ECLI:NL:GHSHE:2014:2851

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
21 augustus 2014
Publicatiedatum
21 augustus 2014
Zaaknummer
F 200.148.884_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontheffing gezag van de moeder in een jeugdzorgzaak met betrekking tot de ontwikkeling van het kind

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om de ontheffing van het gezag van de moeder over haar dochter, die in een pleeggezin verblijft. De ouders, de moeder en de vader, zijn in hoger beroep gekomen tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Limburg, waarin de moeder van het gezag werd ontheven. De rechtbank had geoordeeld dat de moeder ongeschikt was om voor haar dochter te zorgen, gezien de onveilige en onvoorspelbare thuissituatie die de ontwikkeling van het kind had geschaad. Het hof bevestigt deze beslissing en stelt vast dat de moeder niet in staat is om de benodigde stabiliteit en zorg te bieden, ondanks de inzet van hulpverlening. De raad voor de Kinderbescherming heeft verklaard dat de vader een kans heeft gekregen om zijn opvoedingsvaardigheden te verbeteren, maar dat deze kans niet geldt voor de moeder. Het hof concludeert dat de ontheffing van het gezag van de moeder in het belang van het kind is, omdat het kind behoefte heeft aan duidelijkheid en stabiliteit in haar opvoeding. De ouders hebben hun grieven niet kunnen onderbouwen, waardoor het hof de eerdere beschikking bekrachtigt.

Uitspraak

GERECHTSHOF'
s-HERTOGENBOSCH
Afdeling civiel recht
Uitspraak : 21 augustus 2014
Zaaknummer : F 200.148.884/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/04/125080 / FA RK 13-1210
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
en
[de vader],
beiden wonende te [woonplaats],
appellanten,
hierna te noemen: de moeder en de vader respectievelijk de ouders,
advocaat: mr. J.A.W.M. Vogels,
tegen
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost Nederland, locatie Roermond,
verweerder,
hierna te noemen: de raad.
Als belanghebbenden kunnen worden aangemerkt:
- de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering (hierna te noemen: de stichting), namens de Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg;
- de heer en mevrouw [de pleegouders] (hierna te noemen: de pleegouders).

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 26 februari 2014.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 12 mei 2014, hebben de ouders verzocht voormelde beschikking te vernietigen.
2.2.
De raad en bovengenoemde belanghebbenden hebben, hoewel daartoe in de gelegenheid gesteld, geen verweerschrift ingediend.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 15 juli 2014. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de ouders, bijgestaan door mr. Vogels;
- de raad, vertegenwoordigd door mevrouw C. van de Wijdeven;
- de stichting, vertegenwoordigd door de heer L. Ghielen en mevrouw I. van der Kamp;
- de pleegouders.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- de processtukken in eerste aanleg;
- de processen-verbaal van de mondelinge behandelingen in eerste aanleg op 17 oktober 2013 en 6 februari 2014.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de relatie van de moeder en de vader is - voor zover hier van belang - op [geboortedatum] 2009 te [geboorteplaats], [de dochter] (hierna te noemen: [de dochter]) geboren.
De vader heeft [de dochter] erkend.
Sinds 15 januari 2013 is de vader tezamen met de moeder belast met het ouderlijk gezag over [de dochter]. Voor die datum oefende de moeder van rechtswege alleen het gezag over [de dochter] uit.
3.2.
[de dochter] heeft in de periode van 21 januari 2010 tot 1 februari 2011 onder toezicht van de stichting gestaan. [de dochter] is in de periode van 2 februari 2010 tot april 2010 op grond van een daartoe strekkende machtiging uit huis geplaatst geweest. In april 2010 is [de dochter] weer bij de moeder thuis gaan wonen.
3.2.1.
[de dochter] staat sinds 7 juli 2011 opnieuw onder toezicht van de stichting en is
op grond van een daartoe strekkende machtiging sinds 7 juli 2011 opnieuw uit huis geplaatst in een pleeggezin. Sinds 26 augustus 2011 verblijft [de dochter] in het perspectief biedende pleeggezin van de pleegouders.
3.3.
Bij beschikking van 30 oktober 2013 heeft de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, het verzoek van de raad de moeder van het gezag te ontheffen, in afwachting van nader bericht van de raad, aangehouden.
3.4.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking heeft de rechtbank de moeder ontheven van het gezag over [de dochter].
3.5.
De ouders kunnen zich met deze beslissing niet verenigen en zij zijn hiervan in hoger beroep gekomen.
3.6.
De ouders voeren in het beroepschrift, zoals aangevuld ter zitting – samengevat – aan dat geen sprake is van een situatie waarin de maatregelen van ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing onvoldoende zijn om de ontwikkelingsbedreiging van [de dochter] af te wenden, en evenmin dat daarvoor gegronde vrees bestaat. De ouders stellen dat [de dochter] geen onrust ondervindt van de periodieke verlenging van de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing. De ouders vinden het goed dat de noodzaak van deze maatregelen periodiek door de rechter worden beoordeeld. Zij hebben ter zitting in hoger beroep hieraan toegevoegd dat er in hun visie geen sprake is van een mislukte ondertoezichtstelling, zodat de ontheffing van het gezag van de moeder geen meerwaarde heeft.
De ouders zijn van mening dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat gebleken is dat de moeder ongeschikt of onmachtig is de plicht tot verzorging en opvoeding van [de dochter] te vervullen en dat het belang van [de dochter] zich niet tegen de ontheffing verzet. De ouders stellen daartoe dat nu de vader van de raad de kans heeft gekregen zich te bewijzen en om die reden door de raad geen ontheffing van de vader van het gezag is verzocht, deze kans zich ook uitstrekt naar de moeder. De ingezette positieve ontwikkeling wordt immers door beide ouders gerealiseerd. De ouders begrijpen niet dat de ontheffing van het gezag van de moeder wordt doorgezet ondanks dat hun mogelijkheden als ouders intussen aantoonbaar gegroeid en verder nog groeiende zijn. De ouders voeren daartoe aan dat uit het aanvullend rapport van de raad d.d. 19 december 2013 vanuit de visie van de hulpverlening een positieve kentering in hun situatie naar voren komt. De ouders hebben ter zitting van het hof betwist dat er geen sprake zou zijn van een stabiele thuissituatie. De ouders zijn sinds hun ‘crisis’ in 2011 nog steeds bij elkaar en teneinde de stabiliteit in het gezin te waarborgen, heeft de moeder nog steeds begeleiding voor haar alcoholverslaving ondanks dat de behandeldoelen al zijn behaald. De ouders erkennen dat zij zijn verhuisd naar een kamer in [woonplaats]. Zij zijn van mening dat het perspectief op opvoeding van [de dochter] door de ouders in de thuissituatie niet ontbreekt. De ouders hebben ter zitting van het hof erkend dat op dit moment een thuisplaatsing niet in het belang van [de dochter] is, maar zij sluiten een thuisplaatsing van [de dochter] in de toekomst niet uit, zodat de ontheffing van de moeder van het gezag te prematuur is. De rechtbank heeft daarom ten onrechte geoordeeld dat het perspectief van [de dochter] bij de pleegouders ligt. De ouders hebben verder verklaard dat zij duurzaam bereid zijn [de dochter] bij de pleegouders te laten opgroeien, zolang dat objectief vastgesteld noodzakelijk is. De ouders dragen ook naar [de dochter] uit dat zij bij de pleegouders mag opgroeien.
3.7.
De raad heeft ter zitting in hoger beroep verklaard dat het verzoek tot ontheffing van het gezag van de moeder wordt gehandhaafd. De raad is van mening dat het perspectief van [de dochter] in het pleeggezin ligt. De ouders zijn weliswaar zeer betrokken op [de dochter], maar [de dochter] vraagt meer van een opvoeder dan gemiddeld het geval is. De raad verklaart dat er nog geen verzoek tot ontheffing van het gezag van de vader is ingediend bij de rechtbank. De raad heeft daartoe aangevoerd dat de betrokken hulpverleningsinstanties hebben geconstateerd dat de vader een prille positieve ontwikkeling heeft doorgemaakt. De raad merkt in dit kader op dat er een verschil bestaat tussen de opvoedingsvaardigheden van de vader en de moeder. Daarnaast handhaaft de raad de reeds ingenomen stelling dat de vader korter dan één jaar en zes maanden met het ouderlijk gezag over [de dochter] is belast, waardoor een ontheffing van het gezag van de vader niet mogelijk is.
3.8.
De stichting voert ter zitting in hoger beroep – kort samengevat – aan dat de ontheffing van het gezag van de moeder moet worden bekrachtigd. De stichting stelt daartoe dat uit het multidisciplinair overleg dat op 13 mei 2014 heeft plaatsgevonden is gebleken dat er bij de moeder nagenoeg geen sprake is van een positieve ontwikkeling. De stichting is van mening dat de inzet van de vele vormen van hulpverlening niet heeft mogen baten omdat er sinds 2008 tussen de ouders sprake is van een terugkerend patroon. De ouders maken nog steeds veel ruzie waarbij politie-interventie geregeld noodzakelijk is. De ouders hebben nadat de woningbouwvereniging een ontruimingsprocedure bij de rechtbank is gestart ervoor gekozen om te verhuizen naar een kamer met gedeelde voorzieningen in [woonplaats]. De moeder gebruikt nog steeds alcohol wanneer de spanningen haar teveel worden. De vader is niet duidelijk over wat hij wil met zijn relatie met de moeder. Hij geeft soms aan dat hij apart wil wonen, maar blijft desondanks toch met de moeder samenwonen omdat de moeder zich afhankelijk van hem opstelt.
3.9.
De pleegouders hebben ter zitting in hoger beroep – kort samengevat – het volgende verklaard.
[de dochter] is lange tijd niet toegekomen aan haar ontwikkeling omdat zij veel energie heeft moeten stoppen in het verwerken van hetgeen zij in het verleden in de thuissituatie bij de ouders heeft meegemaakt. [de dochter] vertoonde bij aankomst in het pleeggezin boos gedrag wat zich uitte in bijten, schoppen, slaan en spugen. [de dochter] heeft recent een positieve ontwikkeling doorgemaakt en heeft onder meer haar taalachterstand ingelopen. De pleegouders zijn van mening dat [de dochter] rust nodig heeft en dat zij duidelijkheid moet krijgen omtrent haar toekomstperspectief. De pleegouders hebben verklaard dat de bezoekregeling en de samenwerking met de ouders goed verloopt.
3.10.
Het hof overweegt het volgende.
3.10.1.
Ingevolge artikel 1:266 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan een ouder van het gezag over een of meer van zijn kinderen worden ontheven op de grond dat die ouder ongeschikt of onmachtig is zijn plicht tot verzorging en opvoeding te vervullen, mits het belang van het kind zich daar niet tegen verzet.
In het geval een ouder zich verzet tegen de ontheffing kan op grond van artikel 1:268 lid 1 BW de ontheffing niet worden uitgesproken. Deze regel leidt ingevolge artikel 1:268 lid 2 aanhef en onder a BW uitzondering indien na een ondertoezichtstelling van ten minste zes maanden blijkt, of na een uithuisplaatsing krachtens het bepaalde in artikel 1:261 BW van meer dan een jaar en zes maanden gegronde vrees bestaat, dat deze maatregel – door de ongeschiktheid of onmacht van een ouder om zijn plicht tot verzorging en opvoeding te vervullen – onvoldoende is om de dreiging van de zedelijke of geestelijke belangen of de gezondheid van de minderjarige als bedoeld in artikel 1:254 BW af te wenden.
3.10.2.
Het hof stelt voorop dat de raad er kennelijk vanuit gaat dat een ouder één jaar en zes maanden met het gezag belast dient te zijn, alvorens het mogelijk is om deze ouder van het gezag te ontheffen. Het hof overweegt dat dit een juridische misslag van de raad is, nu dit niet volgt uit het wettelijk criterium zoals onder rov. 3.10.1. is weergegeven. Gelet echter op het feit dat in de onderhavige zaak alleen de ontheffing van het gezag van de moeder aan het hof voorligt, brengt dit met zich dat het hof zich zal beperken tot de beoordeling of aan de wettelijke vereisten voor de ontheffing van het gezag van de moeder is voldaan.
3.10.3.
Het hof stelt vast dat in het onderhavige geval sprake is van een situatie waarin [de dochter] langer dan één jaar en zes maanden uit huis is geplaatst en dat om die reden de ontheffing van het gezag van de moeder, ook bij verzet van de ouders, kan worden uitgesproken. Uit het rapport van de raad d.d. 29 augustus 2013 volgt dat [de dochter] in haar baby- en jonge kinderjaren veel heeft meegemaakt in de thuissituatie. Er was voortdurend sprake van een onveilige, onzekere en onvoorspelbare thuissituatie. Bij [de dochter] zijn hierdoor gedragsproblemen, hechtingsproblemen en een achterstand in haar sociaal-emotionele ontwikkeling ontstaan. Door voornoemde problematiek heeft [de dochter] – meer dan andere kinderen – behoefte aan structuur, duidelijkheid en een consequente benadering en dient zij in haar ontwikkeling te worden gestimuleerd.
3.10.4.
Het hof is naar aanleiding van de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting in hoger beroep van oordeel dat de moeder [de dochter] een dergelijke opvoeding niet kan bieden, waarmee voldoende vaststaat, dat de moeder ongeschikt of onmachtig is om [de dochter] te verzorgen en op te voeden. Het hof overweegt daartoe dat ondanks de inzet van diverse vormen van hulpverlening er nog steeds geen, althans onvoldoende sprake is van een stabiele en verantwoorde opvoedingssituatie. Ter zitting is onder meer gebleken dat er nog steeds escalaties tussen de ouders plaatsvinden, waarbij politie-interventie noodzakelijk is gebleken en er door de woningbouwvereniging een procedure tot ontruiming is gestart vanwege problemen met de buren, wat ook niet door de ouders wordt ontkend. Daarbij komt dat de moeder ook door persoonlijke en psychiatrische problemen niet in staat is om [de dochter] een stabiele en verantwoorde opvoedingssituatie te bieden. Dat de raad in het aanvullend raadsrapport d.d. 19 december 2013 de vader minimaal het komend half jaar nog een kans heeft gegeven om te bewijzen en te laten zien dat hij in staat is de ingezette positieve ontwikkeling te handhaven en te bestendigen, maakt het oordeel van het hof niet anders. Het hof overweegt daartoe dat de raad ter zitting van het hof heeft verklaard dat er een verschil bestaat in de opvoedingsvaardigheden van de moeder en de vader. Anders dan de ouders, is het hof derhalve van oordeel dat de door de raad gegeven kans aan vader zich niet mede uitstrekt naar de moeder.
3.10.5.
Nu de maatregelen van ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing gericht dienen te zijn op thuisplaatsing van een minderjarige en een thuisplaatsing van [de dochter] bij de moeder – gelet op het vorenoverwogene – niet meer aan de orde is, heeft de rechtbank – naar het oordeel van het hof – terecht een verderstrekkende maatregel uitgesproken. Het hof overweegt daartoe dat bij een jaarlijkse verlenging van de maatregelen van ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing de onzekerheid over het toekomstperspectief van [de dochter] blijft voortduren, hetgeen het hof niet in het belang van [de dochter] acht. Het hof acht, gelet op de hechtingsproblematiek van [de dochter], duidelijkheid voor [de dochter] omtrent haar toekomstperspectief geboden. Het hof overweegt daartoe dat deze duidelijkheid ervoor zorgt dat [de dochter] zich optimaal kan hechten en ontwikkelen bij de pleegouders en deze hechting op geen enkele manier (meer) door onduidelijkheid over haar verblijfplaats bedreigd kan worden. Het hof concludeert hieruit, dat het belang van [de dochter] zich niet tegen de ontheffing verzet.
3.10.6.
Het hof merkt ten overvloede op dat de moeder – ondanks de ontheffing van het gezag – de moeder van [de dochter] blijft en zij een plaats in het leven van [de dochter] als “ouder op afstand” moet blijven behouden.
3.11.
Nu alle grieven van de ouders falen, zal het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigen.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 26 februari 2014;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.C. Bijleveld-van der Slikke, C.D.M. Lamers en E.L. Schaafsma-Beversluis en in het openbaar uitgesproken op 21 augustus 2014.