4.1.Het hof stelt de volgende feiten vast:
4.1.1.[appellant], geboren op [geboortedatum] 1949 te Tel Aviv, heeft aan de universiteit aldaar een bachelordiploma natuurkunde en wiskunde en een masterdiploma wiskunde behaald. Hij is in 1978 afgestudeerd.
4.1.2.Op 1 mei 1980 is hij in de functie van softwaredeskundige in dienst getreden bij een rechtsvoorgangster van Philips op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. Zijn jaarsalaris bedroeg toen ƒ 34.297,- bruto per jaar.
4.1.3.Omstreeks 1 juli 1991 werd [appellant] ingedeeld in een nieuwe functie binnen het Natuurkundig Laboratorium (kortweg: NAT.LAB), genaamd “leiding support team COMPAS”.
4.1.4.Op 20 januari 1994 is [appellant] namens Philips meegedeeld dat zijn functie per 1 januari 1995 zou komen te vervallen als gevolg van een reorganisatie. [appellant] kreeg twee dagen in de week de tijd om naar een nieuwe passende functie te zoeken.
4.1.5.In 1996 besloot Philips tot een inkrimping van het NAT.LAB. De functie van 145 werknemers zou vervallen. Aan [appellant] is meegedeeld dat deze maatregel ook hem betrof.
4.1.6.Op 26 maart 1997 heeft [appellant] zich ziek gemeld wegens psychische klachten. Hij is gedurende langere tijd 100% arbeidsongeschikt geweest.
4.1.7.Bij brief van 28 mei 1997 is namens Philips aan [appellant] meegedeeld dat zijn ontslag zou worden aangevraagd.
4.1.8.Bij brief van 3 juni 1997 is aan [appellant] meegedeeld dat werd afgezien van het indienen van een ontslagaanvraag.
4.1.9.Begin augustus 1999 werd [appellant] 55-65% arbeidsongeschikt geacht.
4.1.10.Op 12 oktober 2000 is namens Philips aan [appellant] meegedeeld dat hij op non actief werd gesteld en dat ontslag voor hem zou worden aangevraagd.
4.1.11.Op 8 november 2000 heeft [appellant] zich volledig ziek gemeld.
4.1.12.Op 27 maart 2001 heeft Philips een ontslagaanvraag bij de Regionaal Directeur van de Arbeidsvoorziening ingediend, waartegen [appellant] verweer heeft gevoerd.
4.1.13.Op 19 september 2001 is aan Philips toestemming verleend om de arbeids-overeenkomst met [appellant] op te zeggen. In de beslissing staat onder meer het volgende:
(...)
Argumenten van de werkgeefster:
Werkgeefster voert-kort samengevat- aan dat de onderneming op grond van bedrijfseconomische motieven een aantal malen is gereorganiseerd alsmede dat het personeelsbestand is ingekrompen. Ten gevolge daarvan is de arbeidsplaats van betrokkene per 1 januari 1995 komen te vervallen. Ingevolge het Sociaal Plan heeft betrokkene begeleiding gekregen bij het zoeken naar een andere baan. Wegens ziekte van betrokkene is deze periode aanzienlijk verlengd. Betrokkene ontvangt inmiddels een gedeeltelijke WAO-uitkering en is aangewezen op aangepaste werkzaamheden. Betrokkene heeft op meerdere plaatsen binnen de onderneming tijdelijke werkzaamheden verricht dan wel op basis van proefplaatsingen passende werkzaamheden verricht. Mede als gevolg van onvoldoende functioneren van betrokkene kan worden vastgesteld dat het betrokkene niet is gelukt om een andere functie binnen de onderneming te vinden. (...)
Argumenten van betrokkene:
Betrokkene maakt uitvoering bezwaar tegen ontslag. Hij betwist –kort samengevat- dat zijn functie per 1 januari 1995 is vervallen. Werkgeefster heeft zich onvoldoende ingespannen om hem te herplaatsen. De gemaakte verwijten ten aanzien van onvoldoende functioneren zijn onterecht en ongefundeerd.
Ook de Uitvoeringsinstelling heeft zich onvoldoende ingespannen om hem te doen herplaatsen. (...).
Advies Uitvoeringsinstelling:
(...) Uit het advies van de Uitvoeringsinstelling blijkt dat betrokken werknemer is ingedeeld in de arbeidsongeschiktheidsklasse 55-65%. Een spoedig herstel wordt niet verwacht. Betrokkene is aangewezen op passende arbeid. Werkgeefster heeft zich middels allerlei proefplaatsingen voldoende ingespannen om betrokkene te reïntegreren. Dit is niet gelukt.
Beoordeling:
(...) Uit het overgelegde dossier is mij gebleken dat de oorspronkelijke functie van betrokken werknemer wegens bedrijfseconomische redenen is komen te vervallen. Het vinden van een baan binnen de onderneming is een gedeelde verantwoordelijkheid van werkgeefster en werknemer. Werkgeefster heeft toegelicht en aannemelijk gemaakt dat zij betrokkene sedertdien heeft begeleid bij het zoeken naar een andere (passende) baan. Uit het dossier is mij gebleken dat betrokkene op verschillende plaatsen en in verschillende functies de mogelijkheid heeft gekregen om zich weer een plaats te verwerven. Daardoor ben ik van mening dat werkgeefster zich voldoende heeft ingespannen om betrokkene te ondersteunen bij het vinden van een andere baan.
Mij is voorts gebleken dat de herplaatsingen binnen de onderneming om verschillende redenen niet hebben geleid tot een structurele herplaatsing. Werkgeefster geeft daarvoor o.a. aan dat het functioneren van betrokkene onvoldoende was. Ik ben van mening dat ik in casu niet van werkgeefster mag verlangen om voor iedere tijdelijke plaatsing aannemelijk te maken dat een voortzetting daarvan niet mogelijk was geweest. Voor mij is voldoende dat er allerlei herplaatsingen hebben plaatsgevonden. Het behoort tot verantwoordelijkheid van beide partijen om deze herplaatsingen tot een succes te maken. Ik stel vast dat het niet is gelukt. Het verweer dat het mislukken daarvan (volledig) te wijten is aan onzorgvuldigheden en onwil van werkgeefster acht ik niet aannemelijk, mede gelet op het standpunt van de Uitvoeringsinstelling. (...).”
4.1.14.Philips heeft de arbeidsovereenkomst met [appellant] op 24 september 2001 opgezegd per 1 januari 2002.
4.1.15.Op 17 december 2001 hebben [appellant] en Philips twee overeenkomsten ondertekend, waarbij Philips erkende aan [appellant] schuldig te zijn ƒ 93.718,99 respectievelijk ƒ 58.798,- (omgerekend in totaal ruim € 69.000,-) in verband met de voor [appellant] door de beëindiging van het dienstverband ontstane inkomstenderving. Deze bedragen zijn in december 2001 betaald (aan een verzekeringsmaatschappij in verband met vestiging van een stamrecht).
4.1.16.Het brutojaarsalaris van [appellant] bedroeg in 2002 € 47.647,37.
4.1.17.Door of namens [appellant] zijn na het ontslag steeds brieven aan Philips gestuurd, die (in het kader van de in deze zaak in te stellen vordering) de verjaring telkens hebben gestuit.