ECLI:NL:GHSHE:2014:2776

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
12 augustus 2014
Publicatiedatum
12 augustus 2014
Zaaknummer
HD 200.136.108_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van een commanditaire vennootschap en haar beherend vennoot bij wanprestatie in administratiewerkzaamheden

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Limburg, sector kanton, waarin de vorderingen van de geïntimeerde, [geïntimeerde], zijn toegewezen. De appellanten, bestaande uit de commanditaire vennootschap [Administratie en Belastingadviseurs] en haar beherend vennoot M.O.G. Beheer B.V., hebben in de periode van oktober 2006 tot medio 2012 administratieve werkzaamheden verricht voor [geïntimeerde]. De geïntimeerde vordert schadevergoeding wegens toerekenbaar tekortschieten in de uitvoering van de opdracht, met een totaalbedrag van € 10.577,71, inclusief buitengerechtelijke incassokosten en rente. De appellanten hebben in hoger beroep aangevoerd dat zij niet verantwoordelijk zijn voor de schade, omdat de werkzaamheden op basis van specifieke opdrachten zijn uitgevoerd en niet op basis van een algemene opdracht. Het hof heeft vastgesteld dat de commanditaire vennootschap aansprakelijk is voor de schulden, maar dat de bestuurder van de beherend vennoot, [appellant sub 3], niet persoonlijk aansprakelijk kan worden gehouden voor de schulden van de vennootschap. Het hof heeft de vorderingen tegen [appellant sub 3] afgewezen, omdat er onvoldoende bewijs is dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan onbehoorlijk bestuur. De zaak is aangehouden voor verdere beoordeling en een comparitie van partijen is gelast om meer helderheid te krijgen over de gemaakte afspraken en de uitvoering van de werkzaamheden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Zaaknummer: HD 200.136.108/01
Uitspraak : 12 augustus 2014
arrest in de zaak van

1.[Administratie en Belastingadviseurs] & Partners C.V. Administratie en Belastingadviseurs,gevestigd te [vestigingsplaats],

hierna aan te duiden als: “[Administratie en Belastingadviseurs]”,
2.
M.O.G. Beheer B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
hierna aan te duiden als: “MOG”
3.
[appellant sub 3],wonende te [woonplaats] (D),
hierna aan te duiden als: “[appellant sub 3]”,
appellanten,
hierna gezamenlijk in enkelvoud ook aan te duiden als “[appellanten]”,
advocaat: mr. G.D. Bosman te Veldhoven
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [vestigingsplaats],
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als “[geïntimeerde]”,
advocaat: mr. A.J.T.M. Oudenhoven te Venlo,
op het bij exploot van dagvaarding van 10 september 2013 ingeleide hoger beroep van het vonnis van de rechtbank Limburg, sector kanton, zittingsplaats Roermond van 10 juli 2013, gewezen tussen [appellanten] als gedaagden en [geïntimeerde] als eiser.

1.Het geding in eerste aanleg (zaaknummer 360872 CV EXPL 12-4377)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep met producties;
- een akte zijdens geïntimeerde d.d. 26 november 2013;
- een akte zijdens appellanten d.d. 3 december 2013;
- de memorie van grieven;
- de memorie van antwoord met producties.
Partijen hebben arrest gevraagd. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.Het geschil

3.1.
Bij vonnis van 10 juli 2013 heeft de kantonrechter de vorderingen van [geïntimeerde] in eerste aanleg toegewezen, nadat was vastgesteld dat [appellanten] had verzuimd te antwoorden. Blijkens de inhoud van de memorie van grieven beogen [appellanten] met het instellen van hoger beroep het verzuim in eerste aanleg te herstellen en alsnog verweer te voeren tegen de oorspronkelijke vorderingen. Nu een hoger beroep ook om die reden kan worden ingesteld zal het hof daarom het geschil in zijn volle omvang opnieuw beoordelen.
3.2.1
[geïntimeerde] vordert wegens schade als gevolg van toerekenbaar tekortschieten (€ 9.744,71) en wegens buitengerechtelijke incassokosten (€ 833,=) betaling van in totaal € 10.577,71, te vermeerderen met rente en kosten als vermeld in de dagvaarding in eerste aanleg en voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad.
[geïntimeerde] legt daaraan ten grondslag dat [appellanten] in opdracht en voor zijn rekening in de periode van oktober 2006 tot medio 2012 werkzaamheden heeft verricht, waaronder het verzorgen van de financiële administratie, belastingzaken, loonadministratie en bedrijfs- en financiële advisering en fiscale vertegenwoordiging met betrekking tot zijn eenmanszaak Comfort Taxi. De contacten hierover heeft [geïntimeerde] onderhouden met de heer [appellant sub 3], appellant sub 3.
3.2.2
Tot de opgedragen werkzaamheden behoorden onder meer het berekenen van loon en pensioenkosten en de afdracht daarvan. [appellanten] heeft nagelaten om – ondanks herhaalde aanmaning van het fonds - op daartoe strekkend verzoek van de Stichting Sociaal Fonds Taxi (hierna ook: het fonds) tijdig en correct opgaaf te doen inzake de vaststelling van SFT premie, pensioenopgave 2007 en 2008. Dit is vastgesteld in een vonnis van de rechtbank Roermond, sector kanton, zittingsplaats [vestigingsplaats] d.d. 18 januari 2012, waarbij [geïntimeerde] is veroordeeld tot betaling aan het fonds van € 8.404,71, waarvan € 5.975,34 wegens forfaitaire schadevergoeding en € 2.429,37 aan diverse kosten en rente. [appellanten] heeft vervolgens de termijn voor hoger beroep laten verstrijken zonder [geïntimeerde] op de hoogte te stellen.
[appellanten] heeft voorts – ondanks herhaalde aanmaning van het fonds - nagelaten om tijdig gegevens aan te leveren aan de Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor het Beroepsvervoer over de weg. Ook deze stichting heeft [geïntimeerde] in rechte betrokken, maar na dagvaarding heeft [geïntimeerde] het gevorderde bedrag voldaan, vermeerderd met rente en kosten ad € 1.340,=. Aldus [geïntimeerde].
3.2.3
Appellante sub 1 is toerekenbaar tekortgeschoten in de nakoming van de opgedragen werkzaamheden. Appellanten sub 2 en 3 zijn hoofdelijk mede aansprakelijk voor de door [geïntimeerde] geleden schade. Appellant sub 3 heeft als bestuurder en gevolmachtigde van appellant sub 1 steeds als eindverantwoordelijke en persoonlijk de opgedragen taken uitgevoerd.
3.2.4
[geïntimeerde] heeft zijn vordering ter incasso uit handen moeten geven, waarvoor hem kosten in rekening zijn gebracht. [geïntimeerde] verlangt een vergoeding voor deze kosten op voet van het bepaalde in artikel 6:96 BW, welke kosten hij begroot op € 833,=.
3.3.1
[appellanten] heeft hiertegen bij memorie van grieven tot verweer aangevoerd dat zij na 2006 enkel nog werkzaamheden voor [geïntimeerde] hebben verricht op basis van concreet daartoe gegeven, afgebakende opdrachten en niet meer op basis van een algemene opdracht. De opgedragen specifieke werkzaamheden zijn sedertdien telkens afzonderlijk gefactureerd en uit de omschrijving op de facturen blijkt welke opdrachten [geïntimeerde] aan [appellanten] heeft gegeven. [appellanten] betwist dat [geïntimeerde] opdracht heeft gegeven voor het berekenen van loon- en pensioenkosten, het verzorgen van de afdracht daarvan en het beheren van de loonadministratie. [geïntimeerde] is daar als werkgever zelf verantwoordelijk voor gebleven. [appellanten] heeft [geïntimeerde] wel bijgestaan met advies, maar heeft zich nimmer verbonden tot een bepaalde prestatie op dit punt.
Voor zover [geïntimeerde] [appellanten] het verwijt maakt geen hoger beroep te hebben ingesteld tegen het genoemde vonnis van 18 januari 2012 merkt [appellanten] op dat zij daartoe ook geen opdracht heeft gekregen. [geïntimeerde] wilde, in verband met de daarmee gemoeide kosten, zelf geen hoger beroep instellen tegen dit vonnis en de brief die als productie 6 bij inleidende dagvaarding is gevoegd is op verzoek van [geïntimeerde] geschreven.
3.3.2
Verder betoogt [appellanten] dat [geïntimeerde] niet heeft gesteld welk verwijt hij [appellanten] nu precies maakt. Het gestelde tekortschieten wordt niet geconcretiseerd en [appellanten] bestrijdt dat haar een verwijt zou kunnen worden gemaakt. Dat geldt ook ten aanzien van de betalingen die [geïntimeerde] na dagvaarding aan de Stichting Bedrijfstakpensioenfonds heeft gedaan. Dat betrof onbetaald gelaten nota’s en het kan [appellanten] niet worden toegerekend dat [geïntimeerde] aan hem gezonden nota’s onbetaald laat.
3.3.3
[appellanten] betwist tenslotte de omvang van de door [geïntimeerde] gestelde schade in de vorm van de kosten die naar aanleiding van het vonnis van de kantonrechter of de dagvaarding waar [geïntimeerde] naar heeft verwezen zouden zijn ontstaan en het causaal verband tussen die kosten en handelen of nalaten van [appellanten]
3.3.4
[appellant sub 3] bestrijdt dat gronden bestaan om hem als (indirect) bestuurder van appellant sub 1 persoonlijk en hoofdelijk mede aansprakelijk te houden voor de gestelde schade. De enkele stellingname dat hij als eindverantwoordelijke persoon persoonlijk de gestelde opdracht heeft uitgevoerd rechtvaardigt een dergelijke aansprakelijkheid niet. Enkel en alleen een tekortschieten in de uitvoering van een overeenkomst door appellant sub 1 rechtvaardigt niet de conclusie dat haar bestuurder(s) hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade die daardoor zou zijn ontstaan. Gronden die wel tot een dergelijke aansprakelijkheid zouden kunnen leiden zijn niet aangevoerd.
3.4.1
[geïntimeerde] heeft bij memorie van antwoord de grieven van [appellanten] weersproken en volhard in hetgeen bij inleidende dagvaarding is gesteld. [geïntimeerde] heeft bij memorie van antwoord verwezen naar de daarbij gevoegde productie 10, een factuur d.d. 16 januari 2009, en heeft daarbij gesteld dat uit deze factuur blijkt dat [appellanten] wel degelijk opdracht hebben gehad om de pensioenopgave over 2007 en 2008 te doen bij het fonds. Deze opgave had vóór 10 december 2008 moeten gebeuren, maar [appellanten] heeft dat nagelaten.
3.4.2
Ten aanzien van de bestuurdersaansprakelijkheid heeft [geïntimeerde] bij memorie van grieven nog aangevoerd dat appellanten sub 2 en 3 dermate onzorgvuldig jegens [geïntimeerde] hebben gehandeld dat hun daarvan persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Dat maakt hen, aldus [geïntimeerde], persoonlijk aansprakelijk voor de geleden schade.

4.De beoordeling.

4.1.
Als enerzijds gesteld en anderzijds niet, dan wel onvoldoende gemotiveerd weersproken, alsmede op grond van de in het geding gebrachte producties, voor zover de inhoud daarvan niet is weersproken, staat tussen partijen het navolgende vast.
[Administratie en Belastingadviseurs] is een commanditaire vennootschap waarin een administratie- en belastingadviesbedrijf wordt uitgeoefend. MOG is de beherend vennoot van [Administratie en Belastingadviseurs]. [appellant sub 3] is de bestuurder en enig aandeelhouder van MOG.
[Administratie en Belastingadviseurs] heeft in opdracht en voor rekening van [geïntimeerde] in de periode van oktober 2006 tot medio 2012 werkzaamheden verricht, waarvoor telkens aan [geïntimeerde] facturen zijn gestuurd. De werkzaamheden zagen onder meer op de financiële administratie, belastingzaken, loonadministratie en bedrijfs- en financiële advisering en fiscale vertegenwoordiging en zijn feitelijk uitgevoerd door [appellant sub 3], die de contacten hierover heeft onderhouden met [geïntimeerde]. Partijen verschillen met elkaar van mening ten aanzien van de omvang van de gegeven opdracht.
Bij hiervoor vermeld vonnis d.d. 18 januari 2012 is [geïntimeerde] veroordeeld tot betaling aan de Stichting Sociaal Fonds Taxi van € 5.975,34 wegens forfaitaire schadevergoeding, € 833,= wegens buitengerechtelijke incassokosten en tot betaling van proceskosten, tot op dat moment begroot op € 1.003,32, alles vermeerderd met rente als vermeld in dat vonnis. [geïntimeerde] is in deze procedure bijgestaan door [appellant sub 3], die hem als gemachtigde heeft vertegenwoordigd. [geïntimeerde] heeft tegen dit vonnis geen hoger beroep aangetekend.
Bij exploot van 4 juli 2012 is [geïntimeerde] gedagvaard door de Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor het Beroepsvervoer over de weg tot betaling van € 3.063,45 als het na deelbetaling(en) per saldo resterende bedrag wegens onbetaald gebleven facturen, daarover verschuldigd geworden rente en berekende buitengerechtelijke incassokosten. [geïntimeerde] heeft dat bedrag vrijwillig voldaan, waarna de dagvaarding vóór de zitting is ingetrokken.
4.2.1.
Voor zover het hoger beroep is gericht tegen de veroordeling van appellanten sub 2 en 3 is het hof van oordeel dat dit faalt voor wat betreft MOG en slaagt voor wat betreft [appellant sub 3]. Onweersproken is dat de opdracht die [geïntimeerde] heeft gegeven is gegeven aan [Administratie en Belastingadviseurs], een commanditaire vennootschap waarvan MOG de beherend vennoot is. Als beherend vennoot is MOG (mede) aansprakelijk voor de schulden van de commanditaire vennootschap, die immers op zich geen rechtspersoon is.
4.2.2.
Anders ligt dat voor [appellant sub 3], want hij is geen beherend vennoot van [Administratie en Belastingadviseurs] en kan dus ook niet uit dien hoofde aansprakelijk worden gehouden voor de schulden van de commanditaire vennootschap. [geïntimeerde] heeft ook niet met [appellant sub 3] in persoon gecontracteerd. Een tekortschieten in de uitvoering van de gegeven opdracht kan in dat geval niet aan [appellant sub 3] worden toegerekend. Aansprakelijkheid van [appellant sub 3] kan dus hoogstens berusten op onrechtmatig handelen jegens [geïntimeerde], dan wel op (bestuurders)aansprakelijkheid voor handelen van MOG. Dienaangaande heeft [geïntimeerde] bij memorie van antwoord niet meer aangevoerd dan dat [appellant sub 3] als bestuurder van MOG jegens hem, [geïntimeerde] dermate onzorgvuldig heeft gehandeld dat hem daarvan naast MOG persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Dat zou hem, aldus [geïntimeerde], persoonlijk aansprakelijk maken voor de geleden schade.
4.2.3.
Blijkens de punten 38 en 42 van de memorie van antwoord spreekt [geïntimeerde] [appellant sub 3] aan op aansprakelijkheid uit hoofde van zijn functioneren als bestuurder van MOG. Een bestuurder van een vennootschap is persoonlijk aansprakelijk voor schulden van die vennootschap, wanneer sprake is van onbehoorlijk bestuur (art. 2:9 BW). [geïntimeerde] legt echter aan zijn vordering tegen [appellant sub 3] ten grondslag dat hij verantwoordelijk is voor de onjuiste uitvoering van de aan [Administratie en Belastingadviseurs] gegeven opdracht, omdat [appellant sub 3] degene is geweest die alle feitelijke werkzaamheden heeft uitgevoerd. Daarmee is echter niet gesteld dat en – belangrijker nog – waarom [appellant sub 3] uit hoofde van zijn functie als bestuurder van MOG zich schuldig zou hebben gemaakt aan onbehoorlijk bestuur van die vennootschap. Voor zover [appellant sub 3] feitelijke werkzaamheden heeft uitgevoerd, heeft hij dat immers gedaan uit hoofde van zijn werkzaamheden voor [Administratie en Belastingadviseurs] en dragen [Administratie en Belastingadviseurs] en haar beherend vennoot de aansprakelijkheid voor de consequenties daarvan en niet [appellant sub 3] persoonlijk. Mede gelet op het bij memorie van grieven gevoerde verweer dat [geïntimeerde] haar vorderingen in deze onvoldoende concreet heeft gemotiveerd, kan de algemene stellingname van [geïntimeerde] bij memorie van antwoord niet leiden tot de aanname van een persoonlijke aansprakelijkheid van [appellant sub 3]. Feiten of omstandigheden die het oordeel rechtvaardigen dat [appellant sub 3] als bestuurder van MOG uit hoofde van onbehoorlijk bestuur van die vennootschap persoonlijk aansprakelijk zou zijn voor de schulden van MOG zijn door [geïntimeerde] in rechte niet gesteld, ook niet na specifiek op dit punt gevoerd verweer. De vorderingen tegen appellant sub 3 zullen dan ook bij gebrek aan voldoende feitelijke onderbouwing afgewezen worden.
4.3.
[appellanten] hebben bij memorie van grieven onder punt 38 als verweer aangevoerd dat de procedure die door de Stichting Bedrijfstakpensioenfonds was aangespannen zag op het onbetaald laten van nota’s door [geïntimeerde], welke nota’s door [geïntimeerde] zelf betaald moesten worden en niet door zorg van [appellanten]
Hoewel [geïntimeerde] bij dagvaarding in eerste aanleg (punt 2) nog had gesteld dat ook de (zorg voor de) afdracht van premies tot de opdracht voor [appellanten] behoorde, heeft [geïntimeerde] het hierop bij memorie van grieven gevoerde verweer bij memorie van antwoord niet weersproken. Evenmin heeft [geïntimeerde] in reactie hierop gesteld dat de nota’s van Stichting Bedrijfstakpensioenfonds bedragen hebben betroffen waarvan de verschuldigdheid geheel of ten dele is ontstaan doordat [appellanten] jegens hem op enig punt toerekenbaar tekort zouden zijn geschoten. Bij de algemene stellingname van [geïntimeerde] met betrekking tot de door [appellanten] te verrichten werkzaamheden (punt 9 memorie van antwoord) vermeldt [geïntimeerde] ook niet “het doen van betalingen”. Het hof is dan ook van oordeel dat [geïntimeerde] het op dit punt door [appellanten] gevoerde verweer in onvoldoende mate heeft weersproken. In dat geval is in rechte niet gebleken van het bestaan van enige grond om [appellanten] wegens toerekenbaar tekortschieten aansprakelijk te achten voor de vergoeding van het bedrag van € 1.340,= aan rente en kosten ten bate van Stichting Bedrijfstakpensioenfonds. Voor zover [geïntimeerde] de betaling daarvan vordert, zal dit onderdeel van het gevorderde ook worden afgewezen.
4.4.1.
Voor wat betreft de vorderingen tegen [Administratie en Belastingadviseurs] tot vergoeding van schade wegens de kwestie met het fonds merkt het hof op dat [appellanten] niet in staat zijn geweest om te reageren op de door [geïntimeerde] bij memorie van antwoord overgelegde producties, meer in het bijzonder niet op productie 10 en de daarop gebaseerde stellingname onder punt 22 en punt 23 van de memorie van antwoord. Het hof vraagt zich af hoe de stelling van [Administratie en Belastingadviseurs] dat zij geen opdracht heeft gekregen om tijdig en correct opgaaf te doen van pensioengegevens zich verhoudt tot de omstandigheid dat in januari 2009 een factuur wordt gezonden voor het aanmelden van personeel en het versturen van brieven inzake de definitieve premies voor 2007 en 2008. Deze brieven, voor het versturen waarvan is gefactureerd, bevinden zich niet bij de stukken, maar kunnen wellicht meer inzicht bieden omtrent een opdracht van [geïntimeerde] aan [Administratie en Belastingadviseurs] op dit punt. Het hof wenst daarom inzage te hebben in deze brieven.
4.4.2.
Het hof heeft bij de dagvaarding in eerste aanleg als productie 2 een aantal facturen aangetroffen, waaronder de facturen met nummers [factuurnummer 1], [factuurnummer 2] en [factuurnummer 3]. Met name de eerste en laatste factuur doen de vraag rijzen welke werkzaamheden specifiek zijn bedoeld met de omschrijvingen “Divers onderhoud inzake belastingcontrole, cao controle en personeel”, “Aanmelden in Plato” en “Voorschotformulier pensioen 2007”, één en ander mede in relatie tot de beperkte omvang van de gefactureerde bedragen. Daarbij kan tevens aan de orde komen de stelling van [geïntimeerde] (punt 14 e.v. MvA) dat ook in 2007 is gewerkt op basis van een jaarcontract. Verder zal het hof de vraag ter sprake brengen wie de opgaven en afdrachten aan het Sociaakl Fonds Taxi heeft verzorgd in de jaren 2009, 2010 en 2011, een periode waarin [Administratie en Belastingadviseurs] volgens [geïntimeerde] nog wel werkzaamheden voor hem verrichtte.
4.4.3.
Voorts vraagt het hof zich af in hoeverre [appellanten] betrokken zijn geweest bij de procedure voor de kantonrechter te [vestigingsplaats] inzake het fonds/[geïntimeerde], nu uit diens vonnis blijkt dat [appellant sub 3] in die procedure als gemachtigde is opgetreden voor [geïntimeerde]. Het hof leidt daaruit af dat [appellant sub 3] (en via hem ook [Administratie en Belastingadviseurs]) in elk geval in de loop van die procedure op de hoogte zijn gekomen van de problematiek inzake de verstrekking van gegevens aan het fonds. Kennelijk, zo leidt het hof af uit het proces-verbaal van de in die zaak gehouden comparitie d.d. 23 september 2011, is bij gelegenheid van die comparitie nog eens aan [geïntimeerde] de gelegenheid geboden om de door het fonds verlangde informatie in een Excel-bestand te verstrekken. [appellant sub 3] heeft, blijkens het proces-verbaal, deze comparitie bijgewoond. Vervolgens heeft de gemaakte afspraak blijkens de inhoud van het vonnis van de kantonrechter er niet toe geleid dat alsnog de door het fonds verlangde gegevens tijdig en correct zijn verstrekt. Het hof wil graag nader ingelicht worden omtrent de gang van zaken en gemaakte afspraken naar aanleiding van deze comparitie.
4.4.4.
Ten slotte merkt het hof op dat de vordering van [geïntimeerde] strekt tot vergoeding van schade die is ontstaan als gevolg van een tekortschieten zijdens [Administratie en Belastingadviseurs]. Voorwaarde voor het toekennen van een schadevergoeding wegens wanprestatie is dat [Administratie en Belastingadviseurs] in verzuim moet zijn geraakt. Het hof wil nader geïnformeerd worden omtrent het standpunt van partijen over de vraag of, en zo ja: op welke wijze, [Administratie en Belastingadviseurs] in verzuim is geraakt.
4.4.5.
Teneinde meer helderheid te krijgen op de hiervoor gemelde punten zal het hof een comparitie van partijen gelasten. Partijen wordt verzocht om kopieën van de hiervoor in r.o. 4.4.1 genoemde brieven en eventuele andere stukken waar zij zich nog op willen beroepen (zoals bijvoorbeeld schriftelijke ingebrekestellingen etc.) op voorhand, uiterlijk twee weken voor de comparitie, in het geding te brengen. Bij gelegenheid van de comparitie van partijen zal het hof voorts de bewijslastverdeling en de bewijspositie van partijen ter sprake brengen. Ten slotte zal de comparitie tevens worden benut om te bezien of partijen bereid zijn de onderhavige zaak met een regeling te beëindigen.
4.5.
Het voorgaande voert het hof dan tot na te melden beslissing. Elke verdere beoordeling en beslissing wordt aangehouden.

5.De uitspraak

Het hof:
bepaalt dat partijen – natuurlijke personen in persoon en rechtspersonen deugdelijk vertegenwoordigd door een persoon die tot het treffen van een minnelijke regeling bevoegd is – vergezeld van hun advocaten, zullen verschijnen voor mr. R.J.M. Cremers als raadsheer-commissaris, die daartoe zitting zal houden in het Paleis van Justitie aan de Leeghwaterlaan 8 te 's-Hertogenbosch op een door deze te bepalen datum, met de hiervoor onder r.o. 4.4.1 tot en met 4.4.5 vermelde doeleinden;
verwijst de zaak naar de rol van 26 augustus 2014 voor opgave van de verhinderdata van partijen zelf en hun advocaten in de periode van 4 tot 12 weken na de datum van dit arrest;
bepaalt dat de raadsheer-commissaris na genoemde roldatum dag en uur van de comparitie zal vaststellen;
verzoekt partijen kopieën van de hiervoor onder 4.4.1 bedoelde informatie, alsmede andere stukken waar zij zich mogelijk nog op willen beroepen, uiterlijk twee weken voor de comparitie te doen toekomen aan de wederpartij en aan de raadsheer-commissaris;
houdt elke verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. Chr. M. Aarts, C.E.L.M. Smeenk-van der Weijden en R.J.M. Cremers en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 12 augustus 2014.