Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.[geïntimeerde 1],wonende te [woonplaats],
[geïntimeerde 2],wonende te [woonplaats],
[geïntimeerde 3],wonende te [woonplaats],
1.Het verdere verloop van de procedure
- de memorie na enquête van [appellant];
- de antwoordmemorie na enquête van [geïntimeerden]
2.De verdere beoordeling
Ik was in de avond/nacht van zaterdag en zondag 30 september/1 oktober aanwezig in het café [cafénaam] in [plaats]. (…) Ik ben daar alleen naartoe gegaan maar trof daar wel bekenden. Ik noem de familie [X.], [Y.], [echtgenote geïntimeerde 2], [appellant] en zijn vrouw en [geïntimeerde 2]. (…) Rond 23.45 uur brak er ruzie uit tussen [echtgenote geïntimeerde 2] en [voormalig echtgenote appellant]. Ik heb [appellant] er toen op af zien gaan om de dames uit elkaar te halen. Ik verklaar dat er toen een schot werd gelost. Ik zag dat [appellant] op de grond lag en er werd door diverse mensen tegen hem geschopt. Ik zag hem op een gegeven moment opstaan en via een achterdeur naar buiten gaan. Heel zijn broek en zijn schoenen zaten onder het bloed.
Daarna zijn we naar café [cafénaam] te [plaats] gegaan om het feestje verder te vieren. Met ‘wij’ bedoel ik mijn vrouw, ik en de kinderen. In dat café is ’s avonds ruzie ontstaan. (…) Iedereen ging op een gegeven moment naar buiten. Ik ben toen ook naar buiten gegaan. Ik heb bij mijn auto gestaan die geparkeerd stond tegenover het café bij het pompstation. Ik heb van daaruit gezien dat er werd geschoten op [geïntimeerde 2]. Ik verklaar dat degene die schoot, de heer [appellant] was. Ik heb toen een opmerking gemaakt in de trant van: ‘Moet dat allemaal zo?’ Ik kreeg toen van [appellant] als antwoord: ‘Moet je ook wat?’ Er werd vervolgens door de heer [appellant] op mij geschoten. Ik ben driemaal geraakt door hem. Hij stond recht voor mij met een wapen, een meter of 15 à 20 van mij vandaan, op de stoep voor het café. Vanaf het moment van schieten weet ik niets meer. (…) Mr. Schyns vraagt mij hoe ik weet dat het de heer [appellant] was die op mij heeft geschoten. Ik antwoord daarop dat ik [appellant] kende, weliswaar vluchtig, maar ik kende hem. Ik verklaar hier dat ik [appellant] als de schutter heb herkend."
Ik bevestig dat [appellant] op mij heeft geschoten in de avond/nacht van 30 september op
Ik zag een auto terugkomen, dit was de Mercedes van [appellant]. Ik zag [appellant] uitstappen en naar [geïntimeerde 2] toelopen. Ik heb gezien dat [appellant] geschoten heeft op [geïntimeerde 2]. [geïntimeerde 2] lag op de grond. Volgens mij lag hij al op de grond voor het schieten, maar ik weet dat niet meer zeker. Ik zag [geïntimeerde 2] heen en weer bewegen om de kogels te ontwijken. [appellant] stond tijdens het schieten ongeveer 1 à 2 meter bij hem vandaan. Ik heb het wapen gezien, maar ik weet niet meer in welke hand [appellant] het wapen had. Vervolgens heeft mijn man [geïntimeerde 2] naar het ziekenhuis gebracht. Ik ben bij de aanhanger en mijn scooter blijven staan. Volgens mij is [appellant] toen naar binnen het café ingegaan. Vanaf dat moment weet ik het niet meer omdat ik toen op mijn scooter naar huis ben gegaan. Ik ben niet meer in het café geweest. Ik heb ook geen tweede slachtoffer gezien en ik heb ook niet meer schoten gehoord.”
Rot op man, ik maak hem kapot”, terwijl voor [getuige 5] duidelijk was dat [appellant] daarmee de man bedoelde met wie hij had gevochten. Daarbij komt dat de strafrechtelijke veroordeling mede is gebaseerd op de verklaringen die de thans in contra-enquête gehoorde getuigen [getuige 3], [getuige 4], [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] destijds bij de politie hebben afgelegd. Het hof overweegt daaromtrent als volgt.
tweede en derdegrief slagen, omdat de rechtbank [appellant] ten onrechte niet tot tegenbewijs heeft toegelaten, worden de vonnissen voor wat betreft de vorderingen van [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] dan ook bekrachtigd. De
eerste grieffaalt gelet op hetgeen daarover in het tussenarrest reeds is overwogen.