ECLI:NL:GHSHE:2014:3061

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
26 augustus 2014
Publicatiedatum
27 augustus 2014
Zaaknummer
HD 200.137.352_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot inzage in documenten ex artikel 843a Rv

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, hebben de ouders van een zoon een vordering ingesteld tot inzage in bepaalde documenten op grond van artikel 843a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De ouders, die als appellanten optraden, vorderden inzage in de jaarrekeningen en IB-aangiftes van hun zoon en de onderneming die hij had overgenomen. De zoon, die als geïntimeerde fungeerde, verzet zich tegen deze vordering. Het hof heeft in zijn arrest van 26 augustus 2014 geoordeeld dat de vordering tot inzage niet kan worden toegewezen. Het hof oordeelde dat de ouders niet voldoende rechtmatig belang hadden bij de gevorderde inzage, vooral omdat de privacy-gevoelige gegevens van de zoon en de onderneming niet relevant waren voor de zaak. Het hof wees erop dat de ouders onvoldoende hadden aangetoond dat de achterstelling van de vordering op de zoon niet meer bestond, wat de basis vormde voor hun vordering. De ouders werden als in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten van het incident. Het hof hield de verdere beslissing aan en verwees de hoofdzaak naar de rol voor memorie van antwoord.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer HD 200.137.352/01
arrest van 26 augustus 2014 in het incident ex art. 843a Rv
in de zaak van

1.[appellant],

wonende te [woonplaats 1],
en
2.
[appellante],
wonende te [woonplaats 1],
appellanten in de hoofdzaak, eisers in het incident ex art. 843a Rv,
advocaat: mr. J.F.M. Heuvelmans te [woonplaats 2],
tegen
[geïntimeerde],h.o.d.n.
CBO Financieel Advies Centrum,
wonende te [woonplaats 2],
geïntimeerde in de hoofdzaak, gedaagde in het incident ex art. 843a Rv,
advocaat: mr. E.W. Bosch te Naaldwijk,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 31 december 2013 in het hoger beroep van het door de rechtbank Breda gewezen vonnis van 19 december 2012 en het door de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda gewezen vonnis van 14 augustus 2013 tussen appellanten -de ouders- als gedaagden in conventie, eisers in (voorwaardelijke) reconventie en geïntimeerde -de zoon- als eiser in conventie en verweerder in (voorwaardelijke) reconventie. Het hof zal de nummering van voormeld tussenarrest voortzetten.

5.Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit:
  • het tussenarrest van 31 december 2013, waarbij het hof een comparitie na aanbrengen heeft gelast;
  • het proces-verbaal van comparitie van 4 februari 2014;
  • het incident ex artikel 843a Rv tevens memorie van grieven tevens aanvulling/wijziging grondslag, waarbij 17 producties zijn overgelegd;
  • een memorie van antwoord in het art. 843a Rv incident.
Vervolgens is bepaald dat arrest zal worden gewezen. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

6.Het geding in eerste aanleg (zaaknr. C/02/255179/HA ZA 12-694)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormelde vonnissen van 19 december 2012 en 14 augustus 2013.

7.De beoordeling

In het incident:
7.1
Bij de beoordeling van de incidentele vordering kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
a. De ouders hebben een assurantiekantoor gedreven genaamd “Assurantiekantoor CBO Financieel Advies Centrum v.o.f.” (hierna CBO). Zij hebben bij overeenkomst van 20 december 2008 CBO aan hun zoon verkocht voor € 400.000,-.
b. Ter financiering van de koopsom heeft de zoon € 160.000,- en € 70.000,- geleend van Reaal Levensverzekeringen (hierna Reaal) en € 170.000,- van zijn ouders.
c. Op 29 januari 2009 hebben de ouders, de zoon en Reaal een akte van achterstelling ondertekend met, voor zover relevant, de volgende inhoud:
“(…)
Ondergetekenden:
(…) Reaal (…)
de heer [geïntimeerde] tevens handelend onder de naam CBO (…) hierna te noemen: “de kredietnemer”,
a. de heer [appellant] (…)
b. mevrouw [appellante] (…) hierna gezamenlijk te noemen: “de geldgever”.
(…)
datde kredietnemer per datum van ondertekening een geldleningsovereenkomst is aangegaan met Reaal;
datde geldgever, uit hoofde van een lening, van kredietnemer te vorderen heeft (…) € 170.000,- (…) blijkens een getekende schuldbekentenis;
datReaal slechts bereid is het bovenbedoelde krediet aan kredietnemer te verlenen, indien de geldgever voormelde en overige bestaande en toekomstige vorderingen op kredietnemer achter stelt bij de vordering(en) die Reaal ten laste van kredietnemer thans heeft of te eniger tijd zal hebben;
(…)
1. Geldgever stelt zijn vorenvermelde en overige bestaande en toekomstige vordering(en) op kredietnemer wegens aan deze ter leen verstrekte gelden met rente achter bij de vordering(en), die Reaal ten laste van kredietnemer thans heeft of uit welken hoofde ook in de toekomst mocht verkrijgen (…) met dien verstande dat:
a.
De vorderingen (met rente) pas opeisbaar zullen zijn en de voldoening van de vorderingen, waaronder begrepen de eventuele periodieke rente- en aflossingsverplichtingen, behoudens schriftelijke toestemming van Reaal eerst zal mogen plaats hebben wanneer de kredietnemer al hetgeen hij aan Reaal , uit welken hoofde ook, (…) schuldig mocht zijn, zal hebben voldaan. Ten aanzien van een aflossing stelt Reaal zich bereid daar jaarlijks vooraf, in overleg met de kredietnemer een besluit over te willen nemen;
b.
Vóór de vervulling van de onder a. vermelde voorwaarde geen gehele of gedeeltelijke betaling van de vordering zal plaats hebben (…)
4 Tot meerdere zekerheid voor de betaling van al hetgeen Reaal uit welken hoofde ook van de kredietnemer respectievelijk de geldgever te vorderen heeft of zal hebben, verpandt de geldgever (…) aan Reaal die deze verpanding aanvaardt, al zijn vorderingen op de kredietnemer (…)”
d. Reaal heeft de zoon toestemming verleend om aan de ouders de overeengekomen rente over de hoofdsom te betalen. De zoon heeft maandelijks bedragen op de rekening van de ouders overgemaakt die overeenkomen met 8% rente over de verschuldigde hoofdsom.
e. Reaal heeft haar vorderingen op de zoon per 2 december 2011 overgedragen aan Intermediair Financial Management Nederland B.V. (IFMN).
f. In eerste aanleg heeft de zoon, samengevat en voor zover in dit incident van belang, in conventie verklaringen voor recht gevorderd dat hij tot op heden niet gehouden is om af te lossen op de door zijn ouders aan hem verstrekte geldlening, dat hij daartoe pas zal zijn gehouden als hij de vordering van Reaal heeft voldaan of in het geval Reaal toestemming tot aflossing heeft gegeven en dat hij behoudens verhoging volgens overeenkomst een rente is verschuldigd van 6% per jaar.
g. de ouders hebben in reconventie, samengevat en voor zover in dit incident van belang, onder de voorwaarde dat het door de zoon gevorderde zal worden afgewezen, verklaringen voor recht gevorderd dat de zoon gehouden is tot aflossing van de geldlening en betaling van een rente van 8% per jaar, en de zoon te veroordelen om de maandelijkse aflossingstermijnen en rente te betalen.
h. De rechtbank heeft bij het hiervoor genoemde vonnis van 14 augustus 2013, waarvan appel, in conventie, voor zover hier van belang, voor recht verklaard dat de zoon vooralsnog een rente verschuldigd was en is van 6%, te betalen in 12 maandelijkse termijnen, en dat hij pas is gehouden om aflossingen te betalen aan de ouders als de vordering van Reaal geheel is voldaan of als Reaal de zoon toestemming heeft verleend om tot aflossen over te gaan.
Gelet op deze verklaring voor recht en de voorwaarde als in reconventie geformuleerd, is in het dictum van het vonnis geen beslissing opgenomen over de hiervoor weergegeven vordering van de ouders.
7.2
De ouders vorderen in dit incident dat het hof de zoon zal veroordelen:
Primair om af te geven:
- IB-aangiftes van de zoon en zijn echtgenote over de jaren 2009 tot en met 2013;
- volledige jaarrekeningen inclusief balansen, verlies- en winstrekeningen van CBO over de jaren 2009 tot en met 2013;
- volledige jaarrekeningen inclusief balansen, verlies- en winstrekeningen van CBO Holding B.V. en haar dochtervennootschappen over de jaren 2009 tot en met 2013, althans tot afgifte van de door het hof in goede justitie te bepalen bescheiden, zulks binnen 3 dagen na betekening van het te wijzen arrest, onder verbeurte van een dwangsom van € 10.000,- voor iedere dag dat de zoon hieraan niet voldoet, een gedeelte van de dag gerekend als een hele dag;
Subsidiair om aan de ouders of een door hen aan te wijzen deskundige inzage te geven in de onder primair genoemde bescheiden, althans in de door het hof in goede justitie te bepalen bescheiden, zulks binnen 3 dagen na betekening van het te wijzen arrest, onder verbeurte van een dwangsom van € 10.000,- voor iedere dag dat de zoon hieraan niet voldoet, een gedeelte van de dag gerekend als een hele dag,
telkens onder veroordeling van de zoon in de proceskosten van het incident.
Zij leggen aan deze vordering ten grondslag dat er toch aflossingsverplichtingen zijn overeengekomen in een nadere overeenkomst. Bij e-mailbericht van [vertegenwoordiger IFMN] van IFMN van 14 februari 2012 aan de ouders, met cc aan de zoon, heeft IFMN namelijk laten weten om net als Reaal jaarlijks te willen bezien of aflossing kan worden toegestaan. Die beoordeling, aldus dat bericht,
“(…) zal steeds plaatsvinden aan de hand van de meest recente cijfers (thans 2011; deze zijn nog niet in ons bezit). Uitgangspunt zal steeds zijn dat de vermogenspositie (eigen vermogen in absolute zin en tevens in relatieve zin ten opzichte van het balanstotaal) van onze debiteur niet verslechterd mag zijn ten opzichte van het jaar ervoor. Verder moet de liquiditeit van de onderneming de aflossing toelaten. E.e.a. zal steeds in overleg met onze contractuele wederpartij worden bezien. Voorwaarde is dat de lening netjes volgens de contractuele verplichtingen wordt voldaan. (…)”
7.3
De zoon heeft zich verzet tegen toewijzing van de primaire en subsidiaire vordering. Het hof zal in het hierna volgende spreken over de vordering tot inzage en bedoelt dan de primaire en subsidiaire vordering tezamen.
7.4
De vordering van de ouders tot inzage in de IB-aangiftes van de echtgenote van de zoon over de jaren 2009 tot en met 2013 is op geen enkele manier toegelicht, zodat, nu is gesteld noch gebleken dat (de vermogenspositie van) deze echtgenote op enige relevante wijze bij deze zaak is betrokken, dat deel van de vordering in elk geval moet worden afgewezen.
7.5
De ouders stellen in hun toelichting op de vordering tot inzage dat zij allereerst van mening zijn dat IFMN geen beroep toekomt op de achterstelling van hun vordering zoals verwoord in de akte van achterstelling (r.o. 7.1 sub c). Volgens hen is
“(…) de achterstelling (…) niet mee overgedragen (…)”toen Reaal de vordering(en) op de zoon overdroeg aan IFMN. Het hof begrijpt uit nr. 14 van het door de ouders genomen stuk genaamd “incident ex artikel 843a Rv …” dat de onderhavige vordering tot inzage is ingesteld voor zover het hof in de hoofdzaak tot het oordeel komt dat IFMN wel een beroep toekomt op de achterstelling. In de hoofdzaak zijn de ouders primair van mening dat IFMN geen beroep toekomt op de achterstellingsbepaling.
Het hof oordeelt als volgt, waarbij in dit incident voorop wordt gesteld dat de ouders kennelijk van mening zijn dat de gegevens waarvan thans inzage wordt gevorderd niet van belang zijn indien, zoals zij primair stellen, die achterstelling niet meer bestaat: zonder die achterstelling is hun vordering op de zoon opeisbaar conform de voorwaarden in de tussen de ouders en de zoon gesloten geldleningsovereenkomst waarbij de gegevens waarvan thans inzage wordt gevorderd geen rol spelen.
De vordering tot inzage heeft, in elk geval gedeeltelijk, betrekking op zeer privacy-gevoelige gegevens, zoals IB-aangiftes van de zoon en verlies- en winstrekeningen van, naar het hof begrijpt, de geen rechtspersoonlijkheid bezittende v.o.f. CBO. Het hof is van oordeel dat, zolang niet vaststaat of de achterstelling nog bestaat, de vordering tot inzage in dergelijke privacy-gevoelige gegevens disproportioneel is omdat is gesteld noch gebleken dat die inzage nog enig doel heeft indien IFMN geen beroep kan doen op de achterstellingsbepaling. De vordering tot inzage in die gegevens moet dus worden afgewezen als thans nog prematuur.
7.6
Het hof begrijpt dat de ouders van mening zijn dat er, ondanks de eventueel nog steeds bestaande achterstelling, toch aflossingsverplichtingen zijn overeengekomen en wel in een nadere overeenkomst met IFMN, die blijkt uit het hiervoor in r.o. 7.2 genoemde e-mailbericht van IFMN van 14 februari 2012.
Voor zover uit dat hiervoor in r.o. 7.2 weergegeven e-mailbericht volgt dat er aflossingsverplichtingen zijn overeengekomen, zijn die overeengekomen met Reaal dan wel IFMN en mag, zo volgt uit dit e-mailbericht, pas door de zoon worden afgelost nadat Reaal, dan wel IFMN daarvoor toestemming heeft gegeven. Gelet op deze noodzakelijke toestemming -waarvan niet is gebleken- hebben de ouders niet, in elk geval niet voldoende, toegelicht welk rechtmatig belang zij in deze procedure hebben bij de door hen gevorderde inzage, zodat hun vordering ook om die reden moet worden afgewezen.
7.7
De in dit geschil relevante overeenkomsten zijn gesloten tussen de zoon, de ouders en Reaal en/of IFMN. De verkochte onderneming, CBO, was noch is, zo begrijpt het hof, een rechtspersoon. Gelet op deze feiten is niet voldoende toegelicht welk rechtmatig belang de ouders hebben bij de vordering tot inzage in de volledige jaarrekeningen inclusief balansen, verlies- en winstrekeningen van CBO Holding B.V. en haar dochtervennootschappen over de jaren 2009 tot en met 2013. De vordering tot inzage in die stukken moet dus ook om deze reden worden afgewezen.
7.8
Al met al kan de vordering dan ook, in elk geval op dit moment, niet worden toegewezen. Het hof zal het antwoord op de vraag of art. 4 van de akte tot achterstelling ook aan een en ander in de weg staat in het midden laten, alleen al omdat de ouders zich daar in eerste aanleg noch in dit hoger beroep over hebben uitgelaten.
De ouders hebben te gelden als de in het ongelijk gestelde partij en zullen daarom in de aan de zijde van de zoon gerezen kosten van dit incident worden veroordeeld, te vermeerderen met de nakosten en de wettelijke rente, die door het hof worden begroot c.q. worden toegewezen zoals hierna vermeld.
In de hoofdzaak:
7.9
De ouders hebben in het door hen op de rol van 27 mei 2014 ingediende stuk “incident ex artikel 843a Rv tevens memorie van grieven tevens aanvulling/wijziging grondslag” tevens grieven voorgedragen en toegelicht en een vordering gediend. Uit niets blijkt dat zij voor het nemen van een memorie van grieven aanhouding hebben gevraagd en/of gekregen, zodat het hof het ervoor houdt dat de ouders met het indienen van dit stuk ook de memorie van grieven hebben genomen. Het hof zal daarom voorbijgaan aan de woorden van de ouders in nr. 4 van het door hen genomen stuk dat zij in dat stuk ook de memorie van grieven hebben opgenomen “
Slechts voor het geval het hof tegelijk met deze incidentele vordering ook kennis wil nemen van de grieven in de hoofdzaak (…)” .
7.1
Op het verzoek van de zoon heeft de rolraadsheer beslist dat de hoofdzaak niet doorloopt. Het hof zal de hoofdzaak daarom naar de rol verwijzen voor het nemen van een memorie van antwoord.
7.11
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

8.De uitspraak

Het hof:
In het incident:
wijst het gevorderde af;
veroordeelt de ouders, uitvoerbaar bij voorraad en hoofdelijk des dat de ene betalende de andere is bevrijd, in de kosten van dit incident, gerezen aan de zijde van de zoon en tot op heden begroot op € 894,- voor salaris advocaat, en de nakosten, begroot op € 131,- indien geen betekening plaatsvindt, dan wel op € 199,- vermeerderd met de explootkosten indien niet binnen veertien dagen na de datum van dit arrest is voldaan aan de proceskostenveroordeling, een en ander te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien (14) dagen na de dag van deze uitspraak;;
In de hoofdzaak:
verwijst de zaak naar de rol van 7 oktober 2014 voor memorie van antwoord;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. H.A.G. Fikkers, R.R.M. de Moor en J.R. Sijmonsma en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 26 augustus 2014.