Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.[geïntimeerde sub 1],
[geïntimeerde sub 2],
1.Het verloop van de procedure
- de dagvaarding van 10 januari 2014;
- de memorie van grieven met producties;
- de memorie van antwoord;
- de pleidooizitting, tijdens welke partijen onder het overleggen van pleitaantekeningen hebben gepleit en vragen van het hof hebben beantwoord.
2.Het geding in eerste aanleg (zaaknr. 2527155 VV EXPL 13-155)
3.De gronden van het hoger beroep
4.De beoordeling
“… Gedaagde (…) naar de mening van eisers over de periode augustus 2011 tot en met mei 2013 ten onrechte(is)
uitgegaan van een lagere beslagvrije voet (…)”dan volgt uit de wettelijke regels.
“(…) als deurwaardersorganisatie/rechtspersoon niet aansprakelijk is voor ambtelijke taken van de bij haar aangesloten of ‘in dienst zijnde’ gerechtsdeurwaarders, en meer subsidiair geldt volgens GGN dat de gerechtsdeurwaarder die het beslag heeft gelegd kantoor houdt bij GGN Oost Nederland en niet bij GGN.
“(…) dat in beginsel appellante, waarvan de betreffende deurwaarder zich bedient, al dan niet in loondienst, eveneens aansprakelijk kan zijn voor de door geïntimeerden geleden schade op grond van art. 6:162 BW en art. 6:170 lid 3 BW (…)”. Noch uit de stukken in eerste aanleg noch uit de inhoud van de memorie van antwoord van [geïntimeerden] blijkt dat hun vordering tevens, al dan niet subsidiair, berust op art. 6:170 BW, zodat deze pas tijdens het pleidooi in hoger beroep aangevoerde grondslag in strijd is met de “twee conclusie regel”. Tijdens het pleidooi heeft GGN zich expliciet op deze regel beroepen en heeft zij de rechtsstrijd wat dat betreft niet aanvaard, zodat, voor zover [geïntimeerden] hun vordering in dit hoger beroep tevens gronden op art. 6:170 BW, het hof daaraan voorbij gaat.
volledigevermogen van [geïntimeerden] op dit moment niet zonder meer € 12.533,68 hoger zou zijn geweest zonder deze foute berekening. [geïntimeerden] hebben dit bedrag weliswaar niet ontvangen, maar hun schulden zijn daarmee immers wel (voor een deel) afgelost.