In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 7 augustus 2014, gaat het om de bepaling van de kinderalimentatie in hoger beroep. De vrouw, appellante, heeft de beschikking van de rechtbank Limburg van 3 juli 2013 aangevochten, waarin de man, verweerder, was veroordeeld tot het betalen van een maandelijkse bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van hun minderjarige kind, [kind1]. De vrouw verzocht om een verhoging van de alimentatie tot € 300,-- per maand, met terugwerkende kracht tot 1 mei 2012. De man heeft hiertegen verweer gevoerd en incidenteel appel ingesteld, waarbij hij verzocht om de alimentatie te verlagen en te bepalen dat hij in bepaalde periodes geen bijdrage verschuldigd was.
Het hof heeft vastgesteld dat de behoefte van [kind1] moet worden bepaald door het gemiddelde van de behoeften op basis van het inkomen van beide ouders, aangezien het kind nooit in gezinsverband met beide ouders heeft geleefd. Het hof heeft de ingangsdatum van de onderhoudsbijdrage vastgesteld op 1 mei 2012, in plaats van 1 september 2012, zoals de rechtbank had gedaan. De behoefte van [kind1] is vastgesteld op € 296,-- per maand, met een indexering voor de jaren 2012 tot en met 2014.
De draagkracht van de man is beoordeeld over verschillende periodes, waarbij rekening is gehouden met zijn inkomen en lasten. Het hof heeft geoordeeld dat de man in staat is om de door de vrouw verzochte bijdrage te voldoen in de periode van 1 mei 2012 tot 1 januari 2013, en heeft de alimentatie voor de verschillende periodes vastgesteld. De man is verplicht om de alimentatie te betalen, met uitzondering van de periode van 1 maart 2013 tot 1 mei 2013, waarin hij geen draagkracht had. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij ieder van de partijen zijn eigen kosten draagt.