ECLI:NL:GHSHE:2014:2620

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
31 juli 2014
Publicatiedatum
1 augustus 2014
Zaaknummer
F 200.146.800-01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om wijziging van ouderlijk gezag na ondercuratelestelling

In deze zaak verzoekt de moeder om haar opnieuw met het ouderlijk gezag over haar kinderen te belasten, na een periode van ondercuratelestelling waarin de Stichting Bureau Jeugdzorg Noord-Brabant als voogd was aangesteld. De rechtbank had eerder de verzoeken van de moeder afgewezen, en het hof bekrachtigt deze beslissing. De moeder stelt dat zij door gewijzigde omstandigheden weer in staat is om voor de kinderen te zorgen. Het hof oordeelt echter dat het herstel van het gezag niet in het belang van de kinderen is, die inmiddels al meer dan anderhalf jaar in een veilige en stabiele omgeving van pleeggezinnen verblijven. De kinderen hebben ernstige hechtingsproblemen en zijn getuige geweest van huiselijk geweld, wat hun ontwikkeling heeft beïnvloed. Het hof concludeert dat een wijziging van de gezagssituatie de ontwikkeling van de kinderen ernstig zou verstoren.

De vader van een van de kinderen is ten onrechte als belanghebbende aangemerkt, maar mag als informant de zitting bijwonen vanwege bijzondere omstandigheden. Het hof wijst erop dat de moeder en de kinderen al geruime tijd geen contact hebben gehad, en dat de stichting meerdere pogingen heeft gedaan om contactherstel te bewerkstelligen. De moeder heeft echter niet voldoende aangetoond dat de kinderen aan haar kunnen worden toevertrouwd. Het hof bekrachtigt de eerdere beschikking van de rechtbank en wijst de verzoeken van de moeder af.

Uitspraak

GERECHTSHOF
s-HERTOGENBOSCH
Afdeling civiel recht
Uitspraak : 31 juli 2014
Zaaknummer : F 200.146.800/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/02/263412 FA RK 13-2340
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats],
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. E.R. Moes.
tegen
Stichting Bureau Jeugdzorg Noord-Brabant,
gevestigd te Eindhoven en mede kantoorhoudende te Roosendaal,
verweerster,
hierna te noemen: de stichting.
Als belanghebbende kan de Raad voor de Kinderbescherming (hierna te noemen: de raad)
worden aangemerkt.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda van 22 januari 2014.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 22 april 2014, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en primair de beschikking (het hof begrijpt: beschikking
en) van 28 september 2012 te wijzigen – voor zover de stichting daarbij is benoemd tot voogd over de drie minderjaren – in die zin dat de moeder wederom belast wordt met het ouderlijk gezag over de drie minderjaren, alsmede om thuisplaatsing bij haar te gelasten.
Tevens verzoekt de moeder (naar het hof begrijpt, subsidiair) dat er tussen de moeder en de kinderen een contact- cq informatieregeling wordt vastgesteld zoals het hof juist acht.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 26 mei 2014, heeft de stichting verzocht het hoger beroep van de moeder af te wijzen met bekrachtiging van de bestreden beschikking.
2.3.1.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 26 juni 2014. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • de stichting, vertegenwoordigd door:
o mevrouw R. Koijen (de zittingsvertegenwoordiger);
o mevrouw S. Stok (gezinsvoogd van de hierna te noemen [kind1] en [kind2]);
o mevrouw L. Thomassen (gezinsvoogd van de hierna te noemen [kind3]).
2.3.2.
De heer [de biologische vader van kind3], de biologische vader van [kind3], is eveneens verschenen teneinde de mondelinge behandeling bij te wonen. Het hof overweegt omtrent de procesrechtelijke status van [de biologische vader van kind3], zoals ook ter zitting aan hem en zijn advocaat mr. M. de Maaré, is medegedeeld dat hij ten onrechte door de rechtbank is aangemerkt als belanghebbende en vervolgens door de griffie van het hof als zodanig is opgeroepen, nu hij geen gezag over [kind3] heeft en hem niet heeft erkend. Gezien echter de bijzondere omstandigheden in deze zaak – bij beschikking van 18 juni 2014 heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda, vervangende toestemming aan [de biologische vader van kind3] verleend om over te gaan tot erkenning van [kind3] en vast staat dat [de biologische vader van kind3] en [kind3] eens in de zes weken structureel contact hebben met elkaar – heeft het hof beslist dat [de biologische vader van kind3] de mondelinge behandeling mag bijwonen als informant.
De door [de biologische vader van kind3] in het geding gebrachte producties, waaronder zijn verweerschrift zoals ingediend door mr. C.J.H.E. Jeurissen, zal het hof, gelet op het voorgaande, echter buiten beschouwing laten.
2.4.1.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van de ter zitting door de stichting overgelegde aantekeningen en de brief van de stichting aan de moeder d.d. 22 januari 2014.
2.4.2.
Het V-formulier met bijlage van de advocaat van de moeder, ingekomen ter griffie op 13 juni 2014, laat het hof buiten beschouwing, nu de bijlage een inhoudelijke reactie van de moeder op het verweerschrift van de stichting betreft, terwijl de verzoekschriftenprocedure slechts één schriftelijke ronde kent, namelijk het beroepschrift en het verweerschrift.

3.De beoordeling

3.1.
Uit het ontbonden huwelijk van moeder met de heer [de biologische vader van kind1 en kind2] (hierna: [de biologische vader van kind1 en kind2]) is geboren:
- [kind1] (hierna te noemen: [kind1]), op [geboortedatum] 2002 te [geboorteplaats].
Vervolgens zijn uit de moeder geboren:
  • [kind2] (hierna te noemen: [kind2]), op [geboortedatum] 2008 te [geboorteplaats]. Niet is geschil is dat [de biologische vader van kind1 en kind2] ook de biologische vader is van [kind2].
  • [kind3] (hierna te noemen: [kind3]), op [geboortedatum] 2011 te [geboorteplaats]. Tussen partijen is niet in geschil dat [de biologische vader van kind3] de biologische vader is van [kind3].
[kind2] en [kind3] zijn medio 2013 erkend door de huidige partner van de moeder, de heer [de huidige partner] (hierna: [de huidige partner]). Bij beschikking van 18 juni 2014 heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda, de door [de huidige partner] gedane erkenning van [kind3] vernietigd en (zoals reeds vermeld in ro. 2.3.2.) aan [de biologische vader van kind3] vervangende toestemming verleend om over te gaan tot erkenning van [kind3].
3.2.
Bij beschikking van 22 december 2011 heeft de kantonrechter van de rechtbank Breda, locatie Bergen op Zoom, de moeder onder curatele gesteld.
Vervolgens heeft de rechtbank Breda bij beschikkingen van 28 september 2012 de stichting benoemd tot voogd over de kinderen vanwege het gezagsvacuüm dat is ontstaan door de ondercuratelestelling van de moeder.
Bij beschikking van 6 maart 2013 heeft de kantonrechter van de rechtbank Breda, locatie Bergen op Zoom, de ondercuratelestelling van de moeder met onmiddellijke ingang opgeheven. De kinderen verblijven in verschillende pleeggezinnen.
3.3.
De moeder heeft de rechtbank verzocht de beschikkingen van 28 september 2012 te wijzigen in die zin dat zij weer wordt belast met het ouderlijk gezag over de kinderen. Verder heeft zij de rechtbank verzocht om thuisplaatsing van de kinderen en (subsidiair) om een bepaling van een goede informatie- en contactregeling.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank de verzoeken van de moeder afgewezen.
3.4.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen. In haar appelschrift voert ze, kort samengevat, aan dat zij wegens gewijzigde omstandigheden wederom in staat kan worden geacht om de verzorging van de kinderen op zich te nemen. De moeder heeft haar medewerking toegezegd ten aanzien van een mogelijk (raads)onderzoek, waaraan de rechtbank voorbij is gegaan.
Ten aanzien van haar subsidiaire verzoek stelt de moeder dat zij zich heeft ingezet voor verbetering van communicatie en uitbreiding van de omgangsregeling en verwijt zij de rechtbank dat er niet is beslist op haar verzoek tot uitbreiding van de omgangsregeling. Het gevolg hiervan is dat er geen contacten tussen de moeder en de kinderen hebben plaatsgevonden.
3.5.
De stichting voert in het verweerschrift, kort samengevat, aan dat herstel van het ouderlijk gezag en thuisplaatsing van de kinderen bij de moeder niet in het belang van de kinderen is. De kinderen verblijven inmiddels al meer dan anderhalf jaar in een veilige en stabiele opvoedsituatie. Zij zijn opgegroeid in een thuissituatie waarin er veelvuldig sprake is geweest van instabiliteit en huiselijk geweld waavan de partnerkeuze van de moeder steeds een belangrijke oorzaak is geweest. [kind1] en [kind2] zijn beiden getuige geweest van huiselijk geweld en [kind1] heeft [kind2] in veiligheid moeten brengen. [kind1] en [kind2] zijn gediagnosticeerd met een ernstige hechtingsstoornis die is ontstaan in de vroege kinderjaren, hetgeen tot uiting komt in de huidige pleeggezinnen.
In het verleden en uit de huidige samenwerking blijkt dat de moeder een ambivalente houding heeft ten opzichte van de hulpverlening en dat er sprake is van onvoldoende probleembesef en inzicht. Daarnaast staat zij niet open voor hulpverlening.
Verder merkt de stichting op dat er sinds eind mei 2013 geen contact meer is geweest tussen de moeder en [kind3] en [kind2]. In november 2013 heeft er eenmalig een gesprek plaatsgevonden tussen de moeder en [kind1]. Op 24 januari 2014 heeft de moeder kenbaar gemaakt aan de stichting dat zij geen gebruik meer te wil maken van het bezoekrecht met haar drie kinderen. De stichting acht het zorgelijk dat de moeder onvoorspelbaar is en beperkt gemotiveerd is in de contacten met de kinderen. De moeder heeft geen stabiliteit en frequentie kunnen bieden in de bezoekcontacten. Toewijzing van het primaire verzoek zou ook een wijziging van het toekomstperspectief van de kinderen betekenen, hetgeen zeer schadelijk zou zijn voor de verdere ontwikkeling van de kinderen, aldus de stichting.
3.6.
Het hof overweegt het volgende.
3.7.1.
Aan de orde is het verzoek van de moeder om haar weer met het gezag te belasten, zoals bedoeld in artikel 1:253q lid 5 BW. In dat kader dient getoetst te worden of het kind weer aan de ouder mag worden toevertrouwd.
3.7.2.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden die het hof overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat het wederom belasten van moeder met het ouderlijk gezag niet in het belang van de kinderen is. De kinderen verblijven ruim anderhalf jaar in de veilige, rustige en gestructureerde opvoedingsomgeving van hun pleeggezinnen. De 3-jarige [kind3] ontwikkelt zich goed in het pleeggezin. Herstel van het gezag van de moeder over hem zal naar alle waarschijnlijkheid inhouden dat de moeder het contact tussen [kind3] en zijn vader zal tegenhouden, hetgeen niet in zijn belang te achten is. Uit de inhoud van de stukken en het verhandelde ter zitting is verder gebleken dat [kind1] en [kind2] beschadigde kinderen zijn die getuige zijn geweest van huiselijk geweld richting hun moeder en thans kampen met ernstige hechtingsproblematiek die is ontstaan in de jonge kinderjaren. De 12-jarige [kind1] is een zelfbepalend meisje dat een problematische sociaal-emotionele ontwikkeling laat zien. Voor de 6-jarige [kind2] geldt dat zij moeilijk bereikbaar gedrag liet en laat zien in haar pleeggezin, wat zich uit in gillen, manipuleren en drammen. Voor zowel de pleegouders van [kind1] als [kind2] is bijzondere begeleiding geïndiceerd in de vorm van Intensieve Pedagogische Ondersteuning.
Verder ontvangen [kind1] en [kind2] thans beiden individuele hulp. [kind1] krijgt creatieve therapie via de GGZ en [kind2] is opgenomen in de pilot ‘Stevig Bestaan’, opgesteld door de Herlaarhof en Juzt. In april 2013 is aan [kind1] en [kind2] medegedeeld dat hun toekomstperspectief niet langer bij de moeder ligt, hetgeen voor beiden veel rust heeft gecreëerd. De stichting heeft ter zitting van het hof verklaard dat [kind2] inmiddels in staat is om zich te laten troosten door haar pleegouders en de stichting heeft de indruk dat [kind2] zich ondertussen durft te hechten aan haar pleegouders.
Het hof acht het in het belang van de kinderen dat zij zich verder kunnen ontwikkelen in de veilige omgeving van hun pleeggezinnen en met de rechtbank is het hof van oordeel dat een wijziging van de huidige gezagssituatie de ontwikkeling van de kinderen ernstig zal verstoren.
3.7.3.
Verder overweegt het hof dat de moeder en de kinderen elkaar al geruime tijd niet hebben gezien, [kind3] en [kind2] al ruim een jaar en [kind1] ruim een half jaar. De moeder stelt dat de stichting hiervoor verantwoordelijk is, omdat het de moeder is verboden contact te hebben met haar kinderen. Het hof kan dit betoog niet volgen, nu uit de inhoud van de stukken is gebleken dat de stichting meerdere pogingen heeft gedaan om tot contactherstel tussen de moeder en de kinderen te komen en het juist de moeder is die hieraan weigert mee te werken. Volgens de stichting blijft de moeder volharden in haar standpunt dat [de huidige partner] bij de contactmomenten met de kinderen dient te worden betrokken, terwijl de stichting bij herhaling heeft aangegeven dit niet in het belang van de kinderen te achten. Gezien de geschiedenis, waarin [de huidige partner] zich herhaaldelijk agressief heeft opgesteld, is deze voorwaarde redelijk. In het laatste gesprek dat de stichting met de moeder en [de huidige partner] heeft gehad, hebben zij zich agressief opgesteld, waarna alle communicatie is beëindigd. [kind1] heeft aangegeven angstig te zijn voor [de huidige partner] en de weerstand die de aanwezigheid van [de huidige partner] bij [kind1] oproept, is een omstandigheid waar de moeder individueel invloed op kan uitoefenen. In dat opzicht heeft ook de moeder het zelf in de hand of zij er voor kiest op korte termijn het contact met [kind1], maar ook met [kind2] en [kind3], te herstellen. Het hof acht het in het belang van de kinderen dat zij regelmatig contact hebben met hun moeder en raadt de moeder dringend aan om met de stichting in gesprek te gaan en te voldoen aan de voorwaarden die de stichting stelt, ook indien dit betekent dat hierin voor [de huidige partner], althans voor de komende tijd, geen rol is weggelegd. Naar het oordeel van het hof dient er prioriteit te worden gegeven aan het contactherstel tussen de kinderen en uitsluitend de moeder. De stichting heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat, indien de moeder in gesprek wil treden met de stichting, de omgangscontacten met de kinderen zo snel mogelijk zullen worden hervat.
Het hof overweegt op grond van het vorenstaande dat de moeder tot op heden niet heeft laten zien voldoende zicht te hebben op wat de kinderen nodig hebben en wat de invloed van haar beslissingen is op de ontwikkeling van de kinderen. Het hof kan dat het betoog van de moeder, dat zij juist stabiliteit voor de kinderen creëert door [kind2] en [kind3] te laten erkennen door [de huidige partner] en zich met [de huidige partner] te verloven, niet volgen, nu naar het oordeel van het hof voldoende vast is komen te staan dat de belangen van de kinderen zich hiertegen verzetten.
Het hof vertrouwt erop dat de moeder de door haar ter zitting gedane toezegging, dat de aanwezigheid van [de huidige partner] bij de contactmomenten met de kinderen voor haar niet langer een noodzakelijke voorwaarde is om mee te werken, gestand doet.
3.7.4.
Op grond van het vorenstaande is het hof van oordeel dat de moeder niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de kinderen aan haar kunnen worden toevertrouwd, hetgeen leidt tot afwijzing van haar primaire verzoek.
Dat er sprake is gewijzigde omstandigheden aan de zijde van de moeder, wat daar verder van zij, kan niet tot een ander oordeel leiden.
3.8.
Met betrekking tot het subsidiaire verzoek van de moeder overweegt het hof als volgt. Uit het verhandelde ter zitting is gebleken dat de moeder bereid is om de voorwaarden die de stichting stelt aan een contactherstel te accepteren. De stichting heeft daarop nogmaals de toezegging gedaan dat in die situatie er meteen gewerkt wordt aan herstel van het contact. Voorts is voldoende duidelijk geworden dat de stichting de moeder omtrent belangrijke zaken aangaande de kinderen informeert. In de gegeven situatie behoeven de verzoeken van moeder dan ook geen aparte bespreking en kunnen ze om die reden afgewezen worden.
Tot slot merkt het hof op, maar dit ten overvloede, dat de subsidiaire verzoeken van de moeder in het beroepschrift onvoldoende zijn geconcretiseerd en dat niet duidelijk is wat zij verzoekt aan het hof en op welke gronden. Ook tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft de moeder nagelaten deze verzoeken nader te onderbouwen, zodat ook om deze reden aan de subsidiaire verzoeken geen gevolg kan worden gegeven.
3.9.
Nu alle grieven van de moeder falen, dient de bestreden beschikking te worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.D.M. Lamers, M.J. van Laarhoven en M.L.F.J. Schyns en in het openbaar uitgesproken op 31 juli 2014.