ECLI:NL:GHSHE:2014:2972

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
26 augustus 2014
Publicatiedatum
26 augustus 2014
Zaaknummer
HD 200.118.563_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake ontbinding huurovereenkomst en ontruiming bedrijfspand

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, staat de vraag centraal of de appellant belang heeft bij een inhoudelijke behandeling van zijn grieven. Het hof concludeert dat dit niet het geval is. De appellant heeft geen grieven ingediend tegen het eindvonnis van de kantonrechter, waarin de huurovereenkomst werd ontbonden en de ontruiming van het gehuurde bedrijfspand werd bevolen. Hierdoor is vastgesteld dat de huurovereenkomst is geëindigd en dat de opschorting van de betalingsverplichting van de appellant wegens gestelde gebreken aan het gehuurde niet meer aan de orde is. Dit oordeel is gebaseerd op de overweging dat de appellant de exploitatie van het gehuurde heeft gestaakt en dat er geen gronden zijn om de verschuldigde huursom te verminderen.

De zaak betreft een hoger beroep dat is ingeleid door de appellant tegen InBev Nederland N.V., die als geïntimeerde optreedt. De appellant heeft in eerste aanleg de vorderingen van InBev bestreden, onder andere met een beroep op opschorting vanwege gebreken aan het gehuurde. De kantonrechter heeft echter de reconventionele vorderingen van de appellant afgewezen en de huurovereenkomst ontbonden. In hoger beroep heeft de appellant drie grieven aangevoerd, maar het hof oordeelt dat de appellant geen belang heeft bij de bespreking van deze grieven, aangezien hij geen grieven heeft ingediend tegen de ontbinding van de huurovereenkomst.

Het hof verwijst de zaak naar de rol om de appellant in de gelegenheid te stellen zich uit te laten over de wijziging van eis door InBev. De uitspraak van het hof is gedaan op 26 augustus 2014, waarbij de grieven van de appellant zijn verworpen en de zaak verder wordt behandeld.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer HD 200.118.563/01
arrest van 26 augustus 2014
in de zaak van

1.[appellant],wonende te [woonplaats],

2.
[appellante],wonende te [woonplaats],
appellanten,
advocaat: mr. J.W. de Rijk te Helmond,
tegen
InBev Nederland N.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
geïntimeerde,
advocaat: mr. M. van Heeren te Breda,
op het bij exploot van dagvaarding van 10 april 2012 ingeleide hoger beroep van het door de rechtbank 's-Hertogenbosch, sector kanton, locatie Helmond gewezen vonnis van 11 januari 2012 tussen appellanten – [appellanten] (hierna in enkelvoud aan te duiden als: [appellant] – als gedaagden, eisers in reconventie en geïntimeerde – InBev – als eiseres in conventie, verweerster in reconventie.

1.Het geding in eerste aanleg (zaaknr. 659043 4961/09)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis en de tussenvonnissen van 13 oktober 2010, 26 januari 2011, 13 juli 2011 en 9 november 2011.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep;
- de memorie van grieven met één productie;
- de memorie van antwoord tevens vermeerdering van eis met drie producties.
Partijen hebben arrest gevraagd. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De gronden van het hoger beroep

Voor de tekst van de grieven wordt verwezen naar de memorie van grieven.
4. De beoordeling
4.1.
In de memorie van antwoord heeft InBev haar eis vermeerderd, in die zin dat zij thans ook vordert de contractuele boeterente, althans de wettelijke (handels-)rente over de na 1 november 2009 vervallen huurpenningen. Omdat [appellant] zich hierover nog niet heeft kunnen uitlaten en aan de beoordeling van de vermeerderde eis – gelet op hetgeen hierna zal worden overwogen – wordt toegekomen, zal hij daartoe in de gelegenheid worden gesteld als na te melden.
4.2.
In de overwegingen 6.1 en 6.2 van het vonnis van 13 juli 2011 heeft de kantonrechter vastgesteld van welke feiten in dit geschil wordt uitgegaan. De door de kantonrechter vastgestelde feiten zijn niet bestreden en vormen dus ook in hoger beroep het uitgangspunt. Voorts staan nog enkele andere feiten, als enerzijds gesteld en anderzijds niet betwist, tussen partijen vast. Het hof zal hierna een overzicht geven van deze relevante feiten.
4.2.1.
Op 31 mei 2005 is tussen InBev en de rechtsvoorganger van [appellant] ([rechtsvoorganger]) een huurovereenkomst gesloten met betrekking tot de (horeca)bedrijfsruimte aan de [stratnaam][huisnummer] in [woonplaats] (hierna ook: het gehuurde) voor de duur van vijf jaar met een optie voor nog vijf jaar.
4.2.2.
Bij akte van indeplaatsstelling van 26 februari 2007 is [appellant] in de plaats gekomen van voornoemde [rechtsvoorganger]
4.2.3.
Ten tijde van de inleidende dagvaarding beliep de huur € 5.907,39 per maand, bij vooruitbetaling te voldoen.
4.2.4.
In opdracht van [appellant] heeft [Architecten] Architecten BNA een inspectie en opname van het gehuurde gedaan en daarvan een rapport, gedateerd 22 januari 2010, opgemaakt. Volgens het rapport (zie
“03 SLOT”) is, kort samengevat, sprake van dertien gebreken in/aan het gehuurde.
4.3.
Bij inleidende dagvaarding heeft InBev [appellant] in rechte betrokken en heeft zij – kort samengevat – gevorderd ontbinding van de huurovereenkomst, ontruiming van het gehuurde en betaling van achterstallige huur, met rente en kosten. [appellant] heeft de vorderingen bestreden, onder meer met een beroep op opschorting vanwege – kort gezegd – gebreken aan het gehuurde en heeft van zijn kant vorderingen in reconventie ingesteld, die onder meer strekken tot herstel door InBev van het gehuurde in verband met lekkages.
4.4.
Bij eindvonnis van 11 januari 2012 zijn de reconventionele vorderingen afgewezen. Verder is in conventie de huurovereenkomst ontbonden, is [appellant] veroordeeld tot ontruiming van het gehuurde, tot betaling van vervallen huur tot en met augustus 2011 € 52.352,00, vermeerderd met rente en kosten, en tot betaling van € 5.907,39 per maand voor elke maand of deel van een maand dat [appellant] vanaf 1 september 2011 het gehuurde niet heeft ontruimd en verlaten. Het beroep op opschorting is door de kantonrechter verworpen. In dit verband heeft de kantonrechter overwogen dat een opschorting dient als prikkel om de wederpartij te bewegen tot het nakomen van haar verplichtingen; los van de vraag of InBev tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen, geldt dat [appellant] de exploitatie van het gehuurde heeft gestaakt en dat niet is gesteld of gebleken dat hij deze weer wil hervatten.
De kantonrechter heeft voorts overwogen dat niet is gesteld dat gronden bestaan om de verschuldigde huursom te verminderen; in reconventie is geen vermindering van de huursom gevorderd, noch schadevergoeding. In dat geval is ook niet gebleken dat [appellant] uit dien hoofde nog een verrekenbare tegenvordering zou hebben of dat hij, in afwachting van de vaststelling van de omvang van een dergelijke tegenvordering, betalingsverplichtingen van zijn kant zou kunnen opschorten.
4.5.
In hoger beroep vordert [appellant] de tussenvonnissen van 13 oktober 2010, 26 januari 2011, 13 juli 2011 en het eindvonnis van 11 januari 2012 te vernietigen en de vorderingen van InBev alsnog af te wijzen, met haar veroordeling in de proceskosten in beide instanties.
4.6.
[appellant] voert drie grieven aan.
4.6.1.
Met grief 1 komt hij op tegen het vonnis van 13 juli 2011 waar de kantonrechter overwoog dat, wanneer artikel 2, leden 1, 3 en 4 en artikel 5 lid 2 van de huurovereenkomst worden bezien in samenhang, niet anders kan worden geconcludeerd dan dat het de bedoeling van InBev is geweest om elke aansprakelijkheid voor onderhoud van het gehuurde uit te sluiten en voor rekening van de huurder te laten, behoudens kwesties die de structurele integriteit van het gehuurde betreffen.
4.6.2.
Grief II bestrijdt het vonnis van 13 juli 2011 waar de kantonrechter overwoog dat uit artikel 20 van de huurovereenkomst volgt dat partijen (en [appellant] in de vorm van zijn rechtsvoorganger) bij het aangaan van de huurovereenkomst op de hoogte zijn geweest van het feit (althans de mogelijkheid) dat in of bij het gehuurde geen vetput aanwezig was en dat de ventilatie in de bierkelder ontbrak, dat door ondertekening van de huurovereenkomst de rechtsvoorganger van [appellant] dit heeft geaccepteerd, dat in dat geval [appellant] in deze omstandigheid/ omstandigheden geen reden kan vinden om InBev gehouden te achten op deze punten voorzieningen te treffen en dat voor [appellant] in deze omstandigheid/omstandigheden ook geen reden is gelegen om betalingsverplichtingen met betrekking tot de huur op te schorten.
4.6.3.
[appellant] bestrijdt met grief III de overweging van de kantonrechter in het vonnis van 9 november 2011 dat ook indien zou kunnen worden aangenomen dat een deel van de door [appellant] gestelde gebreken voor rekening van InBev hersteld zouden moeten worden geldt dat opschorten van betaling van de volledige huur disproportioneel is en een tekortschieten oplevert in de nakoming van de huurdersverplichtingen.
4.7.
Tegen de vonnissen van 13 oktober 2010 en 26 januari 2011 zijn geen grieven gericht. In zoverre is [appellant] niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep.
4.8.
Een inhoudelijke behandeling van de drie tegen de vonnissen van 13 juli 2011 en 11 januari 2012 gerichte grieven, zoals hiervoor onder 4.6 weergegeven, kan achterwege blijven. [appellant] heeft daarbij geen belang. Tegen de in het eindvonnis van de kantonrechter uitgesproken ontbinding en ontruiming heeft [appellant] immers geen grieven aangevoerd. Daarmee staat vast dat de huurovereenkomst is geëindigd en dat opschorting van de betalingsverplichting van [appellant] niet meer aan de orde is, wat er ook zij van de omvang van de onderhoudsverplichting van Inbev en de eventuele tekortkoming in de nakoming daarvan.
4.9.
Het hiervoor aan het slot van 4.4 weergegeven oordeel van de kantonrechter houdt, kort gezegd, ook in dat er geen gronden bestaan om de verschuldigde huursom te verminderen, dat er geen beroep is gedaan op verrekening en dat er ook geen sprake is van een tegenvordering. Ook daartegen is [appellant] in hoger beroep niet opgekomen, zodat [appellant] (mede) om die reden geen belang heeft bij bespreking van zijn grieven.
4.10.
Slotsom is dat de grieven van [appellant] falen.
4.11.
De zaak zal nu – zoals al aangekondigd in 4.1 – naar de rol worden verwezen om [appellant] in de gelegenheid te stellen zich nog bij akte uit te laten over de wijziging van eis. Gelet op de huidige stand van zaken wordt partijen in overweging gegeven om in overleg te treden over een minnelijke regeling.

5.De uitspraak

Het hof:
verwijst de zaak naar de rol van 23 september 2014 om [appellant] in de gelegenheid te stellen zich bij akte uit te laten over de wijziging van eis;
houdt iedere nadere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. N.J.M. van Etten, M. van Ham en I. Bouter en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 26 augustus 2014.