Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnr. 228353/11-4888)
2.Het geding in hoger beroep
3.De gronden van het hoger beroep
4.De beoordeling
eerste griefis tegen deze overweging gericht.
tweede griefis tegen deze overweging gericht. In de toelichting op deze grief stelt [de man] dat hem uitsluitend de eerste pagina van het dwangbevel is betekend, derhalve zonder specificatie van het in hoofdsom gevorderde bedrag. Derhalve is niet voldaan aan het bepaalde in artikel 21 lid 3 aanhef en sub d Wet Bpf 2000, aldus [de man].
derde griefopkomt tegen dit oordeel, heeft hij zijn standpunt volstrekt onvoldoende onderbouwd.
derde griefkomt [de man] tegen deze overweging op. Onder verwijzing naar hetgeen door hem bij conclusie van repliek in oppositie sub 4.1.3 tot en met 4.1.3.3 is aangevoerd, licht [de man] toe dat zijn onderneming niet onder de verplichtstellingsregeling valt, omdat niet is voldaan aan de daarin onder “Alles met dien verstande, dat” genoemde vereisten.
vierde griefstelt [de man] aan de orde dat hij door SPP nimmer statuten en reglementen toegezonden heeft gekregen.
- het uitvoeringsreglement, conclusie van antwoord in oppositie, productie 4,
- het reglement basisregeling, conclusie van dupliek in oppositie, productie 11,
- de statuten van SPP, memorie van grieven, productie 1.
vijfde griefis, strikt genomen, enkel gericht tegen de weergave door de kantonrechter van de standpunten van [de man] enerzijds en SPP anderzijds. Deze standpunten betreffen de omvang van de vordering van SPP op [de man]. [de man] geeft niet aan dat, waarom en in hoeverre de weergave van de respectievelijke standpunten onjuist en/of onvolledig zou zijn, zodat de grief reeds om die reden faalt. Voor zover de grief mede betrekking heeft op hetgeen de kantonrechter in het eindvonnis van 5 november 2012 ten aanzien van de omvang van de vordering van SPP op [de man] heeft overwogen, zal het hof daarop ingaan bij de bespreking van de zevende grief.
zesde griefbetoogt [de man] dat het niet aan de kantonrechter is om, zoals de kantonrechter in de bestreden vonnissen wel heeft gedaan, een uitgevaardigd dwangbevel integraal te beoordelen en vast te stellen welk bedrag het bestuursorgaan zou mogen executeren.
zevende griefbestaat uit een aantal onderdelen. Allereerst komt [de man] met deze grief op tegen rechtsoverweging 2 uit het vonnis van 5 november 2012, waarin de kantonrechter een weergave geeft van het debat tussen partijen op dat moment.
achtste griefvoert [de man] aan dat de kantonrechter zich ten onrechte niet heeft uitgelaten over de verhoging van € 365,57 die in het dwangbevel is toegepast en die ziet op de buitengerechtelijke kosten die zijn vastgesteld op 15% van de hoofdsom.
negende griefklaagt [de man] erover dat de kantonrechter geen bewijsopdrachten heeft verstrekt.