ECLI:NL:GHSHE:2014:2830

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
19 augustus 2014
Publicatiedatum
19 augustus 2014
Zaaknummer
HD 200.151.799_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep kort geding over de totstandkoming van een arbeidsovereenkomst tussen appellant en geïntimeerden

In deze zaak gaat het om een hoger beroep in kort geding, waarin de appellant, [appellant], een vordering heeft ingesteld tegen de geïntimeerden, [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2], over de vraag of er een arbeidsovereenkomst tot stand is gekomen. De appellant heeft in 2012 en 2013 samengewerkt met de geïntimeerden aan de ontwikkeling van een elektrische scooter en fiets. Er zijn verschillende e-mails en concept arbeidsovereenkomsten uitgewisseld, maar er is geen definitieve overeenkomst ondertekend. De voorzieningenrechter in eerste aanleg heeft geoordeeld dat niet is gebleken dat de appellant per 1 november 2013 in dienst is getreden bij de geïntimeerden, en dat de vordering van de appellant in een bodemprocedure niet voldoende kans van slagen heeft. De appellant is het niet eens met deze beslissing en heeft grieven ingediend. Het hof heeft de grieven van de appellant beoordeeld en geconcludeerd dat er onvoldoende bewijs is dat een arbeidsovereenkomst tot stand is gekomen. Het hof heeft het vonnis van de voorzieningenrechter bekrachtigd en de appellant in de proceskosten verwezen. De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke afspraken en schriftelijke overeenkomsten in arbeidsrelaties.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Zaaknummer: HD 200.151.799/01
arrest van 19 augustus 2014
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats 1],
appellant,
verder aan te duiden als “[appellant]”,
advocaat: mr. S.T.W. Verhaagh te Nijmegen,
tegen

1.[geïntimeerde 1],

wonende te [woonplaats 2],
2.
[geïntimeerde 2],
wonende te [woonplaats 3] (België),
beiden (voorheen) h.o.d.n. “eeePower B.V. i.o.”,
geïntimeerden,
verder in enkelvoud aan te duiden als “[geïntimeerden]”,
advocaat: mr. M.J.P. Faassen te Breda,
op het bij exploot van dagvaarding van 2 juni 2014 ingeleide hoger beroep van het vonnis in Kort Geding van de voorzieningenrechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, afdeling kanton, zittingplaats Breda, op 7 mei 2014 gewezen tussen [appellant] als eiser en [geïntimeerden] als gedaagden.

1.Het geding in eerste aanleg (zaaknummer 2829233 VV EXPL 14-30)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de exploten van dagvaarding in hoger beroep d.d. 2 juni 2014 respectievelijk 6 juni 2014, tevens houdende grieven, met producties;
- de memorie van antwoord met een productie.
Partijen hebben arrest gevraagd. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

De feiten.
3.1.
In hoger beroep gaat het hof uit van de volgende, tussen partijen niet omstreden feiten.
a. [geïntimeerde 1] heeft zich sinds enige jaren bezig gehouden met het ontwikkelen van
een elektrische scooter en sinds 2013 ook met het ontwikkelen van een elektrische fiets.
b. [geïntimeerde 1] heeft [geïntimeerde 2] bereid gevonden zijn plannen te financieren.
[geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] waren voornemens om de activiteiten onder te brengen
in een nog op te richten besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, eeePower
B.V. te [woonplaats 2].
c. [appellant] heeft in 2012 reeds met [geïntimeerden] samengewerkt aan het ontwikkelen van een elektrische scooter en is in 2013 weer bij de plannen betrokken geraakt. [appellant] was op dat moment werkloos en had een ww-uitkering. Vanaf juli 2013 tot en met oktober 2013 heeft [appellant] werkzaamheden voor [geïntimeerden] verricht, zoals het bezoeken van een beurs en het hebben van besprekingen met onder meer mogelijke handelspartners.
d. Partijen hebben gesproken en per e-mail gecorrespondeerd over het aangaan van een
arbeidsovereenkomst, aanvankelijk met als ingangsdatum 1 oktober 2013.
e. Bij e-mail van 10 september 2013 stuurt [geïntimeerde 1] twee concepten van arbeidsovereenkomsten aan [appellant]. Het eerste vermeldt als werkgeefster “eeePOWER Holding Int. B.V.” en vermeldt als ingangsdatum 1 november 2012. Het tweede betreft een tijdelijke arbeidsovereenkomst, aan het hoofd waarvan staat vermeld:
“Tijdelijke overeenkomst per 1 oktober 2013, deze overeenkomst zal overgenomen worden door de nog op te richten Nederlandse werkmaatschappij van Alpays S.A. genaamd eeePower b.v.”
Voorts bevat dit concept voor de tijdelijke arbeidsovereenkomst het navolgende beding:
“Artikel 3
Proeftijd, niet van toepassing. Overname contract door nieuwe vennootschap oktober 2013”
f. Op zaterdag 14 september 2013 heeft [geïntimeerde 1] per e-mail in dat verband het navolgende aan [appellant] bericht:
“Naar aanleiding van de gesprekken die wij gevoerd hebben kan ik u mededelen dat wij u per 1 oktober 2013 aan zullen nemen als R&D leiding gevende in ons nieuw op te richten bedrijf “eeePower Nederland b.v.”
[…]
Het was de overweging om u tot de oprichting van de Nederlandse werkmaatschappij een (tijdelijk) contract aan te bieden bij de Luxemburgse Holding maar geeft voor alle partijen complicaties.
Wij hebben Deloitte [woonplaats 2] de opdracht gegeven om e.e.a. zo spoedig mogelijk af te werken. Wij rekenen dat met een dag of 10 de vennootschap opgericht is en wij uw rechtsgeldig contract op kunnen maken en ondertekenen.”
g. Een indiensttreding per 1 oktober 2013 is niet gerealiseerd. Op 30 september 2013 stuurt [geïntimeerde 1] een e-mail aan [appellant] met de navolgende tekst:
“Zoals in verschillende telefoongesprekken besproken, de oprichting van volledige holding structuur welke “uitzakt” in Nederland als b.v. is door Juridisch / fiscale voorbereiding en uitwerking niet een operatie welke in het voorziene tijdframe past. Met andere woorden het zal volgens beste inschatting nog een week tot 10 dagen duren vooraleer alles daadwerkelijk opgericht is.
Het spijt mij oprecht maar een rechtsgeldige overeenkomst kan maar eerst bekrachtigd worden als het juridisch framewerk daar is.”
h. Op 10 oktober 2013 laat [appellant] per e-mail aan [geïntimeerde 1] weten dat hij in verband met zijn sollicitatieplicht heeft moeten reageren op een vacature bij de fietsenfabrikant Shimano en dat hij uitgenodigd is voor een gesprek. [appellant] laat [geïntimeerde 1] weten dat hij, mocht Shimano hem aannemen, gebonden zal raken aan een concurrentiebeding dat aan indiensttreding bij [geïntimeerde 1]/eeePower B.V. in de weg zal staan.
i. Per e-mail van 12 oktober 2013 heeft [geïntimeerde 1] aan [appellant] bericht:

Zoals besproken, bijgaande (voorlopige) overeenkomst. Dit ivm de i.o. status van de op te richten vennootschap”.
In de bijgevoegde overeenkomst is vermeld:
“Voorlopige arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd
[..] eeePower Holding B. V. i.o. [.. .]hierna te noemen: Werkgever en de heer [appellant] [...] hierna te noemen: Werknemer verklaren hierbij een voorlopige arbeidsovereenkomst te zijn aangegaan op de volgende voorwaarden:
Artikel 1
Werknemer treedt met ingang van 1 november 2013 bij werkgever in dienst in de functie van “technisch directeur’ CTQ, dit voor onbepaalde tijd.”
j. [appellant] heeft per e-mail van 12 oktober 2013 gereageerd:
“Tussen de regels mijn opmerkingen.
Tevens zijn de volgende punten van belang:

Maandag a.s. ben ik verplicht om op een sollicitatie gesprek te verschijnen zolang ik nog geen getekende versie van de eeePower arbeidsovereenkomst ontvangen heb.”
In de in de e-mail ingekopieerde tekst van de voorlopige arbeidsovereenkomst heeft [appellant] onder meer de volgende dikgedrukte opmerkingen geplaatst:
“verklaren hierbij een voorlopige arbeidsovereenkomst te zijn aangegaan op de volgende voorvaarden:
Wat wordt verstaan onder VOORLOPIGE?
[.. .]
Werknemer treedt met ingang van 1 november 2013 bij werkgever in dienst in de functie van “technisch directeur” CTO, dit voor onbepaalde tijd.[…]
Aanvang per 1 november 2013 betekent een onnodige vertraging van de opstart van 2
weken.
k. Per e-mail van 13 oktober 2013 heeft [geïntimeerde 2] aan [geïntimeerde 1] bericht
:
“[appellant] zit zonder centjes ondanks reeds — bij herhaling — gedane toezeggingen. Hij heeft zelfs geen geld om morgen naar [woonplaats 2] te komen...
Hoe kunnen we een verantwoorde, doch bovenal menselijke arbeidsovereenkomst zo spoedig mogelijk op papier krijgen...? Ik heb hem eergisteren beloofd om hem hiervan tegen uiterlijk morgenochtend 08:00 uur te voorzien.
Niet vergeten: Om 9:00 uur dient [appellant] zich aan te bieden bij de bevoegde Nederlandse
organisatie(hof: het UWV).
Bij indiensttreding op 01 november 2013 dient [appellant]te overleven tot en met einde november 2013...! Met hoeveel geld is deze termijn thans te overbruggen...?
l. Eveneens per e-mail van 13 oktober 2013 (17:08 uur) heeft [geïntimeerde 2] aan
[appellant] en [geïntimeerde 1] bericht:
“In de bijlage treft u het gewijzigdeCONCEPTals Word-document aan van de gewenste arbeidsovereenkomst [...]
Morgenochtend omstreeks 08:00 uur wordt de onzerzijds getekende versie per e-mail
verzonden aan dhr. [appellant]. [...]”
In de separaat door [geïntimeerde 2] verzonden bijlage (17:42 uur), is vermeld:
“Arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd
[…]
Werknemer treedt zoals momenteel is voorzien ten vroegste met ingang van 1 november 2013 bij werkgever in dienst in de functie van “Technisch Directeur” CTO, dit voor onbepaalde tijd.”
m. [appellant] heeft per e-mail van 13 oktober 2013 (19:42 uur) gereageerd:
“Ik ben zo vrij geweest een paar kleine details te wijzigen in het concept.”
De door [appellant] doorgevoerde wijzigingen betroffen niet de ingangsdatum van de
arbeidsovereenkomst.
n. [geïntimeerde 2] heeft, ook op 13 oktober 2013 (22:17 uur), per e-mail gereageerd:
“Om te beginnen heb ik de opmerkingen van [appellant] in de hierbij gevoegde PDf-file aangepast en onder Artikel 1 d.d. 01 november 2013 alsSTREEFDATUMomschreven [...]”
o. Partijen hebben geen schriftelijke arbeidsovereenkomst ondertekend.
p. [appellant] heeft een sollicitatieprocedure bij een andere onderneming afgebroken met
het oog op de tussen hem en eeePower B.V. i.o./gedaagden te sluiten arbeidsovereenkomst.
q. [geïntimeerden] hebben geen loon aan [appellant] voldaan, ook niet na schriftelijke sommatie daartoe door de gemachtigde van [appellant] op 11 december 2013.
Het geschil in hoger beroep.
3.2.1.
Tussen partijen is een geschil gerezen omtrent de vraag of tussen hen een arbeidsovereenkomst tot stand is gekomen of niet. De voorzieningenrechter heeft in zijn vonnis van 7 mei 2014 overwogen dat niet is gebleken of in hoge mate aannemelijk is geworden dat [appellant] per 1 november 2013 in dienst is getreden van eeePower B.V. i.o./[geïntimeerden]. Daardoor kan volgens de voorzieningenrechter niet worden gezegd dat de vordering van [appellant] in een bodemprocedure een zodanige kans van slagen heeft, dat vooruitlopen daarop door toewijzing in kort geding gerechtvaardigd is.
3.2.2.
[appellant] kan zich met het oordeel van de voorzieningenrechter niet verenigen en heeft daartegen een zestal grieven aangevoerd. Bezien in hun samenhang en blijkens de toelichting daarop beoogt [appellant] daarmee de zaak ten volle ter beoordeling aan het hof voor te leggen. Kern van het standpunt van [appellant] is dat de voorzieningenrechter ten onrechte tot de slotsom is gekomen dat het bestaan van een arbeidsovereenkomst tussen partijen niet is gebleken, althans niet in hoge mate aannemelijk is geworden. [appellant] vordert – zakelijk weergegeven - de vernietiging van het vonnis is kort geding van 7 mei 2014, toelating tot de overeengekomen werkzaamheden vanaf 5 dagen na betekening van het te wijzen arrest op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 250,= per dag dat [geïntimeerden] dit nalaat met een maximum van € 50.000,=, (door)betaling van het overeengekomen loon ad € 5.300,= bruto per maand vanaf 1 november 2013, vermeerderd met de verhoging ex artikel 7:625 BW over het te laat betaalde loon en vermeerderd met rente en kosten als vermeld in het petitum onder de memorie van grieven, alles zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad.
3.3
[geïntimeerden] heeft verweer gevoerd. Primair heeft hij het door [appellant] gestelde spoedeisend karakter van zijn belang betwist en verder heeft hij gewezen op het restitutierisico dat zou bestaan bij toewijzing van de verlangde voorzieningen, met name voor wat betreft de loonbetalingen. Subsidiair komt het verweer van [geïntimeerden] er op neer dat hij betwist dat een arbeidsovereenkomst tussen partijen tot stand is gekomen. Meer subsidiair voert hij verweer tegen de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten en verhoging ex artikel 7:625 BW. Zo nodig komt het hof bij de beoordeling terug op de gevoerde verweren.
De beoordeling van het geschil.
3.4
Het beroep van [geïntimeerden] op het ontbreken van een spoedeisend belang bij de door [appellant] verlangde voorzieningen wordt verworpen. Een vordering tot doorbetaling van loon is uit haar aard spoedeisend, nu een werknemer uit dat loon in beginsel moet voorzien in zijn vaste lasten en dagelijks levensonderhoud. De omstandigheid dat [appellant] een WW-uitkering geniet maakt dat niet anders, nu een aanzienlijk verschil bestaat tussen die uitkering (naar [geïntimeerden] bij memorie van antwoord niet betwisten: € 2.999, bruto per maand) en het loon van € 5.300,= bruto per maand dat volgens [appellant] zou zijn overeengekomen. Voorts is onweersproken dat [appellant] moeite heeft om vanuit het uitkeringsbedrag al zijn kosten te kunnen voldoen. Voormeld spoedeisend belang is ook ten tijde van de uitspraak in dit hoger beroep nog aanwezig. Het verweer van [geïntimeerden] met betrekking tot het restitutierisico behoeft geen bespreking gelet op de uitkomst van deze zaak.
3.5
Bij de inhoudelijke beoordeling van het geschil stelt het hof voorop dat het karakter van het onderhavige geding met zich brengt dat slechts een voorlopige voorziening kan worden gegeven die van kracht is zo lang in een bodemprocedure geen vaststelling van hetgeen tussen partijen rechtens is heeft plaatsgevonden. De onderhavige procedure laat het uit haar aard niet toe om een uitvoerig onderzoek te doen naar de door partijen gestelde feiten en omstandigheden, voor zover die door de wederpartij worden betwist. In een procedure als de onderhavige kan een vordering tot (door)betaling van loon daarom slechts worden toegewezen indien met een redelijke mate van zekerheid kan worden aangenomen dat de voorzieningenrechter, oordelend in de bodemprocedure, zal beslissen dat tussen partijen een arbeidsovereenkomst tot stand is gekomen.
3.6.
Grief 1 ziet op de stelling dat de voorzieningenrechter ten onrechte bij zijn beoordeling een e-mail van 14 september 2013 buiten beschouwing heeft gelaten. De e-mail van 14 september 2013 kan echter naar het oordeel van het hof niet worden beschouwd als het aanbod van een arbeidsovereenkomst dat bij (mondelinge) aanvaarding een dergelijke overeenkomst tot stand zou kunnen doen komen.
De tekst van de e-mail bevat geen details ten aanzien van arbeidstijden of loon en omschrijft de functie als “leidinggevende in ons nieuw op te richten bedrijf eeePower Nederland B.V”. Duidelijk is dan dat als voorwaarde voor het ontstaan van de arbeidsovereenkomst heeft te gelden dat een nieuw bedrijf wordt opgericht. Immers: bij gebrek aan een “nieuw bedrijf” bestaat ook geen behoefte aan een leidinggevende in dat bedrijf. Bovendien verwijst de mail naar een accountantskantoor dat één en ander moet gaan afwerken. Kennelijk wordt daarmee gedoeld op het vastleggen op schrift en het geven van een invulling voor wat betreft de arbeidsvoorwaarden en overige bedingen, die op dat moment nog niet geconcretiseerd zijn.
Daarnaast overweegt het hof het volgende. Een arbeidsovereenkomst bestaat doorgaans uit een meer of minder complex geheel van afspraken en bedingen, welke elkaar kunnen beïnvloeden. Zelfs indien overeenstemming bestaat op hoofdlijnen, kan een discussie over bedingen of bepaalde onderdelen van bedingen met zich brengen dat wel kan worden geoordeeld dat een verregaande mate van overeenstemming is bereikt, maar dat de verschillen van mening op detailpunten eraan in de weg staan om aan te nemen dat de totstandkoming van een arbeidsovereenkomst is voltooid. Uit de e-mail van 14 september 2013, waarin overigens de datum 1 oktober 2013 wordt genoemd, volgt in de eerste plaats dat de totstandkoming van een arbeidsovereenkomst afhankelijk was van een door [geïntimeerden] voorziene oprichting van een nieuw bedrijf. In de tweede plaats vermeldt de e-mail niets ten aanzien van de primaire arbeidsvoorwaarden. Ten slotte vermeldt de e-mail ook niets ten aanzien van overige bedingen waarover overeenstemming zou moeten bestaan. Het hof is, gelet op hetgeen omtrent de inhoud van de mail is overwogen, voorshands van oordeel dat, gesteld al dat de voorzieningenrechter in het geheel voorbij is gegaan aan deze e-mail van 14 september 2013, aan de inhoud van die mail niet het oordeel kan worden ontleend dat bij acceptatie daarvan (mondeling of stilzwijgend) reeds een rechtsgeldige arbeidsovereenkomst tot stand zou zijn gekomen. Grief 1 kan daarom niet slagen.
3.7.1
Met grief 2 beoogt [appellant] te betogen dat hij aan de e-mailwisseling op 12 en 13 oktober 2013 het vertrouwen mocht ontlenen dat een arbeidsovereenkomst tot stand was gekomen. [appellant] verwijst daartoe naar de arbeidsovereenkomst die als productie 17 bij de dagvaarding in eerste aanleg was gevoegd. Deze overeenkomst vermeldt als werkgever “eeePower B.V. i.o.” en kent ten aanzien van de aanvang van de overeenkomst in artikel 1 de navolgende tekst:
“Werknemer treedt zoals momenteel is voorzien ten vroegste met ingang van 1 november 2013 bij werkgever in dienst in de functie van “Technisch Directeur” CTO, dit voor onbepaalde tijd.”
Alleen al uit deze tekst volgt dat 1 november 2013 geen harde aanvangsdatum voor de arbeidsovereenkomst was. De tekst bevat een dubbel voorbehoud door het gebruik van de termen “zoals momenteel is voorzien” en “ten vroegste”. Uit het gebruik van deze termen volgt dat de ingangsdatum per 1 november 2013 kennelijk afhankelijk was van één of meer op dat moment nog onvoorzienbare omstandigheden. Het hof is dan ook voorshands van oordeel dat de tekst van deze arbeidsovereenkomst geen onvoorwaardelijk aanbod heeft ingehouden, omdat de aanvangsdatum van de arbeidsovereenkomst niet onvoorwaardelijk is vastgesteld.
3.7.2
Ten aanzien van die (onvoorziene) omstandigheid of omstandigheden heeft [geïntimeerden] in eerste aanleg aangevoerd dat de indiensttreding van [appellant] afhankelijk was van de daadwerkelijke oprichting van eeePower Nederland B.V. en het ter beschikking komen van de daartoe benodigde middelen. Uit hetgeen hiervoor onder 3.6. is overwogen en verder ook uit diverse andere onder 3.1 aangehaalde e-mails naar voren komt volgt dat [appellant] van meet af aan moet hebben geweten dat zijn aanstelling als leidinggevende in de nieuw te starten onderneming afhankelijk was van het daadwerkelijk starten van die onderneming in een daartoe op te richten B.V.. En in elk geval moet dit aan [appellant] duidelijk zijn geworden op grond van de inhoud van de e-mail van [geïntimeerde 2] aan hem d.d. 13 oktober 2013, 22:17 uur (productie 21 bij dagvaarding in eerste aanleg), waarin als reden voor het opnemen van een streefdatum onder meer wordt aangegeven:
“Bovendien kunnen wij pas over de centjes beschikken wanneer deze opMIJNbuitenlandse bankrekening zijn bijgeschreven. De eerstvolgende stap is dan de oprichting van zowel de beide Nederlandse vennootschappen ELSON HOLDING B.V. en de daaronder hangende eeePOWER B.V. Hiervoor zijn de voornoemde centjes ook nodig.”
3.7.3
Volgens stellingname van [geïntimeerden] in eerste aanleg waren die middelen op het moment van de behandeling van het kort geding (nog) niet ter beschikking gekomen. Grief 4 richt zich tegen de omstandigheid dat de voorzieningenrechter dit verweer als standpunt van gedaagden heeft opgenomen, zonder daaraan in het vonnis verder een overweging te wijden. Met deze grief is echter niet weersproken wat [geïntimeerden] heeft aangevoerd, namelijk dat de indiensttreding van [appellant] afhankelijk was van het ter beschikking komen van de financiële middelen om tot oprichting van eeePower Nederland B.V. te komen. In de toelichting op grief 4 heeft [appellant] dit verweer niet weersproken, maar slechts volstaan met de opmerking dat hij bij gebrek aan wetenschap betwist dat de financiering van de oprichting van eeePower Nederland B.V. niet zou zijn rondgekomen. [appellant] heeft ook niet gesteld dat de benodigde middelen inmiddels wel beschikbaar zijn gekomen, noch heeft hij gesteld dat de besloten vennootschap eeePower B.V. i.o. (of enige andere ondernemingsvorm waarin [geïntimeerden] zijn bedrijf kan hebben gegoten) is opgericht en als zelfstandig bedrijf actief is in het economisch verkeer. Hetgeen [appellant] in grief 4 en de daarbij gegeven toelichting heeft aangevoerd kan dan ook niet leiden tot het oordeel dat het vonnis van de voorzieningenrechter niet in stand kan blijven.
3.8.
In grief 3 voert [appellant] aan dat hij wel degelijk werkzaamheden voor [geïntimeerden] heeft verricht, waarbij een gezagsverhouding bestond, omdat hij opdrachten kreeg van [geïntimeerden]. Het hof stelt vast dat tussen partijen in confesso is dat [appellant] al vanaf juli/augustus 2013 tot en met oktober 2013 werkzaamheden heeft verricht voor [geïntimeerden]. Ingevolge het bepaalde in artikel 7:610a BW kan aan de omstandigheid dat gedurende zekere tijd tegen beloning voor een derde werkzaamheden zijn verricht het vermoeden worden ontleend dat dit op grond van een arbeidsovereenkomst is gedaan. [appellant] heeft echter geen feiten gesteld waaraan het hof een (voorlopig) oordeel kan ontlenen dat aan de voorwaarden voor het aannemen van een wettelijk vermoeden is voldaan. Zo is niets aangevoerd omtrent de duur en/of frequentie van de werkzaamheden, noch omtrent de daarvoor ontvangen vergoedingen. Voor wat betreft de periode van juli tot en met oktober 2013 kan dan ook voorshands niet worden aangenomen dat tussen partijen een arbeidsovereenkomst heeft bestaan die (op andere voorwaarden) na 1 november 2013 voortgezet zou worden. Zijdens [geïntimeerden] is verder betwist dat sprake is geweest van een gezagsverhouding en gelet op de aard van de onderhavige procedure is een verder feitenonderzoek op dit punt niet mogelijk. Voorshands is daarom niet gebleken of voldoende aannemelijk geworden dat het hier meer dan op basis van vrijwilligheid uitgevoerde, incidentele werkzaamheden betrof die plaatsvonden in de opstartfase van een nieuw op te richten onderneming. Bovendien merkt het hof op dat de omstandigheid dat partijen uitvoerig met elkaar in discussie zijn gegaan over de inhoud van een nog te sluiten arbeidsovereenkomst er op duidt dat zij van mening waren dat hun onderlinge verhouding, zoals die op dat moment was, nog niet als zodanig viel te kwalificeren. Grief 3 kan daarom ook niet slagen.
3.9.
Het voorgaande brengt met zich mee dat de grieven 5 en 6, die er eveneens op gericht zijn te betogen dat er een arbeidsovereenkomst tot stand is gekomen tussen partijen, evenmin kunnen slagen. Voorshands is niet, althans niet afdoende, aannemelijk geworden dat tussen partijen per 1 november 2013 of op enig later tijdstip een arbeidsovereenkomst van kracht is geworden. Daarmee is niet voldaan aan de hiervoor in rov. 3.5. genoemde voorwaarde voor toewijzing van het in kort geding gevorderde en het hof zal daarom het vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingplaats Breda van 7 mei 2014 bekrachtigen.
3.1
[appellant] heeft in hoger beroep als de in het ongelijk gestelde partij te gelden en zal om die reden worden verwezen in de kosten van het geding in hoger beroep. De wettelijke rente over deze kosten zal als gevorderd worden toegewezen.

4.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingplaats Breda d.d. 7 mei 2014;
veroordeelt [appellant] in de proceskosten in hoger beroep, welke kosten tot op heden aan de zijde van [geïntimeerden] worden begroot op € 308,= aan verschotten en op € 1.158,= aan salaris advocaat, te vermeerderen met de wettelijke rente over deze kosten vanaf twee weken na het wijzen van dit arrest;
verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. C.M. Aarts, C.E.L.M. Smeenk-van der Weijden en R.J.M. Cremers en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 19 augustus 2014.