In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, betreft het een hoger beroep in kort geding dat is ingesteld door de moeder tegen een vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Oost-Brabant. De moeder, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. A.J. Badenbroek-de Graaf, heeft het hof verzocht om de vader, die de kinderen niet meer bij haar terugbracht, te veroordelen tot het naleven van de zorgregeling en hen binnen twee dagen na de uitspraak terug te brengen. De vader, vertegenwoordigd door mr. H.M.S. Cremers, heeft in zijn memorie van antwoord gevorderd de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar appel.
De procedure in eerste aanleg vond plaats op 15 augustus 2013, waar de voorzieningenrechter de door de moeder gevraagde voorziening heeft geweigerd. De moeder is hiertegen in hoger beroep gekomen. Tijdens de procedure heeft het hof de raad verzocht om een 'quick-scan' uit te voeren, wat resulteerde in een rapport waarin werd geadviseerd om de kinderen onder toezicht te stellen van Bureau Jeugdzorg Noord-Brabant en het hoofdverblijf bij de moeder te bepalen.
Het hof heeft vastgesteld dat partijen inmiddels een zorgregeling hebben afgesproken en dat de rechtbank Oost-Brabant op 12 augustus 2014 een beschikking heeft gegeven over het hoofdverblijf van de kinderen. Het hof concludeert dat er geen belang meer is bij een beslissing in hoger beroep over deze zaken, aangezien de bodemprocedure reeds heeft beslist over het hoofdverblijf en de zorg- en opvoedingstaken. Het hof wijst het hoger beroep van de moeder af en compenseert de proceskosten, zodat iedere partij haar eigen kosten draagt. De uitspraak is gedaan op 26 augustus 2014.