ECLI:NL:GHSHE:2014:2603

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
31 juli 2014
Publicatiedatum
31 juli 2014
Zaaknummer
F 200.139.193_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verhaal van kosten van bijstand en onderhoudsplicht in het kader van de Wet werk en bijstand

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een man die in een procedure tegen het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Maastricht is verwikkeld. De man, die zonder bekende woon- of verblijfplaats is, heeft in eerste aanleg verzocht om de bijstandsbijdrage die hij moet betalen voor de kosten van verzorging en opvoeding van zijn zoon, te verlagen naar nihil. De rechtbank Limburg had eerder bepaald dat de man een bijdrage van € 484,92 per maand moest betalen, welke bijdrage was vastgesteld in een beschikking van 18 oktober 2011. De man is van mening dat zijn financiële situatie is verslechterd en dat hij niet in staat is deze bijdrage te betalen. Het college heeft echter betoogd dat de man zijn financiële situatie niet voldoende heeft onderbouwd en dat hij zijn onderhoudsplicht jegens zijn zoon niet nakomt. Tijdens de mondelinge behandeling is de man niet verschenen, ondanks dat hij opgeroepen was. Het hof heeft vastgesteld dat de man geen verificatoire bescheiden heeft overgelegd om zijn financiële situatie te onderbouwen. Het hof concludeert dat de man in staat is de vastgestelde bijdrage te betalen en bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Limburg. De beslissing van het hof is openbaar uitgesproken op 31 juli 2014.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak: 31 juli 2014
Zaaknummer: F 200.139.193/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/03/177933 / FA RK 13-136
in de zaak in hoger beroep van:
[de man],
zonder bekende woon- of verblijfplaats,
appellant,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. A.S. van Gans,
tegen
College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Maastricht,
zetelende te
Maastricht,
verweerster,
hierna te noemen: het college.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht van 20 september 2013.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 20 december 2013, heeft de man verzocht, al dan niet onder verbetering en/of aanvulling van de gronden, voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende te bepalen dat de bij beschikking van 18 oktober 2011 van de rechtbank Maastricht vastgestelde bijdrage van de man in de kosten van verzorging en opvoeding van [de zoon] ad € 484,92 per maand, met ingang van de datum van indiening van die verzoekschrift dan wel zoveel later als het hof juist acht, op nihil wordt gesteld, althans en in ieder geval de bijdrage op een zodanig bedrag vast te stellen als het hof juist acht.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 25 februari 2014, heeft het college verzocht de man in zijn beroep niet-ontvankelijk te verklaren, althans zijn beroep tegen voormelde beschikking ongegrond te verklaren.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 26 juni 2014. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • mr. Van Gans;
  • de heer [medewerker van de gemeente], namens het college.
2.3.1.
De man is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 18 september 2013.

3.De beoordeling

3.1.
De man heeft een affectieve relatie gehad met mevrouw [de vrouw] (hierna: de vrouw)
Uit die relatie is geboren:
- [de zoon] (hierna: [de zoon]), op [geboortedatum] 2009 te [geboorteplaats].
[de zoon] heeft het hoofdverblijf bij de vrouw
.
3.2.
Het college verleent sedert 26 oktober 2010 een bijstandsuitkering op grond van de Wet werk en bijstand (Wwb) aan de vrouw ter voorziening in haar bestaanskosten. De bijstandsverstrekking heeft mede betrekking op [de zoon].
3.3.
De man is ingevolge het bepaalde in artikel 1:392 lid 1 aanhef en onder a van het Burgerlijk Wetboek en artikel 62 Wwb ten opzichte van [de zoon] onderhoudsplichtig.
3.4.
Voor wat betreft de bijstandverlening voor [de zoon] zoekt het college op grond van de onderhoudsplicht van de man jegens [de zoon] met ingang van 1 juni 2011 tot een bedrag van € 484,92 per maand verhaal op de man.
Het daarop betrekkelijk besluit heeft het college op 16 mei 2011 aan de man medegedeeld.
Nu de man de verlangde gelden niet heeft betaald, heeft het college besloten over te gaan tot verhaal in rechte.
3.5.
Bij beschikking van 18 oktober 2011 heeft de rechtbank Maastricht (thans: rechtbank Limburg) vastgesteld dat door de man met ingang van 1 juni 2011 een bedrag van € 484,92 per maand aan het college dient te worden betaald, ter zake van sinds die datum gemaakte en nog te maken kosten van bijstand ten behoeve van [de zoon] en wel zolang de bijstandsverlening voortduurt en er zich geen wijzigingen voordoen in de omstandigheden. Tevens heeft de rechtbank de man veroordeeld om met ingang van 1 juni 2011 voornoemd bedrag van € 484,92 per maand aan het college te voldoen.
3.6.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank Limburg het verzoek van de man tot nihilstelling van de door hem te betalen verhaalsbijdrage met ingang van 21 januari 2013, afgewezen.
3.7.
De man kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.8.
De grief van de man richt zich tegen de overwegingen van de rechtbank met betrekking tot zijn draagkracht.
3.9.
De man stelt dat zijn inkomen sinds de beschikking waarbij de verhaalsbijdrage is vastgesteld, drastisch is gedaald.
De man is vrachtwagenchauffeur. Als ZZP-er heeft hij over 2012 een resultaat van € 1.200,- gegenereerd. Daarnaast ontvangt de man een arbeidsongeschiktheidsuitkering van € 794,- bruto per maand. Het bruto inkomen van de man over 2012 bedroeg dan ook € 10.700,-. De omstandigheden in 2013 zijn ten opzichte van 2012 nauwelijks gewijzigd, aldus de man.
De man stelt dat hij derhalve niet in staat is de vastgestelde verhaalsbijdrage te voldoen.
3.9.2.
Ter zitting van het hof heeft mr. Van Gans verklaard dat hij sinds april 2014 niets meer van de man heeft vernomen, ondanks vele pogingen van zijn zijde om met de man in contact te komen. Daarbij heeft mr. Van Gans nog aangeboden belastingaangiftes op te laten stellen en in te dienen, onder meer om ambtshalve aanslagen te voorkomen. De man heeft van dit aanbod geen gebruik gemaakt.
3.10.
Het college voert aan dat het op de weg van de onderhoudsplichtige ligt om volledige inzage te verstrekken in zijn financiële dan wel maatschappelijke omstandigheden en deze met overgelegde bescheiden tijdig te onderbouwen, hetgeen de man zowel in eerste aanleg als in hoger beroep heeft nagelaten.
Het college stelt dat de man nog steeds als zelfstandig ondernemer werkzaam is. Jaarstukken en belastingaangiften uit deze onderneming worden niet overgelegd.
Volgens het college bedragen de vaste lasten van de man ruim € 1.700,- per maand (huur ad € 495,- per maand, ZVW premie ad € 125,- per maand, aflossing lening ad € 87,- per maand en aflossing belastingschuld ad € 794,- per maand). Het college acht het onaannemelijk dat de man met een arbeidsongeschiktheidsuitkering in zijn levensonderhoud kan voorzien.
De man heeft volgens de gemeente in 2013 en 2014 geen huur- en zorgtoeslag aangevraagd bij de belastingdienst.
Gelet op het voorgaande is het college niet in staat te beoordelen of inderdaad sprake is van een wijziging van omstandigheden in de situatie van de man, welke aanleiding zouden kunnen geven tot nihilstelling of verlaging van de door hem te betalen verhaalsbijdrage.
Het college is nog steeds bereid tot een herbeoordeling van de verschuldigde onderhoudsbijdrage over te gaan, zodra de man zijn stukken compleet heeft en deze bij het college indient.
3.10.1.
Ter zitting heeft de heer [medewerker van de gemeente] verklaard dat de gemeente nog steeds niets van de man heeft vernomen. De man is per 3 januari 2014 vertrokken met onbekende bestemming. Voor de gemeente is de man ‘spoorloos’. Mogelijk verblijft hij in Duitsland of België.
3.11.
Het hof overweegt als volgt.
3.11.1.
Uit het uittreksel van de Kamer van Koophandel d.d. 20 februari 2014 dat door het college is overgelegd blijkt dat de man sinds 3 november 2004 eigenaar is van ‘Handelsonderneming [handelsonderneming]’.
De man stelt dat zijn inkomen als vrachtwagenchauffeur en zijn arbeidsongeschiktheidsuitkering tezamen ongeveer € 890,- bruto per maand bedragen.
Het hof stel evenwel vast dat de man zowel in eerste aanleg als in hoger beroep, zijn stellingen in het geheel niet met verificatoire bescheiden heeft onderbouwd. Zo heeft de man geen jaarstukken van de onderneming, aangiften en aanslagen vennootschapsbelasting, aangiften en aanslagen inkomstenbelasting, dan wel uitkeringsspecificaties of jaaropgaven overgelegd, hetgeen naar het oordeel van het hof – mede gelet op het gemotiveerde verweer van het college in eerste aanleg en in hoger beroep – wel op zijn weg had gelegen.
De man heeft voorts niet inzichtelijk gemaakt hoe hij kan rondkomen van het door hem gestelde inkomen, nu stukken waaruit zijn maandelijkse vaste lasten zouden kunnen worden herleid, eveneens ontbreken. Volgens het college bedragen de vaste lasten van de man € 1.700,- per maand.
3.11.2.
Het hof stelt op grond van het voorgaande vast dat de man het hof niet in de gelegenheid heeft gesteld zijn financiële situatie te beoordelen, hetgeen naar het oordeel van het hof voor zijn rekening en risico dient te komen. Daarbij neemt het hof in overweging dat het de verantwoordelijkheid van de man is om een deugdelijke administratie te voeren.
Het hof gaat derhalve ervan uit dat de man de draagkracht heeft om de bij beschikking van 18 oktober 2011 vastgestelde verhaalsbijdrage te kunnen betalen. Gelet op het voorgaande faalt de grief van de man.
3.12.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht van 20 september 2013;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. O.G.H. Milar, W.Th.M. Raab en A.J.F. Manders en in het openbaar uitgesproken op 31 juli 2014.