ECLI:NL:GHSHE:2014:2968

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
26 augustus 2014
Publicatiedatum
26 augustus 2014
Zaaknummer
HD 200.114.418_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg bepaling in arbeidsovereenkomst betreffende een beëindigingsvergoeding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van Bulk Bag Holland B.V. tegen een vonnis van de kantonrechter in Maastricht, waarin een beëindigingsvergoeding werd toegewezen aan de werknemer, [geïntimeerde]. De arbeidsovereenkomst tussen partijen, die op 29 mei 2009 was ondertekend, eindigde van rechtswege op 31 mei 2011. De werknemer vorderde betaling van de beëindigingsvergoeding, zoals vastgelegd in artikel 19 van de arbeidsovereenkomst, die hij berekende op € 103.842,--. De kantonrechter heeft deze vordering toegewezen, maar andere vorderingen van de werknemer afgewezen.

Het hof heeft de procedure voortgezet op basis van de stukken van de eerste aanleg en de memorie van grieven. Het hof heeft vastgesteld dat de Nederlandse rechter bevoegd is en dat Nederlands recht van toepassing is. De kern van het geschil betreft de uitleg van artikel 19 van de arbeidsovereenkomst, waarin staat dat de werknemer recht heeft op een beëindigingsvergoeding indien de arbeidsovereenkomst niet wordt verlengd zonder dwingende reden. Bulk Bag Holland betoogde dat de werknemer geen recht had op deze vergoeding omdat de arbeidsovereenkomst niet tussentijds was beëindigd.

Het hof oordeelde dat de uitleg van artikel 19 niet de mogelijkheid van een tussentijdse beëindiging omvatte. Bulk Bag Holland heeft niet voldoende onderbouwd dat de werknemer geen recht had op de beëindigingsvergoeding. Het hof concludeerde dat de werknemer recht had op de vergoeding, tenzij er sprake was van een dwingende reden voor het niet verlengen van de arbeidsovereenkomst. Bulk Bag Holland heeft niet aangetoond dat er een dwingende reden was, en de grieven van Bulk Bag Holland faalden. Het hof bekrachtigde het vonnis van de kantonrechter en veroordeelde Bulk Bag Holland in de proceskosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer HD 200.114.418/01
arrest van 26 augustus 2014
in de zaak van
[Bulk Bag Holland] Bulk Bag Holland B.V.,
statutair gevestigd te [vestigingsplaats],
appellante,
hierna aan te duiden als [Bulk Bag Holland],
advocaat: mr. N. Köse-Albayrak te Rotterdam,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats] (België),
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als [geïntimeerde],
advocaat: mr. R.R.E. Nobus te Terneuzen,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 20 november 2012 in het hoger beroep van het door de rechtbank Maastricht, sector kanton, locatie Maastricht onder zaaknummer 439599 CV EXPL 11-3413 gewezen vonnis van 2 mei 2012.

5 Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenarrest van 20 november 2012 waarbij het hof een comparitie na aanbrengen heeft gelast;
- het proces-verbaal van comparitie van 17 januari 2013;
- de memorie van grieven met producties;
- de memorie van antwoord met producties;
- de schriftelijke pleitnota van [geïntimeerde].
Partijen hebben arrest gevraagd. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

6.De gronden van het hoger beroep

Voor de tekst van de grieven wordt verwezen naar de memorie van grieven.

7.De beoordeling

7.1.
De feiten en het geschil in eerste aanleg
7.1.1.
[Bulk Bag Holland] heeft geen grief gericht tegen de door de kantonrechter vastgestelde feiten. Ook het hof gaat daarom van deze feiten uit. Deze feiten zijn - waar nodig aangevuld - de volgende.
- [Bulk Bag Holland] exploiteert een groothandel in emballage. [geïntimeerde] is in dienst geweest van [Bulk Bag Holland].
- Partijen hebben in eerste aanleg gedebatteerd over de vraag welke versie van de overgelegde schriftelijke arbeidsovereenkomsten tussen partijen gold/geldt. Partijen zijn het er in hoger beroep over eens dat tussen hen de arbeidsovereenkomst, ondertekend op 29 mei 2009, gold/geldt (prod. 1 inl dgv, zie proces-verbaal comparitie na aanbrengen).
Ingevolge deze arbeidsovereenkomst is [geïntimeerde] op 1 juni 2009 in dienst getreden van [Bulk Bag Holland] voor de duur van 24 maanden in de functie van sales director Nederland en eindigde deze arbeidsovereenkomst van rechtswege op 31 mei 2011 zonder dat opzegging was vereist. Het basissalaris bedroeg € 90.000,-- bruto per jaar, betaalbaar te stellen in gelijke maandelijkse termijnen van € 6.410,-- bruto, een dertiende maand en 8% vakantietoeslag. Daarnaast gold een provisieregeling.
Artikel 19 van de arbeidsovereenkomst luidt:
“Beëindigingsvergoeding
Mocht deze arbeidsovereenkomst zijdens de werkgever, zonder het aanwezig zijn van een dwingende reden, niet worden verlengd, voordat de expiratiedatum is bereikt, heeft de werknemer recht op de uitbetaling van het salaris over een resterende periode van 15 maanden. Op dit bedrag zullen de wettelijke verplichtingen worden ingehouden.”
- Voorafgaand aan de tussen partijen gesloten arbeidsovereenkomst werkte [geïntimeerde] elf jaar bij een Belgische concurrent van [Bulk Bag Holland]. Op initiatief van [Bulk Bag Holland] is [geïntimeerde] naar haar “overgestapt”. Die overstap leidde tot “juridische schermutselingen” met deze Belgische concurrent; de voor [geïntimeerde] hieraan verbonden kosten van juridische bijstand heeft [Bulk Bag Holland] vergoed.
- Vóór de afloop van het dienstverband hebben partijen over verlenging daarvan onderhandeld. In dat kader stelde [Bulk Bag Holland] een halvering van het basissalaris voor.
Bij brief van 10 mei 2011 heeft de advocaat van [Bulk Bag Holland] aan [geïntimeerde] geschreven:
“(…)
Uw arbeidsovereenkomst is van rechtswege op 30 april jl. beëindigd. Cliënte had u reeds laten weten de arbeidsovereenkomst niet te zullen verlengen. Wel hebben er onderhandelingen plaatsgevonden met als doel de samenwerking voort te zetten op grond van een nieuwe arbeidsovereenkomst. Helaas heeft dat geen resultaat gehad en heeft cliënte besloten de onderhandelingen met u stop te zetten.
(…)”
7.1.2.
[geïntimeerde] heeft in eerste aanleg onder meer betaling gevorderd van de in artikel 19 van de arbeidsovereenkomst bedoelde beëindigingsvergoeding, die hij heeft berekend op
€ 103.842,--.
De kantonrechter heeft deze vordering toegewezen. De overige vorderingen van [geïntimeerde] wees de kantonrechter af. In zoverre is het vonnis waarvan beroep niet aan het oordeel van het hof onderworpen nu [geïntimeerde] zijnerzijds geen hoger beroep heeft ingesteld.
7.2.
Bevoegdheid en toepasselijk recht
De kantonrechter heeft geoordeeld dat de Nederlandse rechter bevoegd is van het onderhavige geschil kennis te nemen en dat Nederlands recht daarop van toepassing is.
Ook het hof gaat daarvan uit.
Wat de bevoegdheid betreft heeft te gelden dat de procedure is gestart in de opgegeven vestigingsplaats van de verweerder, [Bulk Bag Holland], en dat deze daartegen geen bezwaar heeft gemaakt. De bevoegdheid van de kantonrechter (en daarmee ook dit hof) is daarmee gezien artikel 24 EEX-Vo gegeven.
Tegen de toepasselijkheid van het Nederlands recht is niet gegriefd.
7.3.
Uitleg van artikel 19 van de arbeidsovereenkomst
Met de grieven heeft [Bulk Bag Holland] de uitleg van artikel 19 van de arbeidsovereenkomst aan de orde gesteld.
Het hof stelt voorop dat volgens vaste rechtspraak de rechtsgevolgen van een overeenkomst in de eerste plaats worden bepaald door hetgeen partijen zijn overeengekomen. De vraag wat partijen zijn overeengekomen kan niet worden beantwoord enkel op grond van een (zuiver) taalkundige uitleg van de bewoordingen van de overeenkomst. Steeds komt het aan op de zin die partijen over en weer redelijkerwijs aan elkaars verklaringen en gedragingen mochten toekennen en op hetgeen ze te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten.
7.3.1.
[Bulk Bag Holland] heeft gesteld dat uit de koppeling van de zinsneden
“voordat de expiratiedatum is bereikt”en “
over de resterende periode van 15 maanden” blijkt dat partijen bedoeld hebben overeen te komen dat aan [geïntimeerde] een beëindigingsvergoeding toekomt indien de arbeidsovereenkomst tussentijds wordt beëindigd en zulks slechts voor een maximale restduur van 15 maanden. [Bulk Bag Holland] stelt daarmee akkoord te zijn gegaan omdat zij zich de vrees van [geïntimeerde] kon voorstellen dat [Bulk Bag Holland] - zo begrijpt het hof - bij niet actief zijn van [geïntimeerde] gedurende het eerste jaar van de arbeidsovereenkomst - het hof begrijpt: vanwege het non-concurrentiebeding waaraan [geïntimeerde] op basis van de arbeidsovereenkomst met zijn vorige werkgever gebonden was - van de arbeidsverhouding met [geïntimeerde] zou willen afzien.
De bepaling betreft naar het oordeel van het hof volgens de bewoordingen daarvan de situatie voor het geval de arbeidsovereenkomst niet verlengd wordt en vermeldt niets omtrent een tussentijdse beëindiging. Dat en waarom niettemin door partijen bedoeld is aan [geïntimeerde] een vergoeding toe te kennen in geval van tussentijdse beëindiging door [Bulk Bag Holland], en dat partijen dat over en weer ook zo hebben moeten begrijpen gezien hun verklaringen en gedragingen over en weer en gezien hetgeen zij redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten, heeft [Bulk Bag Holland] tegenover het verweer door [geïntimeerde] niet (voldoende) onderbouwd. De gestelde vrees van [geïntimeerde] voor tussentijdse beëindiging als reden voor het opnemen van artikel 19 is niet onderbouwd. Ook in hoger beroep heeft [Bulk Bag Holland] onvoldoende betwist dat die bepaling tussen partijen is overeengekomen in verband met de overstap die [geïntimeerde] op verzoek van [Bulk Bag Holland] van zijn voormalige werkgever naar [Bulk Bag Holland] maakte. Het ligt voor de hand dat het aangaan van een arbeidsovereenkomst voor een bepaalde tijd van 2 jaar voor [geïntimeerde], die daarvoor een reeds 11 jaar durend dienstverband opgaf, een onzekerheid betekende. Het argument dat artikel 19 als “vangnet” bedoeld was voor het geval de arbeidsovereenkomst na 2 jaar niet verlengd zou worden, is dan ook zeer plausibel. Daaraan kan niet afdoen dat [geïntimeerde] bewust en uit vrije wil de overstap naar [Bulk Bag Holland] heeft gemaakt en dat hij mogelijkheden bij [Bulk Bag Holland] zag, zoals [Bulk Bag Holland] heeft gesteld.
Aannemelijk is dat [Bulk Bag Holland] als werkgever voor het opstellen van de schriftelijke arbeidsovereenkomst heeft gezorgd. Zij kan zich er dan niet achteraf met succes op beroepen dat zij, althans de tekeningsbevoegde, de Nederlandse taal niet machtig was. Niet duidelijk is geworden dat en in hoeverre de vertaling van en naar het Engels invloed heeft gehad op de tekst van artikel 19, zoals [Bulk Bag Holland] heeft gesteld. Maar ook daarvoor geldt dat [Bulk Bag Holland] zich daar niet met succes op kan beroepen.
Het hof is - met de kantonrechter - van oordeel dat de zinsnede “
resterende periode van 15 maanden”ongelukkig is gekozen. Echter, het argument van [Bulk Bag Holland] dat een redelijke uitleg meebrengt dat een beëindigingsvergoeding moet worden betaald indien sprake is van een tussentijdse beëindiging, gaat niet op op grond van hetgeen hiervoor is overwogen. Het hof onderschrijft overweging B. vi van de kantonrechter.
Aannemelijk is volgens [Bulk Bag Holland] dat partijen met de zinsnede
“zonder het aanwezig zijn van een dwingende reden”bedoeld hebben de situatie dat [Bulk Bag Holland] eenzijdig en zonder geldige reden en/of zonder noodzaak tot een tussentijdse beëindiging zou overgaan. Voor zover het volgens [Bulk Bag Holland] zou gaan om een tussentijdse beëindiging verwijst het hof naar het voorgaande.
Voor zover het gaat om de vraag wat onder
“dwingende reden”moet worden verstaan verwijst het hof naar de overweging van de kantonrechter onder B. v. die door [Bulk Bag Holland] niet is bestreden (blijkens de toelichting op grief 2 ziet die grief daar niet op) en door [geïntimeerde] is geaccepteerd (punt 3.10 mva). Deze overweging luidt dat
“een dwingende reden”in artikel 19 aldus moet worden uitgelegd dat [Bulk Bag Holland] “
niet enkel bij een dringende reden, maar ook bij een verandering van omstandigheden die de niet verlenging dicteert en die enkel in de risicosfeer van [geïntimeerde] ligt of uitsluitend aan hem te verwijten is, (…) met succes een beroep kan doen op de uitzonderingsclausule”.
[Bulk Bag Holland] heeft geen bewijs aangeboden van de door haar voorgestane uitleg van artikel 19 van de arbeidsovereenkomst. Het hof ziet gaan aanleiding [Bulk Bag Holland] ambtshalve toe te laten tot bewijslevering. De grieven van [Bulk Bag Holland], voor zover op die uitleg betrekking hebbend, falen. Het hof onderschrijft het oordeel van de kantonrechter dat een redelijke uitleg van artikel 19 meebrengt dat [geïntimeerde] bij niet-verlenging van de 2-jarige arbeidsovereenkomst recht heeft op een vergoeding gelijk aan 15 maandsalarissen, tenzij voor het niet-verlengen een dwingende reden (in voormelde zin) kan worden aangevoerd.
7.4.
Dwingende reden (in voormelde zin)? Aanbod verlenging door [Bulk Bag Holland]
heeft zich in het kader van het bestaan van een dwingende reden - zo begrijpt het hof - beroepen op haar slechte economische situatie, om welke reden zij [geïntimeerde] een verlenging van de arbeidsovereenkomst heeft aangeboden waarbij het basissalaris weliswaar terugviel naar € 42.120,-- bruto per jaar, maar waarbij de provisie aanzienlijk werd verhoogd, zodat [geïntimeerde] bij de nodige inzet uiteindelijk een veel hoger salaris dan € 90.000,-- bruto per jaar had kunnen verdienen.
De kantonrechter heeft dienaangaande overwogen dat de economische situatie voor risico van [Bulk Bag Holland] komt en dat [Bulk Bag Holland] onvoldoende heeft gesteld om aan te nemen dat [geïntimeerde] in redelijkheid akkoord diende te gaan met een halvering van zijn basissalaris.
heeft ook in hoger beroep onvoldoende onderbouwd waarom zij [geïntimeerde] slechts verlenging van de arbeidsovereenkomst kon aanbieden met het halve basissalaris. De door [Bulk Bag Holland] zonder nadere toelichting overgelegde (jaar)cijfers (productie bij cva) acht het hof een onvoldoende onderbouwing. De stelling in hoger beroep dat [Bulk Bag Holland] bij ongewijzigde handhaving van de arbeidsovereenkomst niet meer zou bestaan - het hof begrijpt: failliet zou gaan - heeft [Bulk Bag Holland] niet onderbouwd. Dat [collega] kennelijk wel akkoord is gegaan met halvering van zijn basissalaris kan er naar het oordeel van het hof niet aan afdoen dat het voorstel van [Bulk Bag Holland] voor [geïntimeerde] redelijkerwijze niet acceptabel was. Dat [geïntimeerde] met de verhoogde provisieregeling per saldo meer had kunnen verdienen dan zijn voormalige basisjaarsalaris van € 90.000 heeft [Bulk Bag Holland] niet onderbouwd.
heeft nog gesteld dat aan de inzet van [geïntimeerde] gebreken kleefden, doch ook dat heeft [Bulk Bag Holland] tegenover de betwisting van [geïntimeerde] niet onderbouwd.
Aldus is geen sprake van een dwingende reden in voormelde zin.
heeft nog gesteld dat niet aan haar, maar aan [geïntimeerde] ligt dat de arbeidsovereenkomst niet is verlengd. Alleen al om die reden komt aan [geïntimeerde] geen beëindigingsvergoeding toe volgens [Bulk Bag Holland].
Het hof herhaalt dat het aanbieden van een verlenging van de arbeidsovereenkomst met halvering van het salaris door [geïntimeerde] in redelijkheid als niet-acceptabel is beoordeeld. Ook dit levert geen dwingende reden op.
Verder blijkt uit de in r.o. 7.1.1. vermelde brief van de advocaat van [Bulk Bag Holland] dat [Bulk Bag Holland] de arbeidsovereenkomst niet wenste te verlengen en dat [Bulk Bag Holland] heeft besloten de onderhandelingen over een nieuwe arbeidsovereenkomst stop te zetten. De overweging van de kantonrechter dienaangaande (B. vii.) heeft [Bulk Bag Holland] niet met een grief bestreden.
7.5.
Beroep op artikel 6:248 lid 2 BW
Voor zover [Bulk Bag Holland] (in eerste aanleg en ook in hoger beroep) - anders dan de kantonrechter heeft overwogen - wel heeft bedoeld te stellen dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat zij wordt gehouden aan de betaling van de beëindigingsvergoeding van - onbetwist - € 103.842,-- aan [geïntimeerde], overweegt het hof het volgende.
- Voor zover [Bulk Bag Holland] een beroep heeft gedaan op haar financiële situatie verwijst het hof naar hetgeen hiervoor in r.o. 7.4. is overwogen.
- Voor zover [Bulk Bag Holland] heeft betoogd dat [geïntimeerde] inkomsten heeft, al dan niet door overtreding van het non-concurrentiebeding, en vanaf 30 augustus 2011 daarom geen vangnet meer nodig heeft, overweegt het hof dat een en ander niet vast staat en dat dit overigens niet ter zake doet. Verwezen zij naar r.o. B. v. slot van de kantonrechter.
- Dat [collega] wel akkoord is gegaan met een halvering van zijn salaris doet naar het oordeel van het hof niet ter zake.
Het beroep van [Bulk Bag Holland] op artikel 6:248 lid 2 BW faalt.
7.6.
Slotsom
De slotsom luidt dat de grieven van [Bulk Bag Holland] falen en dat het vonnis waarvan beroep moet worden bekrachtigd. [Bulk Bag Holland] dient als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van het hoger beroep veroordeeld te worden.

8.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
veroordeelt [Bulk Bag Holland] in de proceskosten van het hoger beroep, welke kosten tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde] tot de dag van deze uitspraak worden begroot op € 1.513,-- aan verschotten en op € 5.264,-- aan salaris advocaat, en voor wat betreft de nakosten op € 131,-- indien geen betekening plaatsvindt, dan wel op € 199,-- vermeerderd met de explootkosten indien niet binnen veertien dagen na de datum van dit arrest is voldaan aan de bij dit arrest uitgesproken veroordelingen en betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden;
en bepaalt dat deze bedragen binnen veertien dagen na de dag van deze uitspraak moeten zijn voldaan, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf het einde van voormelde termijn tot aan de dag der voldoening;
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. C.E.L.M. Smeenk-van der Weijden, A.P. Zweers-van Vollenhoven en J.P. de Haan en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op
26 augustus 2014.