ECLI:NL:GHSHE:2014:2767

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
12 augustus 2014
Publicatiedatum
12 augustus 2014
Zaaknummer
HD 200.117.752_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake loonvordering na beëindiging arbeidsovereenkomst en functiewaardering

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen Stichting Vivantes Zorggroep, naar aanleiding van een geschil over de functiewaardering en de daaruit voortvloeiende loonvordering na beëindiging van de arbeidsovereenkomst. [appellant] was werkzaam als hoofd personeelszaken en heeft zijn dienstverband per 1 mei 2010 beëindigd. Hij vorderde een bedrag van € 18.645,75 bruto aan achterstallig salaris, omdat hij meende dat hij ten onrechte was ingeschaald in functiegroep 55 in plaats van functiegroep 60, en later in functiegroep 65. Het hof heeft de procedure in hoger beroep behandeld op basis van de stukken van de eerste aanleg en de ingediende grieven van [appellant].

Het hof heeft vastgesteld dat Vivantes niet heeft voldaan aan het advies van een functiewaarderingsonderzoek, dat [appellant] op eigen verzoek zijn dienstverband heeft beëindigd, en dat de inschaling van [appellant] in functiegroep 55 niet onredelijk was. Het hof heeft de grieven van [appellant] verworpen, waarbij het heeft geoordeeld dat de werkgever binnen de grenzen van het functiewaarderingssysteem is gebleven en dat de inschaling in functiegroep 55 gerechtvaardigd was. De kantonrechter had eerder geoordeeld dat de vorderingen van [appellant] onvoldoende waren onderbouwd en dat de functiebeschrijving leidend was. Het hof heeft de vonnissen van de kantonrechter bekrachtigd en [appellant] veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer HD 200.117.752/01
arrest van 12 augustus 2014
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
advocaat: mr. L.G.T. Paulus te Sittard,
tegen
Stichting Vivantes Zorggroep,
gevestigd te [vestigingsplaats 1],
geïntimeerde,
advocaat: mr. M. Callemeijn te Maastricht,
op het bij exploot van dagvaarding van 14 november 2012 ingeleide hoger beroep van de vonnissen van de rechtbank Maastricht, sector kanton, locatie Sittard-Geleen van 8 juni 2011, 16 mei 2012 en 22 augustus 2012, gewezen tussen [appellant] als eiser en de stichting Vivantes Zorggroep (hierna: Vivantes) als gedaagde.

1.Het geding in eerste aanleg (zaaknummer 405812 CV EXPL 10-5355)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormelde vonnissen.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep;
- de memorie van grieven;
- de memorie van antwoord met vier producties;
- de akte van [appellant] met producties;
- de antwoordakte van Vivantes;
Partijen hebben arrest gevraagd. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

3.1.
In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
[appellant] is met ingang van 1 mei 2004 in dienst getreden van de Stichting Ouderenzorg [vestigingsplaats 1]/[vestigingsplaats 2], de rechtsvoorganger van Vivantes, als hoofd personeelszaken. In de arbeidsovereenkomst wordt verwezen naar een taakomschrijving als bedoeld in de bijlage taak- functieomschrijving hoofd personeelszaken. [appellant] is ingeschaald overeenkomstig functiegroep 55 met 8 dienstjaren als bedoeld in de CAO Verpleeg- en Verzorgingshuizen (artikel 5 arbeidsovereenkomst, productie 1 inleidende dagvaarding).
In ieder geval de functie(benaming) is als gevolg van een reorganisatie met ingang van 1 januari 2007 gewijzigd in die van manager P&O (tussen partijen is in geschil of het slechts een wijziging van de functiebenaming betreft of een wijziging van de functie-inhoud).
Op 3 september 2008 heeft FWG-advies op basis van een functiewaarderingsonderzoek aan Vivantes geadviseerd deze laatste functie in te delen in functiegroep 65.
d) Vivantes heeft dit advies niet opgevolgd en zij heeft bij brief van 30 juni 2009 (productie
6 inleidende dagvaarding) aan [appellant] doen weten dat hij per 1 januari 2009
ingedeeld werd in functiegroep 60 vanwege “onze prestatieafspraken en het
begeleidingstraject”.
e) [appellant] heeft op eigen verzoek de dienstbetrekking beëindigd per 1 mei 2010.
3.2.1.
In de onderhavige procedure vordert [appellant] na wijziging van eis betaling van een bedrag van € 18.645,75 bruto te vermeerderen met wettelijke verhoging en de wettelijke rente wegens achterstallig salaris vanaf 1 mei 2004.
3.2.2.
Aan deze vordering heeft [appellant], kort samengevat, het volgende ten grondslag gelegd.
Hij is in de periode 1 mei 2004 tot 1 januari 2007 ten onrechte ingeschaald geweest in functiegroep 55. Inschaling had dienen te geschieden in functiegroep 60 als blijkend uit een indelingsadvies uit 2002, waarin de functie Hoofd Personeelszaken en Centrale administratie was ingedeeld in die laatste functiegroep en zijn voorgangers ook overeenkomstig die indeling zijn beloond. Verder blijkt uit het functieadvies van september 2008 dat hij vanaf 1 januari 2007 dient te worden ingeschaald in functiegroep 65.
3.2.3.
Vivantes heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Zij heeft naast een beroep op verjaring voor een gedeelte van de vordering en een beroep op rechtsverwerking, kort samengevat gesteld, dat de functie die [appellant] vanaf 1 mei 2004 heeft vervuld afweek van die van de functie van Hoofd Personeelszaken en Centrale Administratie, nu deze laatste taak was afgesplitst. Verder heeft zij gesteld dat [appellant] vanaf 1 januari 2007 de functie van manager P&O niet volledig en naar tevredenheid vervulde, zodat een inschaling in functiegroep 55 alleszins gerechtvaardigd was. Deze verweren zullen, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende verder aan de orde komen.
3.3.1.
In het tussenvonnis van 8 juni 2011 heeft de kantonrechter een comparitie van partijen gelast.
3.3.2.
In het tussenvonnis van 16 mei 2012 heeft de kantonrechter, kort samengevat, geoordeeld dat de vorderingen van [appellant], die betrekking hebben op de periode 1 mei 2004 tot 1 januari 2007 onvoldoende waren onderbouwd, met name omdat ook geen functiewaarderingsonderzoek was overgelegd. Voor wat de vorderingen betreft na die periode heeft de kantonrechter geoordeeld dat de functiebeschrijving overeenkomstig de CAO leidend is en niet de wijze waarop deze in een individueel geval wordt vervuld. De kantonrechter heeft partijen in de gelegenheid gesteld bij akte een nadere berekening in het geding te brengen met als uitgangspunt een indeling in functiegroep 65 vanaf 1 januari 2007, aanvangend in trede 0, welke berekening vergeleken dient te worden met de daadwerkelijk ontvangen salarisbetalingen.
3.3.3.
In het eindvonnis van 22 augustus 2012 heeft de kantonrechter Vivantes veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 2.034,50 bruto vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 3 december 2010. De eveneens gevorderde wettelijke verhoging is gematigd tot nihil. De buitengerechtelijke incassokosten zijn afgewezen. De proceskosten zijn tussen partijen gecompenseerd.
3.4.
[appellant] heeft in hoger beroep negen grieven aangevoerd. [appellant] heeft geconcludeerd tot vernietiging van de vonnissen waarvan beroep en tot het alsnog toewijzen van zijn vorderingen. Hierna zal bij de bespreking van de grieven blijken in hoeverre de vorderingen van [appellant] toewijsbaar zijn. Tegen het tussenvonnis van 8 juni 2011 zijn geen grieven aangevoerd, zodat [appellant] niet ontvankelijk is in zijn beroep daartegen.
3.5.1.
Het hof zal eerst de grieven I tot en met III gezamenlijk behandelen. Door middel van deze grieven betoogt [appellant] dat hij in de periode tot 1 januari 2007 ten onrechte is ingeschaald in functiegroep 55 terwijl dat functiegroep 60 had dienen te zijn. [appellant] stelt daartoe dat er binnen Vivantes destijds geen functiebeschrijvingen bestonden die een onderscheid maakten tussen de functie van Hoofd Personeelszaken enerzijds en die van Hoofd Personeelszaken en Centrale Administratie anderzijds. [appellant] verbindt hier kennelijk de conclusie aan dat daarmee deze functies op gelijke wijze te waarderen zijn. Vivantes heeft erop gewezen dat de voorganger van [appellant], [voorganger appellant], destijds een dubbelfunctie had in de bovenbedoelde zin, maar dat vanwege de toegenomen omvang van de organisatie is besloten om deze functies te splitsen en dat daartoe [appellant] (uitsluitend) als Hoofd Personeelszaken is benoemd. Vivantes heeft deze stellingname onderbouwd met producties.
3.5.2.
Het hof stelt voorop dat een besluit tot functiewaardering slechts mogelijk is aan de hand van de weging van een veelheid van factoren. Aan de werkgever die een dergelijk besluit neemt komt dan ook een zekere beleidsvrijheid toe. Met die beleidsvrijheid is niet te verenigen dat de rechter een dergelijk besluit ten volle zou toetsen. Volgens vaste rechtspraak (vergelijk HR 13 september 1996, NJ 1997, 38, HR 14 maart 2003, NJ 2003, 312 en HR 2 mei 2003, NJ 2003, 442) heeft de rechter wanneer een geschil over een besluit tot functiewaardering aan hem wordt voorgelegd te beoordelen of de werkgever binnen de grenzen van het toepasselijke functiewaarderingssysteem is gebleven, en indien dat het geval is, of de werkgever in redelijkheid tot zijn besluit heeft kunnen komen.
3.5.3.
In dit geval staat vast dat [appellant] vanaf zijn aanstelling in 2004 uitsluitend de functie heeft vervuld van Hoofd Personeelszaken. Voor zover in de memorie van grieven een andere stelling wordt betrokken is dat op volstrekt onvoldoende toegelicht in het licht van de gemotiveerde bestrijding door Vivantes. De bij akte van 9 juli 2013 overgelegde e-mails van [getuige 1] en [getuige 2], die de andersluidende stelling van [appellant] zouden dienen te ondersteunen, vormen veeleer een bevestiging van het tegendeel, althans ontkrachten het verweer van Vivantes in het geheel niet. Daarmee is gegeven dat de door [appellant] overgelegde functiebeschrijving van Hoofd Personeelszaken en Centrale Administratie in ieder geval voor wat betreft het laatste onderdeel niet van toepassing is. Hoewel aangenomen mag worden dat er op het moment van indiensttreding van [appellant] kennelijk een adequate functiebeschrijving ontbrak heeft hij niet betwist dat de functieomschrijving uit 2005 (productie 2 bij CvA) op hem van toepassing was. Verder blijkt uit zijn aanstelling dat hij hiërarchisch ondergeschikt was aan [voorganger appellant] (die voorheen mede de taak van Hoofd Personeelszaken vervulde), waarbij [voorganger appellant] ingedeeld bleef in functiewaarderingsgroep 60. Hoewel dus moet worden vastgesteld dat na de splitsing van functies kennelijk niet onmiddellijk een functiebeschrijving van Hoofd Personeelszaken is opgemaakt én Vivantes de (afgesplitste) functie zonder een dergelijke beschrijving op dat moment heeft ingedeeld in functiegroep 55, kan niettemin niet worden gezegd dat Vivantes daarmee de redelijke grenzen van haar vrijheid als werkgever op dit punt heeft overschreden, laat staan dat zij redelijkerwijs gehouden was [appellant] bij zijn aanstelling in te delen in functiegroep 60 en hem dienovereenkomstig te belonen. Die vrijheid van handelen komt een werkgever binnen zekere grenzen als overwogen in rov. 3.5.2 immers toe.
Daar komt nog bij dat [appellant] destijds bij zijn aanstelling de indeling in die functiegroep uitdrukkelijk heeft aanvaard en tijdens het dienstverband daarop niet is teruggekomen, althans niet volgens de mogelijkheden daartoe als neergelegd in de toen geldende CAO, waarmee hij in de hoedanigheid van zijn functie op de hoogte mag worden verondersteld. Hij heeft daar destijds kennelijk ook geen aanleiding toe gezien, ook niet in 2007 toen hij werd geconfronteerd met een herindeling. Daarmee heeft [appellant] naar het oordeel van het hof het recht verspeeld om hier alsnog op terug te komen.
Voor verdere bewijslevering als door [appellant] aangeboden in de vorm van een nog op te maken deskundigenrapport bestaat daarom in dit verband geen reden meer. De grieven falen.
3.6.1.
Grief IV stelt dat de kantonrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat de functiewaardering van na 1 januari 2007 in beginsel noopte tot inschaling in schaal 65.
3.6.2.
De grief is onbegrijpelijk. Blijkens de toelichting onderschrijft [appellant] immers het standpunt van de kantonrechter dat de uitkomst van het functiewaarderingsonderzoek noopt tot een inschaling in functiegroep 65 per 1 januari 2007. Voor zover hij beoogt het verweer van Vivantes (wederom) te bestrijden, gaat dat voorbij aan de strekking van het grievenstelsel. De grief faalt.
3.7.1.
De grieven V en VI en VIII richten zich op het oordeel van de kantonrechter dat als uitgangspunt voor de inschaling van [appellant] per 1 januari 2007 heeft te gelden functiegroep 65 en intrede op schaal 0. [appellant] stelt dat hij aanspraak kan maken op een intrede in functieschaal 65/3 omdat hij al drie jaar in dienst was en voorts (naar het hof begrijpt) omdat hij in de vorige schaal al twee (extra) periodieken genoot, op nog twee extra periodieken. [appellant] heeft daarbij tevens gewezen op artikel 3.2.1 van de CAO.
3.7.2.
Het hof is van oordeel dat de stelling van [appellant] berust op een verkeerde lezing van de betreffende bepaling in de cao. Volgens artikel 3.2.1 lid 1 van de cao kan de werkgever
‘het tot dan toe genoten salaris’met 2 periodieken verhogen. Anders dan [appellant] heeft gesteld kon het laatstgenoten salaris dus wel degelijk tot uitgangspunt worden genomen. Vivantes heeft dit ook gedaan. Zij heeft gesteld dat zij het tot dan genoten salaris met 2 periodieken heeft verhoogd. Volgens bedoelde cao-bepaling moet het nieuwe salaris wel gelijk zijn aan het minimum van de schaal van de functie waarnaar werd bevorderd. In dit geval had [appellant] dus minimaal het salaris dienen te ontvangen behorend bij functieschaal 65 ervaringsschaal 0. Vivantes heeft onbetwist gesteld dat zij het salaris heeft betaald naar FWG 60/6 hetgeen even hoog was aan FWG 65/2. De reden dat bij het bestreden vonnis alsnog een gedeelte van de vordering is toegewezen, is het gevolg van het niet toepassen van de tredeverhogingen van schaal 65.
Voor zover in dit geval artikel 3.2.1. van de cao toepassing zou missen gelet op het bepaalde in artikel 3.1.6 lid 4 van de cao, geldt het volgende.
Als uitgangspunt heeft te gelden dat de verandering van functiegroep in dit geval het gevolg was van een zogenaamde herindeling (als bedoeld in artikel 11.2.1. e.v. CAO). Een dergelijke situatie van herindeling wordt bestreken door artikel 3.1.6 van de betreffende CAO en heeft onder meer betrekking op het als gevolg van een herindeling van kracht worden van een hogere functiegroep. In dat verband luidt artikel 3.1.6. lid 3 onder b als volgt.
“Indien ten gevolge van herindeling als bedoeld in artikel 11.2.1. tot en met 11.2.4. Hoofdstuk functiewaardering een hogere functiegroep van kracht wordt, geldt per de eerste van de kalendermaand volgend op het indelingsbesluit., het volgende:
1. De salaris schalen behorend bij de hogere functiegroep worden van toepassing.
2. Bij vaststelling van het salaris uit de nieuwe salaris schaal geldt tenminste het bedrag dat overeenkomt met het salaris dat per de eerste van voornoemde kalendermaand gold. Wanneer dit bedrag niet in de nieuwe salarisschaal voorkomt, dan geldt het naast hogere bedrag.
(..)
4. Artikel 3.2.1. leden 1 en 2 van dit hoofdstuk zijn niet van toepassing.
(…)”
In voornoemd artikel is (ook blijkens het opschrift) een salarisgarantie te vinden bij een herindeling gerelateerd aan het laatstgenoten salaris, maar er kan geen aanknopingspunt in gevonden worden voor de juistheid van de stelling van [appellant] dat hij ingeschaald dient te worden op een hogere trede dan de begintrede van functiegroep 65 schaal 0. [appellant] heeft ook niet bestreden dat zijn laatstverdiende salaris als Hoofd Personeelszaken met deze (nieuwe) functieschaal correspondeerde. De stelling dat [appellant] voordien ten onrechte in een lagere functiegroep zat en dat daarom deze regel geen opgeld doet, althans niet tot resultaat mag hebben dat hij aan dat oude salaris is gebonden is, gezien hetgeen is overwogen bij de grieven I tot en met III, onjuist.
De grieven V, VI en VIII falen.
3.8.1.
Grief VII heeft geen zelfstandige betekenis nu deze uitgaat van de veronderstelling dat het tussenvonnis van 16 mei 2012 en het eindvonnis van 22 augustus 2012 gebaseerd zijn op ondeugdelijke uitgangspunten, omdat die veronderstelling gezien al het vorenstaande niet juist is.
3.8.2.
Grief IX richt zich op de matiging door de kantonrechter van de wettelijke verhoging tot nihil. Ter toelichting heeft [appellant] gesteld dat met dit oordeel de kantonrechter voorbij is gegaan aan de omstandigheid dat Vivantes de hele juridische discussie tegen beter weten in is aangegaan. De grief faalt. Uit de uitkomst van de procedure blijkt dat Vivantes voor het grootste gedeelte in het gelijk is gesteld met betrekking tot haar stellingen omtrent een deugdelijke inschaling van [appellant]. Voorts moet worden vastgesteld dat [appellant] eerst na beëindiging van de arbeidsovereenkomst (althans niet eerder dan dat moment heeft hij laten weten dat hij geen genoegen nam met de inschaling) zich op het (merendeels onjuiste) standpunt is gaan stellen dat zijn functiewaardering en de daarmee samenhangende inschaling niet correct is geweest. Waar de wettelijke verhoging op de eerste plaats een prikkel dient te zijn om het overeengekomen loon tijdig te betalen, vormt deze omstandigheid naar het oordeel van het hof in dit geval voldoende grond om de wettelijke verhoging te matigen zoals de kantonrechter heeft gedaan.
3.9.
Nu alle grieven falen zal het hof de vonnissen waarvan beroep bekrachtigen en [appellant] als de in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de proceskosten van het hoger beroep aan de zijde van Vivantes.

4.De uitspraak

Het hof:
verklaart [appellant] niet ontvankelijk in zijn beroep tegen het tussenvonnis van 8 juni 2011;
bekrachtigt de vonnissen van 16 mei 2012 en 22 augustus 2012;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het beroep gevallen aan de zijde van Vivantes en tot op heden vastgesteld op € 1.815,- aan griffierechten, € 1.341,- aan salaris advocaat, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf twee dagen na betekening van dit arrest;
verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. Chr. M. Aarts, W.H.B. den Hartog Jager en M. van Ham en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 12 augustus 2014.