In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een beschikking van de rechtbank Limburg, waarbij de moeder van de rechthebbende als bewindvoerder is ontslagen en een opvolgend bewindvoerder en mentor is benoemd. De beschikking van de rechtbank dateert van 15 oktober 2013. Appellanten, de moeder en een voormalig mentor, hebben op 31 oktober 2013 beroep aangetekend tegen deze beslissing. Ze verzochten om vernietiging van de beschikking, specifiek het ontslag van de moeder als bewindvoerder en de benoeming van een opvolgend bewindvoerder en mentor. Tijdens de mondelinge behandeling op 21 januari 2014 zijn beide partijen gehoord, waarbij de moeder werd bijgestaan door haar advocaat, mr. J.W.J. Schoonbrood, en de opvolgend bewindvoerder en mentor door mr. M.M.A.F.C. Lienaerts.
Het hof heeft vastgesteld dat de moeder met ingang van 1 november 2013 als bewindvoerder is ontslagen, en dat de opvolgend bewindvoerder en mentor zijn benoemd. Appellanten hebben aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte de moeder heeft ontslagen en dat er onvoldoende redenen zijn om een onafhankelijke derde aan te stellen. Het hof heeft echter geconstateerd dat er veel onduidelijkheid bestond over het financieel beheer door de moeder, en dat er aanwijzingen waren van wanbeleid en zelfverrijking. Dit heeft geleid tot de conclusie dat er gewichtige redenen waren voor het ontslag van de moeder als bewindvoerder.
Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarbij het belang van de rechthebbende voorop stond. De moeder kan wel als vertrouwenspersoon blijven functioneren, maar het hof achtte het noodzakelijk dat er een onafhankelijke mentor wordt benoemd om de ontwikkeling van de rechthebbende te waarborgen. De beslissing van het hof is op 27 februari 2014 openbaar uitgesproken.