3.1.In overweging 3.1 van het beroepen vonnis heeft de kantonrechter in kort geding vastgesteld van welke feiten in dit geschil wordt uitgegaan. De door de kantonrechter vastgestelde feiten, voor zover die niet zijn betwist, vormen ook in hoger beroep het uitgangspunt. Voorts staan nog enkele andere feiten, als enerzijds gesteld en anderzijds niet betwist, tussen partijen vast. Het hof zal hierna een overzicht geven van de relevante feiten, waarvan in dit hoger beroep kan worden uitgegaan:
a. [geïntimeerden] is eigenaar van de woning aan de [adres 1] te [woonplaats] (hierna ook: de woning).
b. Op 15 februari 2012 heeft het college van Burgemeester en Wethouders van de
gemeente Halderberge aan [geïntimeerde 1] een vergunning ex artikel 15 van de Leegstandwet
verleend. De tekst van de vergunning luidt (voor zover relevant):
(…)
Op basis van uw verklaring verlenen wij u hierbij op grond van artikel 15 van de Leegstandswet vergunning voor de tijdelijke verhuur van de woning gelegen aan de [adres 1] te [woonplaats]. Het huis dient voor minimaal zes maanden en maximaal twee jaar te worden verhuurd. Bij verkoop van het huis dient u een opzegtermijn van drie maanden richting de huurder te hanteren.
Op grond van de Leegstandswet kan de tijdelijke verhuur met drie afzonderlijke jaren worden verlengd tot een maximum van vijf jaar. Indien u een verlenging van de tijdelijke verhuur wenst, dient steeds opnieuw voor ieder afzonderlijk jaar een verzoek te worden ingediend.
(…)
De huurovereenkomst moet schriftelijk worden aangegaan, waarbij melding moet worden gemaakt van onderhavige vergunning en het tijdvak waarvoor deze is verleend.”
c. Partijen hebben op 1 maart 2012 een schriftelijke huurovereenkomst gesloten met betrekking tot de woning. Deze huurovereenkomst heeft als titel:
“Huurcontract inzake tijdelijke verhuur op grond van artikel 15 van de Leegstandwet”.
d. In de huurovereenkomst is onder meer het volgende bepaald:
artikel 7:
“De huurovereenkomst wordt aangegaan voor een periode van twee jaar, ingaande op
1 maart 2012 en eindigend op 28 februari 2014 en wordt telkenmale met één jaar verlengd met een maximum van totaal vijf jaar. De vergunning als bedoeld in artikel 15 lid
1 Leegstandwet is verleend voor een periode van twee jaar.”.
artikel 8:
“Tussentijdse opzegging geschiedt bij aangetekend schrijven of deurwaardersexploot.(…) De opzegtermijn is 3 maanden bij opzegging door verhuurder.”
Artikel 14:
“Huurder is ermee bekend, dat verhuurder het gehuurde in de verkoop heeft.Verhuurder is gerechtigd de handelingen te verrichten die in het kader van verkoop gebruikelijk zijn, zoals (…) bezichtigingen van de woning door potentiële kopers.”
e. [appellanten] exploiteert op het complex behorende bij de woning een onderneming onder de naam ‘Stal [Stal]’, waarbij zij een 14-tal paarden houdt, fokt, opfokt, berijdt en in concours brengt.
f. Op 28 mei 2013 heeft [geïntimeerden] aan [appellanten] een aangetekende brief gezonden, waarin - voor zover van belang- het volgende staat vermeld:
“(...) Conform artikel 7 van de huurovereenkomst is de verhuur aangegaan voor de
periode tussen 1 maart 2012 en 28 februari 2014. Uitgaande van artikel 7:228 eerste
lid Burgerlijk wetboek, eindigt de huur van rechtswege op 28 februari 2014, zonder dat
daartoe een opzegging is vereist.Wij informeren u via deze brief dat wij niet voornemens zijn om de huur te verlengen na deze periode. Wij verwachten dan ook dat u de woning tot die tijd in goede staat behoud en als zodanig ook in dezelfde staat op 1 maart 2014 heeft verlaten.”
g. In reactie op voornoemde brief heeft [appellanten] bij brief van 30 november 2013
meegedeeld niet akkoord te gaan met de mededeling van [geïntimeerde 1] dat hij het voornemen
heeft om de huurovereenkomst niet te verlengen.
3.2.1.In de onderhavige procedure vordert [geïntimeerden] -kort gezegd- [appellanten] te veroordelen tot ontruiming van de woning en afgifte van de sleutels op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 250,-- per dag, indien [appellanten] niet aan deze veroordeling voldoet, met veroordeling van [appellanten] in de proceskosten (te vermeerderen met wettelijke rente) en in de nakosten.
3.2.2.[geïntimeerden] heeft daartoe aangevoerd dat de vergunning per 28 februari 2014 is geëindigd en dat de huurovereenkomst van rechtswege is beëindigd. Opzegging van de huurovereenkomst is niet vereist. Subsidiair heeft [geïntimeerden] aangevoerd dat de huurovereenkomst bij de aangetekende brief van 28 mei 2013 per 28 februari 2014 is opgezegd.
3.2.3.[appellanten] heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.
3.3.1.In het vonnis van 5 maart 2014 heeft de kantonrechter de vorderingen van [geïntimeerden] vrijwel geheel toegewezen, met dien verstande dat de te verbeuren dwangsom is gemaximeerd op € 7.500,--.