ECLI:NL:GHSHE:2014:2881

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
21 augustus 2014
Publicatiedatum
22 augustus 2014
Zaaknummer
HV 200.139.209-01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugbetaling partneralimentatie en proceskostenveroordeling na onjuiste informatie over inkomen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de man tegen een beschikking van de rechtbank Limburg, waarin de alimentatieverplichting van de man aan de vrouw werd gewijzigd naar nihil. De man verzocht om terugbetaling van de door hem betaalde partneralimentatie, omdat de vrouw onjuiste informatie had verstrekt over haar inkomen. De rechtbank had eerder bepaald dat de vrouw de alimentatie niet meer nodig had, maar de man betwistte dit en stelde dat de vrouw had gewerkt in Duitsland zonder dit te melden. Tijdens de mondelinge behandeling op 26 juni 2014 was de man niet aanwezig, maar zijn advocaat en de vrouw waren wel aanwezig. Het hof oordeelde dat de vrouw haar waarheidsplicht had geschonden door niet te melden dat zij inkomen had uit haar werk in Duitsland. Het hof besloot dat de vrouw het bedrag van € 62.567,20 dat de man over de periode vanaf 1 november 2011 aan haar had betaald, volledig moest terugbetalen. Daarnaast werd de vrouw veroordeeld tot betaling van de kosten van het detectivebureau en de proceskosten van de man in het hoger beroep. De beschikking van de rechtbank werd vernietigd en de vrouw werd in het ongelijk gesteld.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak: 21 augustus 2014
Zaaknummer: HV 200.139.209/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/04/112304 / FA RK 11-1744
in de zaak in hoger beroep van:
[de man],
wonende te
[woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. R.J.H. van den Dungen,
tegen
[de vrouw],
wonende te
[woonplaats],
verweerster,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. W.G.A. van Hoogstraten.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 18 september 2013.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 17 december 2013, heeft de man verzocht voormelde beschikking gedeeltelijk te vernietigen en in de procedure inzake de nihilstelling van de alimentatie te bepalen dat de vrouw het bedrag ad € 62.567,20 volledig aan de man dient terug te betalen, althans dient terug te betalen al haar netto verdiensten over de periode 1 november 2011 tot 25 april 2013 en de vrouw te veroordelen tot betaling van een bedrag ad € 8.292,05 ter zake van de kosten die de man in beide procedures heeft moeten betalen en de vrouw te veroordelen tot betaling van de proceskosten van deze procedure in hoger beroep.
2.2.
Het hof heeft geen verweerschrift ontvangen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 26 juni 2014. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • mr. F.C.J.J. Jessen, waarnemend voor mr. Van den Dungen, namens de man;
  • de vrouw, bijgestaan door mr. Van Hoogstraten.
2.3.1.
De man is
,hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 21 augustus 2013.
Het V-formulier met bijlagen van de advocaat van de vrouw d.d. 23 juni 2014 is ingekomen buiten de in het procesreglement verzoekschriftprocedures familiezaken gerechtshoven gestelde termijn. De man heeft hiertegen geen bezwaar gemaakt. Gelet op het feit dat deze stukken kort en eenvoudig te doorgronden zijn, heeft het hof beslist dat deze stukken worden toegelaten.
2.4.1.
Volgens afspraak is na de mondelinge behandeling bij het hof ingekomen het V-formulier met bijlagen van de advocaat van de man d.d. 3 juli 2014. Het hof zal de bijlagen buiten beschouwing laten nu de man alleen mocht reageren op de zijdens de vrouw overgelegde producties.

3.De beoordeling

3.1.
Partijen zijn op 12 december 1972 met elkaar gehuwd.
3.2.
Bij beschikking van 5 april 2001 heeft de rechtbank Arnhem onder meer tussen partijen de echtscheiding uitgesproken, welke beschikking op 25 april 2001 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
Bij deze beschikking, waarvan wijziging wordt gevraagd, heeft de rechtbank voorts, voor zover thans van belang, bepaald dat de man als bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw moet voldoen een bedrag van fl. 5.950,- per maand, zulks overeenkomstig het aan de beschikking gehechte convenant tussen partijen.
De bijdrage voor de vrouw beloopt ingevolge de wettelijke indexering op dit moment
€ 3.558,58 per maand.
3.3.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank - voor zover van belang - voornoemde beschikking van 5 april 2001 en het echtscheidingsconvenant tussen partijen gewijzigd in die zin dat de bijdrage van de man in het levensonderhoud van de vrouw met ingang van
1 november 2011 wordt bepaald op nihil. Tevens heeft de rechtbank bepaald dat de vrouw gehouden is tot terugbetaling aan de man van de door haar van hem ontvangen bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud ter hoogte van het bedrag van haar netto verdiensten in Düsseldorf over het jaar 2012 en tot april 2013. Het verzoek van de vrouw de termijn van 12 jaar gedurende welke de man onderhoudsplichtig is en die afloopt op 25 april 2013, te verlengen tot aan de datum waarop zij 65 jaar wordt, heeft de rechtbank afgewezen.
3.4.
De man kan zich met deze beslissing voor zover het betreft de terugbetalingsverplichting van de vrouw niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.5.
De man voert - kort samengevat - het volgende aan.
Ten onrechte heeft de rechtbank niet geoordeeld dat de vrouw haar waarheidsplicht heeft geschonden, nu de vrouw de rechtbank heeft voorgehouden dat zij zonder resultaat heeft gesolliciteerd en naast de alimentatie geen inkomen heeft gehad, terwijl zij tegen betaling heeft gewerkt bij het [Zentrum] in Düsseldorf, Duitsland.
Voorts heeft de rechtbank ten onrechte voldoende aannemelijk geacht dat de vrouw behoefte heeft aan partneralimentatie omdat het voor de vrouw moeilijk is om een baan te vinden, het werk in Duitsland te zwaar voor haar was en zij geen renderend liquide vermogen heeft. De rechtbank had aan de schending van de vrouw van haar waarheidsplicht de conclusie moeten verbinden dat de vrouw niet meer geloofwaardig is en op basis van louter haar stellingen niet aangenomen kan worden dat zij behoefte heeft aan partneralimentatie.
De man betwist dat het door de vrouw gevonden werk voor haar te zwaar was en dat de vrouw de overwaarde van de echtelijke woning in haar nieuwe woning heeft gestoken. De man betwist eveneens dat de vrouw in 2011 een hartinfarct heeft gehad, waardoor zij beperkt is in het vinden van werk.
Ten slotte heeft de rechtbank ten onrechte overwogen het niet redelijk te vinden om de vrouw te verplichten tot volledige terugbetaling van de door de man vanaf 1 november 2011 teveel aan haar betaalde financiële bijdrage en de terugbetalingsverplichting van de vrouw beperkt tot de verdiensten van de vrouw in Duitsland over de periode van 1 januari 2012 tot 25 april 2013. De veronderstelling dat de vrouw de bijdrage heeft besteed voor de kosten van haar levensonderhoud is niet alleen onbegrijpelijk, maar ook onjuist. Enerzijds is dit noch door de vrouw gesteld noch met documenten aangetoond of aannemelijk gemaakt, anderzijds had de vrouw vanaf de indiening van het verzoek om nihilstelling van de alimentatieverplichting er rekening mee kunnen houden dat zij vanaf 1 november 2011 geen recht meer had op alimentatie. Door de door de man onverschuldigd betaalde alimentatie is zijn negatief vermogen met een bedrag van € 62.567,20 toegenomen.
3.6.
De vrouw heeft in hoger beroep en bij de rechtbank het volgende verweer gevoerd.
De vrouw heeft een zuiver geweten. Zij had zeer goed in de gaten dat zij geschaduwd werd, maar dat was voor haar geen reden haar doen en laten te wijzigen. De werkzaamheden in Düsseldorf, eerst als medisch assistente en vervolgens als telefoniste, verrichtte zij op proef. Zulks heeft niet geleid tot een definitief arbeidscontract.
De vrouw heeft altijd gewerkt - sinds de echtscheiding werkte zij op een prikpost -, maar zij heeft nooit meer bijverdiend dan een paar duizend euro en daar wist de man van. Waarom zou zij het dan vermelden? Er is geen wettelijke bepaling op grond waarvan de vrouw daartoe gehouden is. De man heeft de vrouw zelfs niet gevraagd of zij naast alimentatie nog eigen inkomsten had.
De vrouw wordt in augustus 63 jaar, waardoor het moeilijk zal zijn om nog werk te vinden. De man heeft te veel betaald omdat zijn draagkracht ontbreekt, niet omdat de vrouw geen behoefte heeft. Als je de middelen niet hebt, kun je niet betalen. De man heeft weliswaar moeten lenen van zijn partner, maar hij is wel blijven betalen. Dat had hij dan niet moeten doen.
Dat de vrouw bij de belastingdienst geen aangifte heeft gedaan van alimentatie is te wijten aan haar toenmalige administrateur.
De vrouw heeft een hypotheek van € 179.000,- en daarnaast heeft zij een overbruggingsfinanciering gehad.
Partijen zijn expliciet overeengekomen dat pensioenverevening zou plaatsvinden. De man heeft de premie niet betaald hetgeen tot gevolg heeft dat de vrouw alleen AOW krijgt.
Het is moeilijk bewijs te leveren van iets dat er niet is. De man heeft in eerste instantie gesteld dat hij niet langer gehouden is tot het betalen van alimentatie omdat de vrouw zou samenwonen. Hierop volgde een afwijzende beslissing van de rechtbank waarvan de man in hoger beroep is gekomen, hetgeen ertoe heeft geleid dat de behoefte en de draagkracht al in een eerder stadium aan de orde kwamen. De procedure over de samenwoning heeft de vrouw € 5.000,- à € 6.000,- gekost. Het expliciete verzoek van de vrouw tot veroordeling van de man in de proceskosten is toen afgewezen. Het kan niet zo zijn dat het verzoek van de man tot een proceskostenveroordeling nu wel wordt toegewezen. Daarbij is het vaste jurisprudentie dat de proceskosten gecompenseerd worden. Detectivekosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.
De vrouw is ernstig in het ongerede geraakt als gevolg van haar tia.
3.7.
Het hof overweegt als volgt.
3.7.1.
Ingevolge artikel 21 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) zijn partijen verplicht de voor de beslissing van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren. Wordt deze verplichting niet nageleefd, dan kan de rechter daaruit de gevolgtrekking maken die hij geraden acht. Het hof is van oordeel dat de vrouw deze verplichting niet heeft nageleefd en overweegt daartoe als volgt.
3.7.2.
De vrouw heeft in de procedure voor de rechtbank een onjuiste voorstelling van zaken gegeven over haar werk en inkomen in Duitsland. Zij heeft de rechtbank en de man steeds voorgehouden dat zij naast de alimentatie geen inkomen heeft. Zo heeft de vrouw op
28 maart 2013 een verzoek tot verlenging van de alimentatietermijn ingediend, waarbij zij niet heeft vermeld dat zij op dat moment werkzaam was in Düsseldorf. Eerst door onderzoek van het zijdens de man ingeschakelde detectivebureau is vast komen te staan dat de vrouw in de periode van 21 november 2012 tot en met april 2013 heeft gewerkt en inkomen heeft gehad bij het [Zentrum] in Düsseldorf. Hetgeen de vrouw in dit opzicht te harer verdediging heeft gesteld, namelijk dat zij haar werk in Düsseldorf niet heeft opgegeven omdat zij in de proeftijd zat en zij bovendien de relevantie van het vermelden niet zag omdat de man wel wist dat zij werkte, komt het hof, mede gelet op de expliciete verzoeken van de man om nadere informatie over haar sollicitaties en inkomsten, niet aannemelijk voor. Het feit dat de vrouw de door haar ontvangen alimentatie niet heeft opgegeven aan de Belastingdienst maakt haar stellingen er ook niet geloofwaardiger op. De vrouw heeft in dit verband nog gesteld dat het niet opgeven van de ontvangen alimentatie de schuld is van haar administrateur. Het hof is echter van oordeel dat het zorgdragen voor een correcte aangifte de eigen verantwoordelijkheid van de vrouw is.
3.7.3.
Nu de vrouw niet aan de in artikel 21 Rv verwoorde verplichting tot een juiste en volledige voorlichting van de rechter en de wederpartij heeft voldaan, staat het het hof vrij een beslissing te nemen die het hof in deze context geraden acht. Het hof slaat daarbij acht op alle concrete omstandigheden van het geval.
Het hof acht daartoe op de eerste plaats van belang dat vaststaat dat de man sedert
1 november 2011 de alimentatie niet meer kan betalen. Dat hij desondanks - in afwachting van een beslissing van de rechter - de alimentatie heeft doorbetaald - waarvoor hij een lening bij zijn echtgenote is aangegaan - kan, anders dan ter zitting zijdens de vrouw is betoogd, naar het oordeel van het hof niet aan de man worden tegengeworpen.
Voorts neemt het hof in overweging dat de vrouw vanaf 4 november 2011, zijnde de datum van indiening van het verzoek van de man om met ingang van 1 november 2011 de alimentatie op nihil te bepalen, - wat de onderliggende reden van dit verzoek ook moge zijn - er rekening mee heeft kunnen houden dat de alimentatie met ingang van 1 november 2011 beëindigd zou worden en dat zij de teveel ontvangen alimentatie zou dienen terug te betalen. Daarnaast heeft de vrouw haar financiële situatie onvoldoende inzichtelijk gemaakt. Zij heeft slechts de financiële jaaroverzichten van 2012 en 2013 van de Rabobank in het geding gebracht alsmede de aangiften inkomstenbelasting over de jaren 2009, 2010 en 2011 - welke aangiften in 2013 een tweede maal bij de Belastingdienst zijn ingediend (nu met vermelding van de alimentatie die zij in die jaren ontving) -. hetgeen volstrekt onvoldoende is om te beoordelen of de vrouw de door de man over de periode vanaf 1 november 2011 betaalde alimentatie terug kan betalen. Tot op heden is niet bekend wat de vrouw in Duitsland heeft verdiend. Ook is niet duidelijk wat de vrouw heeft gedaan met de overwaarde die resteerde na verkoop van de echtelijke woning. Gelet op de hoogte van de hypotheek die zij in verband met haar nieuwe woning heeft afgesloten, is voorshands niet aannemelijk dat zij die overwaarde heeft geïnvesteerd in de nieuwe woning. Stukken ter onderbouwing van haar stelling dat zij dat wel heeft gedaan, ontbreken.
Ten aanzien van de mogelijkheden van de vrouw om geheel dan wel gedeeltelijk in haar eigen levensonderhoud te voorzien, overweegt het hof dat uit de door de vrouw overgelegde brieven van het Laurentiusziekenhuis d.d. 10 oktober 2011 respectievelijk 28 maart 2014 niet valt af te leiden dat zij niet (meer) in staat is te werken, te meer niet nu zij nog na eerstgenoemde datum in Duitsland werkzaam is geweest. Ook heeft de vrouw geen inzicht gegeven in haar pensioenaanspraken.
3.7.4.
Het vorenstaande leidt ertoe dat het hof zal bepalen dat de vrouw het bedrag ad
€ 62.567,20 dat de man over de periode vanaf 1 november 2011 ter zake van alimentatie aan de vrouw heeft betaald, volledig aan de man dient terug te betalen.
3.8.
De beschikking waarvan beroep, dient aldus te worden vernietigd.
Kosten detectivebureau en proceskosten
3.9.1.
De man verzoekt de vrouw te veroordelen tot betaling van een bedrag ad € 8.292,05 ter zake van de kosten die de man in beide procedures heeft moeten betalen alsmede tot betaling van de proceskosten van deze procedure in hoger beroep.
3.9.2.
Het hof overweegt als volgt.
3.9.3.
Gelet op het feit dat eerst door onderzoek van het zijdens de man ingeschakelde detectivebureau is vast komen te staan dat de vrouw in de periode van 21 november 2012 tot en met april 2013 heeft gewerkt en inkomen heeft gehad in Duitsland, acht het hof het redelijk de door dit bureau bij de man in rekening gebrachte kosten ter zake dit onderzoek, welke € 1.932,50 bedragen, voor rekening van de vrouw te laten komen.
3.9.4.
Het hof ziet in de proceshouding van de vrouw tevens aanleiding af te wijken van de regel dat proceskosten in een procedure van familierechtelijke aard tussen partijen worden gecompenseerd. De onderhavige procedure komt immers voort uit het gegeven dat de vrouw onjuiste gegevens heeft verstrekt. Het hof is van oordeel dat in dat licht bezien het redelijk en billijk is dat de man in de kosten in hoger beroep door de vrouw, die in het ongelijk is gesteld, wordt gecompenseerd door middel van een proceskostenveroordeling. Het hof zal voor de vaststelling van hetgeen de vrouw ter zake aan de man verschuldigd is, aansluiten bij het toepasselijke liquidatietarief (2 punten) en dit vermeerderen met hetgeen door de man aan griffierecht is betaald. Dit is respectievelijk € 1.788,- en € 299,-. Het hof zal de vrouw dan ook veroordelen tot betaling aan de man van een bedrag van € 2.087,
-ter zake van vergoeding van de proceskosten in hoger beroep.

4.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van
18 september 2013, voor zover het betreft de terugbetalingsverplichting van de vrouw;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
bepaalt dat de vrouw gehouden is tot terugbetaling aan de man van het bedrag van
€ 62.567,20 dat de man over de periode vanaf 1 november 2011 ter zake van alimentatie aan de vrouw heeft betaald;
veroordeelt de vrouw tot betaling aan de man van de door het detectivebureau bij de man in rekening gebrachte kosten ad € 1.932,50;
veroordeelt de vrouw in de proceskosten van dit hoger beroep aan de zijde van de man gevallen en vastgesteld op € 2.087,-;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. W.Th.M. Raab, O.G.H. Milar en A.J.F. Manders en in het openbaar uitgesproken op 21 augustus 2014.