ECLI:NL:GHSHE:2014:2961

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
26 augustus 2014
Publicatiedatum
26 augustus 2014
Zaaknummer
20-003439-13
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schieten op ex-echtgenote, voorbedachte raad niet bewezen

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 26 augustus 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De verdachte, geboren in 1949 en thans verblijvende in een penitentiaire inrichting, was in eerste aanleg veroordeeld voor poging tot moord en zware mishandeling van zijn ex-echtgenote, [slachtoffer]. De rechtbank had geoordeeld dat de verdachte met voorbedachte raad had gehandeld, maar het hof kwam tot een andere conclusie. Het hof oordeelde dat de verdachte op 19 december 2012 in Vlissingen zijn ex-echtgenote had ontmoet en dat hij in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling had gehandeld. De verdachte had meerdere keren op haar geschoten, maar het hof achtte niet bewezen dat hij met voorbedachte raad had gehandeld. Het hof sprak de verdachte vrij van de poging tot moord en de zware mishandeling gepleegd met voorbedachten rade, maar achtte wel bewezen dat hij zich schuldig had gemaakt aan poging tot doodslag en zware mishandeling. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van zeven jaren, met aftrek van voorarrest. Daarnaast werd de vordering van de benadeelde partij, [slachtoffer], tot schadevergoeding gedeeltelijk toegewezen, waarbij het hof de immateriële schade begrootte op € 5.000,- en de materiële schade op € 351,21. Het hof oordeelde dat de verdachte ook zonder toestemming een vuurwapen vanuit Servië naar Nederland had gebracht en dat hij dit wapen voorhanden had gehad. De beslissing is gegrond op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht en de Wet wapens en munitie.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer : 20-003439-13
Uitspraak : 26 augustus 2014
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 17 oktober 2013 in de strafzaak met parketnummer 12-715429-12 tegen:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] ([geboorteland]) op [1949],
wonende te [adres],
thans verblijvende in PI Zuid West - HvB De Torentijd te Middelburg.
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van - kort gezegd -:
  • poging tot moord en zware mishandeling gepleegd met voorbedachten rade, in eendaadse samenloop begaan (feiten 1 en 2);
  • het zonder consent een vuurwapen vanuit Servië doen binnenkomen (feit 3), en
  • het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie (feit 4),
veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 jaren met aftrek van voorarrest.
Voorts heeft de rechtbank de benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering en beslissingen genomen over de onder verdachte in beslag genomen voorwerpen.
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal bevestigen.
De raadsman van verdachte heeft:
  • bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de onder 1 impliciet primair ten laste gelegde poging tot moord en de onder 2 ten laste gelegde strafverzwarende omstandigheid, dat hij de zware mishandeling heeft gepleegd met voorbedachten rade;
  • bepleit dat de onder 1 impliciet subsidiair ten laste gelegde poging tot doodslag en de onder 2 ten laste gelegde zware mishandeling wettig en overtuigend bewezen kunnen worden verklaard, met dien verstande dat sprake is van eendaadse samenloop;
  • zich ten aanzien van de bewezenverklaring van de onder 3 en 4 ten laste gelegde feiten en de beslissingen ten aanzien van de in beslag genomen voorwerpen gerefereerd aan het oordeel van het hof;
  • bepleit dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar vordering;
  • ten aanzien van de op te leggen straf verzocht om een lagere straf op te leggen dan de rechtbank heeft opgelegd en dan de advocaat-generaal heeft gevorderd.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 19 december 2012 te Vlissingen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer], althans opzettelijk, van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, althans met dat opzet meermalen, althans eenmaal met een vuurwapen in de richting van die [slachtoffer] heeft geschoten en die [slachtoffer] daarbij één keer of meerma(a)l(en) heeft geraakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 19 december 2012 te Vlissingen aan een persoon (te weten [slachtoffer]), opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk, zwaar lichamelijk letsel - te weten drie verbrijzelde vingers (welke vingers operatief moesten worden geamputeerd) - heeft toegebracht, door opzettelijk, na kalm beraad en rustig overleg, althans opzettelijk met een vuurwapen één keer of meerma(a)l(en) in de richting van (de handen van) die [slachtoffer] te schieten;
3.
hij op een tijdstip in of omstreeks de maand(en) oktober 2012 en/of november 2012 te Middelburg, althans (elders) in het (toenmalige) arrondissement Middelburg, in elk geval in Nederland zonder consent een wapen van categorie III, te weten een centraalvuurwapen in de vorm van een pistool (merk CZ, model 99, kaliber .40 S&W), heeft doen binnenkomen vanuit de republiek Servië;
4.
hij op of omstreeks 19 december 2012 te Vlissingen en/of op of omstreeks 20 december 2012 te Middelburg een wapen van categorie III, te weten een centraalvuurwapen in de vorm van een pistool (merk CZ, model 99, kaliber .40 S&W), en/of munitie van categorie III, te weten vijf, in elk geval één of meer patro(o)n(en) kaliber .40, voorhanden heeft gehad.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak poging tot moord en mishandeling gepleegd met voorbedachten rade
standpunten
De rechtbank heeft geoordeeld dat verdachte ter zake van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft gehandeld met voorbedachte raad. Blijkens het beroepen vonnis heeft de rechtbank bij dat oordeel betrokken dat zij de verklaring van verdachte - kort en zakelijk weergeven - inhoudende dat hij op 19 december 2012 op weg was naar een bevriende automonteur, zijn ex-echtgenote toen toevallig tegenkwam en niet kan verklaren waarom hij vervolgens op haar heeft geschoten, niet aannemelijk acht, maar (zo begrijpt het hof) uitgaat van planmatig handelen van verdachte. De rechtbank heeft bij dat oordeel betrokken dat
(1) zij de verklaring van verdachte over de reden van het meenemen van een geladen vuurwapen naar Vlissingen op 19 december 2012 niet aannemelijk acht, (2) zij de verklaring van verdachte over de reden van zijn aanwezigheid in de buurt van de woning van zijn dochter [dochter 1] niet aannemelijk acht en (3) verdachte wist dat zijn ex-echtgenote op de bewuste avond op bezoek ging bij zijn dochter. Voorts heeft de rechtbank verwezen naar
(4) de verklaring van verdachte bij de politie d.d. 24 januari 2013 over de reden waarom hij tot zijn daad is gekomen.
De advocaat-generaal heeft zich achter het vonnis in eerste aanleg geschaard, met inbegrip van de overwegingen van de rechtbank met betrekking tot de voorbedachte raad.
De raadsman van verdachte heeft aangevoerd dat wettig en overtuigend bewijs ontbreekt dat verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld. De raadsman heeft dienaangaande - kort en zakelijk weergegeven - betoogd dat op 19 december 2012 sprake was van een toevallige ontmoeting tussen verdachte en zijn ex-echtgenote. Wellicht dat er op enig moment gelegenheid is geweest voor verdachte om zich vervolgens te beraden, maar er zijn contra-indicaties waaruit blijkt dat hij niet met voorbedachte raad heeft gehandeld, aldus de raadsman.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Relevante feiten en omstandigheden
In het kader van de beoordeling van het hiervoor weergegeven verweer van de raadsman, gaat het hof uit van de volgende - voor zover thans van belang zijnde - feiten en omstandigheden.
Verdachte en [slachtoffer] zijn in 2009 gescheiden. Verdachte is vervolgens verhuisd naar Servië, maar kwam regelmatig terug naar Nederland in verband met zijn gezondheidstoestand. Sinds 2009 bestonden conflicten over de scheiding, hetgeen heeft geleid tot rechtszaken in Nederland en Servië.
Verdachte had ruim 25 jaar een pistool in zijn bezit. Op 31 oktober 2012 heeft verdachte het pistool met munitie meegenomen naar Nederland. Hij verbleef toen bij zijn dochter [dochter 2] in Middelburg. Verdachte wilde zijn wapen niet achterlaten in zijn lege huis in Servië omdat het daar onvoldoende veilig kon worden opgeborgen aangezien het toegangshek rondom de woning niet dan wel onvoldoende kon worden afgesloten. Het wapen en de munitie heeft hij op de zolder in de woning van dochter [dochter 2] verstopt onder een aantal vloerplanken, om te voorkomen dat [dochter 2] of zijn kleindochter het pistool zouden vinden.
Medio november 2012 is verdachte naar Servië gereisd in verband met een daar aanhangige procedure ter zake de afwikkeling van de huwelijksgoederengemeenschap. Op 5 december 2012 is hij door de Servische rechter in het ongelijk gesteld, waarna hij hoger beroep heeft ingesteld.
Op 16 december 2012 is verdachte teruggereisd naar Nederland voor de behandeling van zijn dubbele hernia. Hij verbleef toen wederom bij zijn dochter [dochter 2].
Op 17 december 2012 heeft verdachte op verzoek van zijn dochter een kledingrek van de zolder gehaald. Verdachte vond toen dat het pistool op de zolder onvoldoende veilig lag. Om die reden heeft hij het wapen en magazijn in elkaar geschoven, in een klein plastic zakje gedaan en verstopt in een lade van het nachtkastje op zijn slaapkamer. De daarop volgende dag heeft hij het pistool onder het matras van zijn bed verstopt.
Op 19 december 2012, op een tijdstip na 21.00 uur, is verdachte met de auto van [dochter 2] naar Vlissingen gereden. Verdachte heeft zijn geladen pistool meegenomen, omdat hij bang was dat [dochter 2] of zijn kleindochter zijn slaapkamer in zouden komen, te meer nu daar een grote kledingkast met kleren van zijn dochter en kleindochter stond. Het geladen pistool heeft verdachte op de achterbank van zijn auto gelegd.
Verdachte heeft verklaard dat hij naar Vlissingen ging om met een bevriende automonteur, [getuige], een afspraak te maken voor reparaties aan de auto van zijn dochter. Verdachte heeft rond 23.00 uur eerst een rondje over de boulevard van Vlissingen gereden, omdat hij - zoals hij ter terechtzitting heeft verklaard - :
“daar 35 jaar heeft gewoond, er anderhalf jaar niet meer was geweest en wilde kijken hoe het er nu uit zag”.
Toen verdachte vanuit de boulevard naar de woning van [getuige] reed, gelegen aan de [adres] te Vlissingen, reed hij in de buurt van de woning van zijn andere dochter [dochter 1] aan de [adres] te Vlissingen.
Op de [adres] te Vlissingen zag hij zijn ex-echtgenote lopen. Verdachte heeft verklaard dat hij vervolgens in paniek is geraakt, een
black-outheeft gehad en dat hij niet kan aangeven waarom hij heeft geschoten.
[slachtoffer] heeft verklaard dat zij op de bewuste avond Allerheiligen heeft gevierd bij haar dochter [dochter 1] aan de [adres] en dat zij lopend op weg was naar huis, toen zij de auto van haar andere dochter [dochter 2] achter haar zag. Zij zag dat de auto stopte en het passagiersportier openging. Zij herkende verdachte en zag dat verdachte boos was en zij hoorde dat hij zei:
“Zal je even met mij meerijden?”[slachtoffer] deed dat niet en zei dat ze ging lopen. Verdachte zei verder: “
Ik wil je wat laten zien”. Vervolgens zag zij dat verdachte iets probeerde te pakken. Zij zag dat verdachte uitstapte en hoorde iets repeteren. Zij had zich inmiddels omgedraaid en rende terug in de richting van de woning van haar dochter. [slachtoffer] hoorde een paar schoten. Vervolgens voelde ze dat zij in haar ene been werd geschoten en daarna in haar andere been. Zij viel bijna en gilde. Daarna werd zij beschoten in haar nek. Zij deed vervolgens haar hand omhoog, waarna zij in haar hand werd geschoten.
Verdachte is na het schietincident naar Middelburg gereden. Daar heeft hij de autosleutel door de brievenbus van zijn dochter [dochter 2] gegooid en zich daarna om circa 23.40 uur gemeld bij het politiebureau.
Beoordelingskader
Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel ‘voorbedachte raad’- in de tenlastelegging tot uitdrukking gebracht met de bewoordingen ‘na kalm beraad en rustig overleg’- moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
De achtergrond van het vereiste dat de verdachte de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven, is dat, ingeval vaststaat dat de verdachte die gelegenheid heeft gehad, het redelijk is aan te nemen dat de verdachte gebruik heeft gemaakt van die gelegenheid en dus daadwerkelijk heeft nagedacht over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap heeft gegeven.
De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt een belangrijke objectieve aanwijzing dat met voorbedachte raad is gehandeld, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de omstandigheid dat de besluitvorming en uitvoering in plotselinge hevige drift plaatsvinden, dat slechts sprake is van een korte tijdspanne tussen besluit en uitvoering of dat de gelegenheid tot beraad eerst tijdens de uitvoering van het besluit ontstaat. De enkele omstandigheid dat niet is komen vast te staan dat is gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, is niet toereikend om daaraan de gevolgtrekking te verbinden dat sprake is van voorbedachte raad.
Komst naar Nederland en meenemen pistool naar Nederland
Het hof heeft er acht op geslagen dat uit het dossier blijkt dat tussen verdachte en zijn ex-echtgenote gedurende een lange periode, te weten van 2009 tot en met 2012 (juridische) problemen waren, met name ten aanzien van de alimentatie en de boedelscheiding. Zo heeft op 5 december 2012 de Servische rechter nog geoordeeld dat de woning die verdachte van zijn ouders had geërfd deel uitmaakte van de huwelijksgoederengemeenschap en derhalve voor verdeling tussen partijen in aanmerking kwam, welke beslissing verdachte zwaar is gevallen.
Uit die enkele omstandigheid volgt evenwel nog niet dat hij reeds in Servië een plan heeft gemaakt om zijn ex-echtgenote om het leven te brengen en om die reden het pistool naar Nederland heeft gebracht. Op grond van de (op basis van de gebezigde bewijsmiddelen) hiervoor vastgestelde feiten en omstandigheden, kan dat evenmin worden vastgesteld. Het hof overweegt daartoe dat de verklaring van verdachte ten aanzien van de reden om vanuit Nederland naar Servië te komen (een operatie aan dan wel behandeling van zijn hernia), wordt ondersteund door de verklaring van zijn dochter [dochter 2] (p. 58) en door een document betreffende zijn klachten (bijlage 2 bij de door de verdediging overgelegde stukken d.d. 27 september 2013).
De verklaring van verdachte over de reden om zijn pistool in oktober 2012 - dus nog voor de hiervoor genoemde beslissing van de Servische rechter van 5 december 2012 - mee te nemen naar Nederland, namelijk dat hij niet wilde dat het pistool onbeheerd achter bleef in zijn woning in Servië, is naar het oordeel van het hof niet in strijd met de gebezigde bewijsmiddelen en bovendien niet onaannemelijk.
Aanwezigheid in de buurt van de woning van [dochter 1] op 19 december 2012
Het hof ziet zich vervolgens gesteld voor de vraag of wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat verdachte voordat hij zijn ex-echtgenote heeft ontmoet op 19 december 2012 het plan heeft opgevat om haar te doden.
Verdachte heeft ontkend dat hij voorafgaand aan de ontmoeting op 19 december 2012 met zijn ex-echtgenote het plan had opgevat om haar te doden. Hij heeft verklaard dat sprake was van een toevallige ontmoeting tussen beiden. Verdachte heeft verklaard dat hij in de buurt van de woning van zijn dochter [dochter 1] was om op bezoek te gaan bij een bevriende automonteur [getuige], om een reparatie aan de auto van zijn dochter [dochter 2] te bespreken. Naar het oordeel van het hof is deze verklaring niet in strijd met de door het hof gebezigde bewijsmiddelen en wordt de verklaring ook overigens niet weersproken door de inhoud van het procesdossier. Er is immers geen enkele concrete aanwijzing in het dossier waaruit volgt dat verdachte naar Vlissingen is gereden om zijn ex-echtgenote op te zoeken en evenmin dat hij, aangekomen in Vlissingen, zijn ex-echtgenote aldaar heeft opgewacht.
Het hof is voorts van oordeel dat de verklaringen van verdachte, gelet op het tijdstip van het voorgenomen bezoek aan de automonteur (omstreeks 23.00 uur) en de verplaatsingen van het pistool (van een relatief veilige verstopplaats naar de auto), weliswaar bevreemding wekken, maar deze verklaringen kunnen niet zonder meer als ongeloofwaardig of onaannemelijk terzijde worden geschoven. Bij dat oordeel heeft het hof betrokken dat:
  • [dochter 2], heeft verklaard dat verdachte bezig was om haar auto op te knappen (p. 62) en op 19 december 2012 tegen haar heeft gezegd dat hij langs de monteur zou gaan (proces-verbaal verklaring bij de rechter-commissaris d.d. 18 juni 2013, p. 5).
  • [getuige] heeft verklaard dat hij verdachte kent, hij eerder aan een auto van diens dochter heeft gewerkt en dat verdachte wel eens toevallig langs kwam (proces-verbaal van verklaring bij de rechter-commissaris d.d. 18 juni 2013, p. 2).
  • Verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep de door hem gereden route vanaf de boulevard van Vlissingen naar de woning van [getuige] getekend op een plattegrond van Google Maps. Deze route is naar het oordeel van het hof niet onlogisch en voert inderdaad langs de hoek [hoek] te Vlissingen.
  • Ook als verdachte wist dat zijn ex-echtgenote op bezoek was bij zijn dochter [dochter 1], kan het hof daaruit niet afleiden dat hij om die reden naar Vlissingen is gereden. Immers, uit het dossier blijkt niet dat verdachte wist omstreeks welk tijdstip [slachtoffer] vanuit de woning van haar dochter naar haar eigen woning zou lopen en evenmin dat verdachte haar daar heeft opgewacht. Bovendien vormt een contra-indicatie dat verdachte ook wist waar [slachtoffer] woonde, zodat hij, indien hij een dergelijk plan had opgevat, op ieder moment naar haar woning had kunnen rijden.
Voorts is het hof - anders dan de advocaat-generaal en de rechtbank - van oordeel dat op grond van de verklaring die verdachte heeft afgelegd bij de politie, inhoudende
“Eigenlijk ben ik zoveel gepest dat het mij te veel werd. Uiteindelijk ben ik tot deze daad gekomen”en
“Wat ik heb gedaan is het gevolg van het jarenlange terroriseren van mij, door mijn ex. Ik werd er gek van. En zo is het”(p. 132 en 134)
,niet kan worden vastgesteld dat verdachte naar zijn ex-echtgenote is gereden met de intentie om haar van het leven te beroven dan wel zwaar te mishandelen. Immers, deze verklaring sluit niet uit dat verdachte zijn ex-echtgenote toevallig heeft ontmoet, vervolgens in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling heeft gehandeld en daarna een verklaring geeft/probeert te geven voor zijn handelen.
Handelen vanuit een ogenblikkelijke gemoedsopwelling
Als oordeel ten overvloede heeft de rechtbank overwogen dat, zelfs indien geen sprake zou zijn van een toevallige ontmoeting, er nog voldoende aanwijzingen zijn dat verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld. De rechtbank heeft daartoe - kort en zakelijk weergegeven - aangevoerd dat verdachte tussen het moment dat hij vanuit Middelburg naar Vlissingen is gereden en (althans zo begrijpt het hof de motivering van de rechtbank) derhalve voorafgaand aan de ontmoeting met zijn ex-echtgenote op meerdere momenten de tijd heeft gehad om zich te beraden. Naar het oordeel van het hof miskent dit oordeel van de rechtbank dat (uitgaande van een toevallige ontmoeting) de besluitvorming van verdachte ook kan hebben plaatsgevonden op het moment van de ontmoeting met zijn ex-echtgenote.
Voor zover de rechtbank heeft geoordeeld dat verdachte tussen het moment dat hij [slachtoffer] heeft ontmoet en het moment dat hij heeft geschoten, tijd en gelegenheid heeft gehad om zich te beraden, is het hof van oordeel dat sprake is van contra-indicaties voor die tijd en gelegenheid waaraan een dusdanig zwaar gewicht moet worden gehecht dat die in de weg staan aan het oordeel dat verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld. Immers, gezien de verklaring van verdachte (welke verklaring niet door enig bewijsmiddel wordt weersproken) heeft de besluitvorming in dat geval plaatsgevonden in een plotselinge hevige emotie en is sprake van een zeer korte tijdspanne tussen besluit en uitvoering. Dit betekent dat niet kan worden uitgesloten dat verdachte heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling.
Conclusie
Gelet op het hiervoor overwogen spreekt het hof verdachte vrij van de onder 1 (impliciet primair) ten laste gelegde poging tot moord en de onder 2 ten laste gelegde ten laste gelegde strafverzwarende omstandigheid, dat hij de zware mishandeling heeft gepleegd met voorbedachten rade.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij op 19 december 2012 te Vlissingen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet meermalen met een vuurwapen in de richting van die [slachtoffer] heeft geschoten en die [slachtoffer] daarbij meermalen heeft geraakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op 19 december 2012 te Vlissingen aan een persoon, te weten [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel - te weten verbrijzelde vingers - heeft toegebracht door opzettelijk, met een vuurwapen meermalen in de richting van (de handen van) die [slachtoffer] te schieten;
3.
hij op een tijdstip in de maand oktober 2012 te Middelburg zonder consent een wapen van categorie III, te weten een centraalvuurwapen in de vorm van een pistool (merk CZ, model 99, kaliber .40 S&W), heeft doen binnenkomen vanuit de republiek Servië;
4.
hij op 19 december 2012 te Vlissingen en Middelburg een wapen van categorie III, te weten een centraalvuurwapen in de vorm van een pistool (merk CZ, model 99, kaliber .40 S&W), en munitie van categorie III, te weten vijf patronen kaliber .40, voorhanden heeft gehad.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkorte arrest. Deze aanvulling wordt dan aan het verkorte arrest gehecht.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt - ook in zijn onderdelen - slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit, of die bewezen verklaarde feiten, waarop het, blijkens zijn inhoud, betrekking heeft
.
Het hof ziet zich gesteld voor de vraag of verdachte het (voorwaardelijke) opzet heeft gehad om [slachtoffer] van het leven te beroven.
Met betrekking tot het opzet op de levensberoving van [slachtoffer] overweegt het hof dat op grond van het bovenstaande is komen vast te staan dat verdachte meermalen gericht met een pistool op zijn ex-echtgenote heeft geschoten, zulks nadat zij van hem trachtte weg te lopen. Deze gedraging was zozeer gericht op de dood van [slachtoffer] dat verdachte naar het oordeel van het hof tenminste bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [slachtoffer] op een dusdanige wijze door een kogel zou worden geraakt, dat zij zou komen te overlijden. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat van de vijf door verdachte afgevuurde kogels er vier kogels doel hebben getroffen. Dat de dood niet is ingetreden, is uitsluitend te danken aan omstandigheden buiten de wil van de verdachte.
Het hof acht derhalve wettig en overtuigend bewezen dat verdachte - minst genomen - het voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer].
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het hof is van oordeel dat ten aanzien van de onder 1 en 2 bewezen verklaarde feiten sprake is van eendaadse samenloop als bedoeld in artikel 55, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, aangezien de onder 1 en 2 bewezen verklaarde gedragingen van verdachte in meer dan één strafbepaling vallen. Nu artikel 302 van het Wetboek van Strafrecht geen bijzondere strafbepaling van artikel 287 van het Wetboek van Strafrecht betreft, zal het hof bij de strafoplegging de strafbepaling toepassen waarop de zwaarste hoofdstraf is gesteld, te weten artikel 287 juncto artikel 45 van het Wetboek van Strafrecht.
Het onder 1 en 2 bewezen verklaarde levert op:
poging tot doodslag en zware mishandeling, in eendaadse samenloop begaan.
Het onder 3 bewezen verklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 14, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III.
Het onder 4 bewezen verklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straf
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Verdachte heeft op 19 december 2012 geprobeerd zijn ex-echtgenote [slachtoffer] te doden, door meerdere keren met een vuurwapen op haar te schieten.
[slachtoffer] heeft deze aanslag op haar leven overleefd, maar is geraakt door vier kogels, te weten in haar nek, benen en haar rechterhand. Zij heeft meer dan twee weken in het ziekenhuis gelegen, is geopereerd en heeft veel pijn gehad. Door de schotwond in haar rechterhand zijn haar vingers zwaar beschadigd en moest haar pink worden geamputeerd, hetgeen een blijvende beperking heeft opgeleverd. [slachtoffer] is voor haar leven getekend. Ze zal - letterlijk - haar hele leven geconfronteerd worden met de onomkeerbare gevolgen van de handelwijze van verdachte. Naast dit fysieke leed heeft verdachte ook veel psychisch leed bij [slachtoffer] teweeg gebracht, zoals door haar nader is verwoord in de door haar in eerste aanleg ingediende slachtofferverklaring. Verdachte heeft [slachtoffer] in een situatie gebracht die uitermate beangstigend moet zijn geweest. Ook voor de directe omgeving van het slachtoffer, waaronder haar kinderen en kleinkinderen, heeft deze daad grote gevolgen.
Daarnaast heeft te gelden dat, meer in het algemeen, de bewezen verklaarde feiten de rechtsorde schokken en bijdragen aan het ontstaan en in stand houden van in de samenleving levende gevoelens van onveiligheid. Te meer nu het feit is gepleegd met een vuurwapen in een woonwijk op een tijdstip dat er nog mensen op straat lopen.
Ten aanzien van de persoon van verdachte heeft het hof in het bijzonder gelet op:
  • de vaststelling van de deskundige, psycholoog drs. B.I. Meuwise in het Pro Justitia rapport d.d. 27 maart 2013 dat het feit in licht verminderde mate aan verdachte is toe te rekenen, welke conclusie het hof mede ten grondslag zal leggen aan de hierna te nemen beslissing;
  • de inhoud van een verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 1 juli 2014, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder met politie of justitie in aanraking is geweest;
  • de overige persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals deze door en namens verdachte ter terechtzitting naar voren zijn gebracht.
Gelet op voormelde feiten en omstandigheden acht het hof een gevangenisstraf passend en aangewezen.
De rechtbank heeft verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 jaren. De advocaat-generaal heeft zich achter deze beslissing geschaard. Het hof heeft zich er rekenschap van gegeven dat de rechtbank bij haar oordeel en de advocaat-generaal bij haar vordering ten aanzien van feit 1 een zwaardere kwalificatie tot uitgangspunt hebben genomen, te weten: poging tot moord. Nu het hof een poging tot doodslag bewezen heeft verklaard, zal het hof een lagere gevangenisstraf opleggen.
Wat betreft de hoogte van de gevangenisstraf is door het hof acht geslagen op straffen die worden opgelegd in gevallen die - grosso modo - vergelijkbaar zijn met de onderhavige poging tot doodslag. Daarnaast heeft het hof bewezen verklaard dat verdachte zonder toestemming een pistool van Servië naar Nederland heeft gebracht en het geladen vuurwapen voorhanden heeft gehad.
Alles overziende is het hof van oordeel dat veroordeling tot een gevangenisstraf van 7 jaar met aftrek van voorarrest passend en geboden is.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 24.401,98, te vermeerderen met de wettelijke rente. [slachtoffer] is bij het vonnis waarvan beroep in haar vordering niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
De raadsman van de benadeelde partij heeft ter terechtzitting in hoger beroep verzocht de vordering toe te wijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente en toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
De advocaat-generaal en de raadsman van verdachte hebben zich op het standpunt gesteld
dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert en de benadeelde partij daarom niet in haar vordering kan worden ontvangen.
Het hof overweegt dat verzocht is vergoeding van € 401,98 aan materiële schade. Het hof overweegt dat de onder 4. gevorderde post, te weten eigen bijdrage CZ ter hoogte van € 220,-, door de benadeelde partij is onderbouwd met een “overzicht rekeningen ingediend door zorgverleners”. Uit dit overzicht blijkt dat de eerste twee rekeningen betrekking hebben op behandelingen die hebben plaatsgevonden op 1 november 2012, zijnde op een tijdstip gelegen voor de bewezen verklaarde feiten (19 december 2012). Het hof zal de gevorderde kosten die betrekking hebben op deze behandelingen (in totaal € 50,77) dan ook afwijzen, nu deze schade niet is gerelateerd aan de bewezen verklaarde feiten.
Ten aanzien van de overige gevorderde materiële schade, ter hoogte van € 351,21 is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering voor zover betrekking hebbend op materiële schade tot dat bedrag zal worden toegewezen, te verhogen met de wettelijke rente vanaf 19 december 2012.
Ten aanzien van de immateriële schade overweegt het hof dat de benadeelde partij [slachtoffer] als gevolg van verdachtes onder 1 en 2 bewezen verklaarde handelen rechtstreeks immateriële schade heeft geleden. Gelet op de aard en de impact van het bewezen verklaarde, waarvoor verdachte wordt veroordeeld, acht het hof het redelijk en billijk om deze schade, bij wijze van voorschot, te begroten op € 5.000,-, te verhogen met de wettelijke rente vanaf 19 december 2012.
Ten aanzien van de overige gevorderde immateriële schade is het hof op grond van de voorhanden gegevens onvoldoende in staat een afgewogen beslissing te geven over de gestelde schade die door het bewezen verklaarde handelen van verdachte zou zijn veroorzaakt. Het hof overweegt daartoe in het bijzonder dat, zoals door de raadsman van de benadeelde partij ter terechtzitting is medegedeeld, er nog geen medische eindsituatie is vastgesteld. Het inwinnen van de benodigde nadere informatie op dat punt zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. De benadeelde partij kan daarom voor het overige niet in haar vordering worden ontvangen en zij zal in zoverre haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kunnen aanbrengen.
Het hof ziet aanleiding te dezer zake de maatregel van artikel 36f Wetboek van Strafrecht op te leggen als na te melden.
Voorts zal het hof verdachte veroordelen in de kosten voor rechtsbijstand. Het hof zal het bedrag van gevorderde kosten voor rechtsbijstand ter hoogte van € 1.158,- echter niet geheel toewijzen.
Het hof acht het redelijk dat in de onderhavige strafzaak een vergoeding wordt toegekend overeenkomstig de “staffel salarissen in rolzaken kanton”, zoals dat geldt voor zaken met een tarief tussen de € 20.000,- en € 40.000,- in hoofdsom. In dit tarief wordt ieder punt gewaardeerd op € 300,-.
In de onderhavige zaak kunnen voor de procedure in eerste aanleg en hoger beroep drie punten worden toegekend, te weten één punt voor het door de raadsman opstellen en indienen van het voegingsformulier benadeelde partij, één punt voor het door de raadsman bijwonen van de terechtzitting in eerste aanleg en één punt voor het bijwonen van de zitting in hoger beroep. Gelet daarop is de door de benadeelde partij gevorderde vergoeding voor de kosten van rechtsbijstand van € 900,- toewijsbaar.
Beslag
De hierna te noemen in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen dienen te worden onttrokken aan het verkeer, aangezien zij van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet.
Het in beslag genomen pistool en de hulzen zijn vatbaar voor onttrekking omdat met behulp daarvan het onder 1 en 2 bewezen verklaarde is begaan en die voorwerpen tot het begaan van deze feiten zijn vervaardigd of bestemd.
Ten aanzien van de overige in beslag genomen goederen (een plastic tas, een holster en een riem) zal het hof de teruggave aan verdachte gelasten.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 36f, 45, 55, 57, 287 en 302 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 14, 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals deze luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2, 3 en 4 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
7 (zeven) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Beveelt de
onttrekking aan het verkeervan de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- nummer 251531 wapen in plastic tas;
- nummer 259028 huls Partizan .40 svo 13;
- nummer 259031 huls Partizan .40 svo 14;
- nummer 259032 huls Partizan .40 svo 15;
- nummer 259033 huls Partizan .40 svo 18;
- nummer 259038 huls Partizan .40, aangetroffen op de zitting van de bestuurder in het voertuig met kenteken [kenteken].
Gelast de
teruggaveaan verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- nummer 253198 holster en riem;
- nummer 253197 een DA-tas.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het onder 1, 2 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 5.351,21 (vijfduizend driehonderdeenenvijftig euro en eenentwintig cent) bestaande uit € 351,21 (driehonderdeenenvijftig euro en eenentwintig cent) aan materiële schade en € 5.000,00 (vijfduizend euro) aan immateriële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor een bedrag van
€ 50,77 (vijftig euro en zevenenzeventig cent) aan materiële schadeaf.
Verklaart de benadeelde partij in haar vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat zij in zoverre haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële en immateriële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 19 december 2012 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
€ 900,- (negenhonderd euro).
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer], een bedrag te betalen van
€ 5.351,21 (vijfduizend driehonderdeenenvijftig euro en eenentwintig cent) bestaande uit € 351,21 (driehonderdeenenvijftig euro en eenentwintig cent) materiële schade en € 5.000,00 (vijfduizend euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
61 (eenenzestig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële en immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 19 december 2012 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Aldus gewezen door
mr. O.A.J.M. Lavrijssen, voorzitter,
mr. N.J.L.M. Tuijn en mr. N. van der Laan, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. R.P. van der Pijl, griffier,
en op 26 augustus 2014 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. N. van der Laan is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.