ECLI:NL:GHSHE:2014:2593

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
6 augustus 2014
Publicatiedatum
31 juli 2014
Zaaknummer
20-002311-13
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens bijstandsfraude en de kwalificatie van inkomsten uit de verkoop van goederen

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 6 augustus 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte was eerder veroordeeld voor bijstandsfraude, waarbij hij opzettelijk naliet om benodigde gegevens te verstrekken die van belang waren voor de vaststelling van zijn recht op bijstandsverlening. De verdachte had in de ten laste gelegde periode goederen verkocht, maar stelde dat hij geen substantiële inkomsten had genoten en daarom geen mededeling hoefde te doen aan het College van Burgemeester en Wethouders, zoals vereist door artikel 17 van de Wet werk en bijstand (WWB). Het hof verwierp dit verweer en oordeelde dat de door de verdachte verkochte goederen, gezien hun hoedanigheid en de frequentie van de verkoop, niet als privé-goederen konden worden aangemerkt. De verkoop vond plaats met een zekere professionaliteit en intensiteit, wat impliceert dat er wel degelijk sprake was van inkomen. Het hof baseerde zich op jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep, die stelt dat de opbrengst van incidentele verkopen van privé-goederen in het algemeen niet als inkomen wordt aangemerkt. Echter, in dit geval was er sprake van intensieve werkzaamheden en dus van inkomen dat gemeld had moeten worden. Het hof bevestigde het eerdere vonnis en legde de verdachte een taakstraf op van 90 uren, subsidiair 45 dagen hechtenis, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer : 20-002311-13
Uitspraak : 6 augustus 2014
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant van 28 juni 2013 in de strafzaak met parketnummer 01-820748-12 tegen:

[verdachte],

[geboorteplaats en geboortedatum],
[woonadres].
Hoger beroep
Bij vonnis, waarvan beroep, is de verdachte ter zake van ‘in strijd met een hem bij wettelijk voorschrift opgelegde verplichting opzettelijk nalaten de benodigde gegevens te verstrekken terwijl dat kan strekken tot bevoordeling van zichzelf en terwijl hij weet dat de gegevens van belang zijn voor de vaststelling van zijn recht op een verstrekking’, veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 90 uren, subsidiair 45 dagen hechtenis, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De vordering van de advocaat-generaal houdt in dat het hof het beroepen vonnis zal bevestigen.
De verdediging heeft vrijspraak bepleit.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis. Gelet op het door de verdediging in hoger beroep gevoerde verweer behoeft het vonnis enige aanvulling.
Bewijsverweer
De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep zich op het standpunt gesteld dat verdachte van de aan hem ten laste gelegde bijstandsfraude dient te worden vrijgesproken, nu enkel sprake is geweest van het verkopen van een aantal goederen door verdachte via ‘Marktplaats’, waarmee door verdachte geen substantiële inkomsten zijn genoten, althans van welke inkomsten alsmede de daarmee verband houdende transacties op ‘Marktplaats’ de omvang niet is komen vast te staan.
Het hof overweegt dienaangaande het volgende.
Blijkens de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (zie de uitspraak van 8 juni 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BM9097 en de uitspraak van 15 maart 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BP8124) wordt de opbrengst van het
incidenteelverkopen van
privé-goederen, al dan niet via internet, in het algemeen niet als inkomen in de zin artikel 32, eerste lid van de Wet werk en bijstand (hierna: WWB) aangemerkt, zodat daarvan door de bijstandsgerechtigde in beginsel, in tegenstelling tot andere inkomsten, geen mededeling behoeft te worden gedaan als bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de WWB.
In de bewezenverklaarde periode heeft verdachte zowel diverse auto’s, als een groot aantal
auto-onderdelen van verschillende soort en aard verkocht.
Blijkens de verklaring van [getuige 1] verhuurde deze een garageruimte aan [betrokkene 1] en sleutelden in deze garage twee mannen aan auto’s, onder wie de verdachte, door de getuige herkend van een foto, terwijl verdachte degene was die meestal de huur contant kwam betalen.
Blijkens de verklaring van [getuige 2] werkten [verdachte] en [betrokkene 2] in deze garage, sloopte verdachte auto’s en verkocht hij onderdelen en kwamen veel mensen bij hem onderdelen kopen.
De verklaringen van [getuige 3] en van [getuige 4] hebben ongeveer dezelfde strekking als die van [getuige 2]
Het hof is van oordeel dat deze door verdachte verkochte goederen gelet op hun hoedanigheid niet als privé-goederen kunnen worden aangemerkt en dat gelet op de frequentie en professionaliteit waarmede deze verkoop heeft plaatsgehad, die verkoop ook niet slechts als incidenteel kan worden beschouwd.
Derhalve is sprake van betrekkelijk intensieve werkzaamheden en van daaruit door verdachte gegenereerd inkomen, waarvan verdachte op grond van artikel 17 van de WWB mededeling had moeten doen bij het College van Burgemeester en Wethouders.
Het hof verwerpt het verweer.

BESLISSING

Het hof:
Bevestigt het vonnis waarvan beroep.
Aldus gewezen door
mr. A.R. Hartmann, voorzitter,
mr. J.C.A.M. Claassens en mr. J.H. Wesselink, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A.R. Veldt, griffier,
en op 6 augustus 2014 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. J.H. Wesselink is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.