 november 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW 9877). Het voorgaande in aanmerking nemende gaat het er niet om of de man zelf van mening was dat de vrouw fl. 1.000.000,- heeft ontvangen van de Luxemburgse spaargelden, het gaat er om dat en op welk moment de vrouw stelt dat zij fl. 1.000.000,- heeft ontvangen in plaats van fl. 750.000,- zoals het hof eerder - in het tussenarrest van 8 februari 2011 - heeft vastgesteld.
Daargelaten de vraag of hier al dan niet sprake is van bedrog, volgt het hof de man in zijn stelling dat uit het verweerschrift op aanvullend verzoek van de vrouw van 18 juli 2013 kan worden afgeleid dat de vrouw daar aangeeft dat zij een bedrag van fl. 1.000.000,- heeft ontvangen. Dit betekent dat de gestelde grond voor herroeping voor het eerst bekend is geworden op 18 juli 2013. De man heeft op 17 oktober 2013 de dagvaarding tot herroeping uitgebracht. Dat is, gelet op de door de man aangevoerde grond, binnen de in artikel 383 lid 1 Rv genoemde termijn van drie maanden nadat de grond is ontstaan en de man daarmee bekend is geworden en daarmee tijdig. Derhalve is de man ontvankelijk in zijn vordering.
4.3.4.Het hof overweegt dienaangaande het volgende.
De man heeft zich beroepen op de grond bedrog. Het begrip “bedrog” dient, in overeenstemming met de literatuur, ruim te worden uitgelegd en is niet onderworpen aan beperkingen die in het overeenkomstenrecht voor de uitleg van het begrip worden aangelegd. Van bedrog is reeds sprake wanneer een partij door haar oneerlijke proceshouding belet dat in de procedure feiten aan het licht komen die tot een voor de tegenpartij gunstige afloop van die procedure zouden hebben kunnen leiden. Dit zal zich onder meer voordoen wanneer een partij feiten verzwijgt, terwijl zij wist of behoorde te weten dat de tegenpartij niet met die feiten bekend was of redelijkerwijs bekend behoorde te zijn.
Naar het oordeel van het hof is niet gebleken dat door de vrouw in de verdelingsprocedure bedrog is gepleegd in die zin dat zij in de procedure zou hebben verzwegen dat zij van het Luxemburgse spaargeld fl. 1.000.000,- heeft ontvangen in plaats van fl. 750.000,-.
Uit het feit dat de vrouw in het door haar in de procedure tot wijziging van de partneralimentatie op 18 juli 2013 ingediende ‘verweerschrift op aanvullend verzoek’ heeft aangegeven dat zij fl. 1.000.000,- heeft ontvangen, valt niet af te leiden dat zij daarmee aangeeft c.q. erkent dat zij fl. 1.000.000,- voor zichzelf heeft gehouden, zoals de man heeft gesteld. Derhalve is niet komen vast te staan dat de vrouw iets anders heeft bedoeld dan in de oorspronkelijke procedure – zoals valt af te leiden uit de hiervoor geciteerde rov. 4.8.3. van het tussenarrest van 8 februari 2011 – is vastgesteld. Naar het oordeel van het hof is er dan ook geen sprake van een oneerlijke of bedrieglijke proceshouding van de vrouw, en is er geen grond voor herroeping van de arresten van dit hof van 8 februari 2011, 27 maart 2012 en 4 september 2012.
De vordering daartoe van de man zal dan ook worden afgewezen.