Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.[appellant],
[appellante],
CBO Financieel Advies Centrum,
5.Het verloop van de procedure
- het tussenarrest van 31 december 2013, waarbij het hof een comparitie na aanbrengen heeft gelast;
- het proces-verbaal van comparitie van 4 februari 2014;
- het incident ex artikel 843a Rv tevens memorie van grieven tevens aanvulling/wijziging grondslag, waarbij 17 producties zijn overgelegd;
- een memorie van antwoord in het art. 843a Rv incident.
6.Het geding in eerste aanleg (zaaknr. C/02/255179/HA ZA 12-694)
7.De beoordeling
De vorderingen (met rente) pas opeisbaar zullen zijn en de voldoening van de vorderingen, waaronder begrepen de eventuele periodieke rente- en aflossingsverplichtingen, behoudens schriftelijke toestemming van Reaal eerst zal mogen plaats hebben wanneer de kredietnemer al hetgeen hij aan Reaal , uit welken hoofde ook, (…) schuldig mocht zijn, zal hebben voldaan. Ten aanzien van een aflossing stelt Reaal zich bereid daar jaarlijks vooraf, in overleg met de kredietnemer een besluit over te willen nemen;
Vóór de vervulling van de onder a. vermelde voorwaarde geen gehele of gedeeltelijke betaling van de vordering zal plaats hebben (…)
“(…) zal steeds plaatsvinden aan de hand van de meest recente cijfers (thans 2011; deze zijn nog niet in ons bezit). Uitgangspunt zal steeds zijn dat de vermogenspositie (eigen vermogen in absolute zin en tevens in relatieve zin ten opzichte van het balanstotaal) van onze debiteur niet verslechterd mag zijn ten opzichte van het jaar ervoor. Verder moet de liquiditeit van de onderneming de aflossing toelaten. E.e.a. zal steeds in overleg met onze contractuele wederpartij worden bezien. Voorwaarde is dat de lening netjes volgens de contractuele verplichtingen wordt voldaan. (…)”
“(…) de achterstelling (…) niet mee overgedragen (…)”toen Reaal de vordering(en) op de zoon overdroeg aan IFMN. Het hof begrijpt uit nr. 14 van het door de ouders genomen stuk genaamd “incident ex artikel 843a Rv …” dat de onderhavige vordering tot inzage is ingesteld voor zover het hof in de hoofdzaak tot het oordeel komt dat IFMN wel een beroep toekomt op de achterstelling. In de hoofdzaak zijn de ouders primair van mening dat IFMN geen beroep toekomt op de achterstellingsbepaling.
Slechts voor het geval het hof tegelijk met deze incidentele vordering ook kennis wil nemen van de grieven in de hoofdzaak (…)” .