ECLI:NL:GHSHE:2014:2592

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
6 augustus 2014
Publicatiedatum
31 juli 2014
Zaaknummer
20-003514-13
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Binnendringen in een woning en vernieling van eigendom

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 6 augustus 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte was eerder veroordeeld voor het opzettelijk en wederrechtelijk vernielen van een deur en voor het wederrechtelijk binnendringen in een woning. De feiten vonden plaats tussen 1 oktober 2012 en 3 december 2012 te Eindhoven, waar de verdachte zonder toestemming van de eigenaren in een kamer van een woning was binnengedrongen. De eigenaren hadden de kamer afgesloten en gebruikten deze zelf. Bij de ontdekking van de verdachte was het slot van de kamerdeur eruit en het deurkozijn beschadigd, wat duidt op een inbraak. De politierechter had de verdachte veroordeeld tot een werkstraf van 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis, en had een schadevergoeding van €300 toegewezen aan de benadeelde partij.

In hoger beroep heeft het hof de zaak opnieuw beoordeeld. De advocaat-generaal had verzocht om bevestiging van het vonnis, maar het hof kwam tot een andere bewezenverklaring. Het hof oordeelde dat de verdachte wederrechtelijk was binnengedrongen in de woning en dat hij opzettelijk de deur had beschadigd. De verdachte werd vrijgesproken van andere tenlastegelegde feiten die niet bewezen konden worden. Het hof legde een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee weken op, met de mogelijkheid van omzetting in hechtenis bij nieuwe strafbare feiten. De vordering van de benadeelde partij werd toegewezen tot het bedrag van €300, en het hof legde de verplichting op om dit bedrag te betalen. De beslissing is gebaseerd op de artikelen 14a, 14b, 14c, 24c, 36f, 57, 138 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer : 20-003514-13
Uitspraak : 6 augustus 2014
VERSTEK dnip

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant van 29 oktober 2013 in de strafzaak met parketnummer 01-246209-12 tegen:

[verdachte],

[geboorteplaats en geboortedatum verdachte],
[woonadres verdachte].
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van:
1.
Opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen.
2.
Wederrechtelijk binnendringen in de woning bij een ander in gebruik,
veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis.
Voorts heeft de eerste rechter de vordering van de benadeelde partij toegewezen tot een bedrag van € 300,= met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal.
De vordering van de advocaat-generaal houdt in dat het hof het beroepen vonnis zal bevestigen behoudens ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij en te dien aanzien opnieuw rechtdoende de benadeelde partij in haar vordering niet-ontvankelijk zal verklaren.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de eerste rechter.
Tenlastelegging
Aan verdachte is – na de wijzigingen van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg – ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 1 oktober 2012 tot en met 3 december 2012 te Eindhoven opzettelijk en wederrechtelijk een deur, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt;
2.
hij in of omstreeks periode 1 oktober 2012 tot en met 3 december 2012 te Eindhoven wederrechtelijk is binnengedrongen (in (een kamer) in een woning gelegen aan [adres Y] en in gebruik bij [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2], althans bij een ander of anderen dan bij verdachte.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten of omissies voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1. en 2. ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 1 oktober 2012 tot en met 3 december 2012 te Eindhoven opzettelijk en wederrechtelijk een deur, toebehorende aan [slachtoffer 1], in elk geval aan anderen dan aan verdachte, heeft beschadigd;
2.
hij in of omstreeks periode 1 oktober 2012 tot en met 3 december 2012 te Eindhoven wederrechtelijk is binnengedrongen in een kamer in een woning gelegen aan [adres Y] en in gebruik bij [slachtoffer 1]en [slachtoffer 2].
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkort arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort arrest. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort arrest gehecht.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
1.
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt – ook in zijn onderdelen – slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit, of die bewezen verklaarde feiten, waarop het, blijkens zijn inhoud, betrekking heeft.
Met betrekking tot feit 2
2.
Blijkens de door verdachte tegenover de politie en in eerste aanleg afgelegde verklaring heeft verdachte reeds lang voor de ten laste gelegde periode met instemming van de voormalige eigenaar van de woning, zijnde vader van de huidige eigenaren, gedurende ruim twee jaar een kamer gehuurd in de woning gelegen aan [adres Y] te Eindhoven. Verdachte is daarna gedurende een periode elders gaan wonen. Vervolgens is hij buiten medeweten en zonder toestemming van de huidige eigenaren (de erfgenamen van de oude eigenaar) teruggekeerd naar de woning aan [adres Y], alwaar hij naar zijn zeggen voorafgaande aan zijn aanhouding voor onderhavige feiten op 3 december 2012 in ieder geval reeds twee maanden zonder toestemming van de huidige eigenaren heeft verbleven in de kamer waar hij op genoemde datum door de eigenaren is aangetroffen. Verdachte wist voorts ook dat de voormalige eigenaar inmiddels was overleden en zijn kinderen thans de nieuwe eigenaren van de woning waren.
3.
Blijkens de aangifte van [slachtoffer 1] worden door aangeefster, haar broer en haar zus in bovenvermelde woning een drietal kamers verhuurd en hebben zij in die woning nog één kamer zelf in gebruik. Deze kamer hebben zij altijd afgesloten en hierin staan nog een aantal goederen van hun overleden vader, waaronder een bed. In deze kamer is verdachte op 3 december aangetroffen.
4.
Nu verdachte – onder de omstandigheden en met de wetenschap zoals hiervoor overwogen – zonder toestemming van de eigenaren, die bij hen in gebruik zijnde en door hen altijd afgesloten kamer, is binnengegaan, is naar het oordeel van het hof sprake van het door verdachte tegen de onmiskenbare wil van de gebruiker betreden van die kamer van deze woning en daarmede van
binnendringenvan een woning of besloten lokaal als bedoeld in artikel 138, lid 1, van het Wetboek van Strafrecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1. bewezen verklaarde levert op:
Opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen.
Het feit is strafbaar gesteld bij artikel 350, lid 1, van het Wetboek van Strafrecht.
Het onder 2. bewezen verklaarde levert op:

In de woning bij een ander in gebruik, wederrechtelijk binnendringen.

Het feit is strafbaar gesteld bij artikel 138, lid 1, van het Wetboek van Strafrecht.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straf
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Ten aanzien van de ernst van het bewezen verklaarde heeft het hof in het bijzonder gelet op:
  • de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd;
  • de mate van schade en overlast dat door het bewezenverklaarde is veroorzaakt.
In verband met de persoon van verdachte heeft het hof in het bijzonder gelet op:
  • de inhoud van het hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d.
  • de overige persoonlijke omstandigheden, voor zover daarvan ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken.
Alle omstandigheden in aanmerking genomen acht het hof het opleggen van een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee weken passend en geboden.
Met oplegging van deze voorwaardelijke gevangenisstraf wordt enerzijds de ernst van het bewezen verklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Vordering van de benadeelde partij A.M.P. Odeurs
De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 410,20. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 300,=. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering, zodat de vordering in hoger beroep slechts tot laatstgenoemd bedrag aan de orde is.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [slachtoffer 1] als gevolg van verdachtes onder 1. bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden bestaande uit de kosten gemoeid met het in zijn geheel vervangen van de door verdachte beschadigde deur. Blijkens de door de benadeelde partij overgelegde factuur bedragen die kosten € 410,20. Uit de bij het voegingsformulier overgelegde factuur d.d. 27 oktober 2013 van [timmerbedrijf X] ter zake van het vervangen van een binnendeur leidt het hof af, dat de schade aan de deur ten gevolge van het onder 1 bewezenverklaarde feit kennelijk zo groot was, dat het niet rendabel was de deur te laten herstellen en deze moest worden vervangen.
Gelet evenwel op het feit dat de vordering in hoger beroep slechts tot € 300,= aan de orde is, zal het hof de vordering toewijzen tot een bedrag van € 300,=.
Het hof zal verdachte veroordelen in de kosten van het geding door de verdachte gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Het hof ziet aanleiding te dezer zake de maatregel van artikel 36f Wetboek van Strafrecht op te leggen als na te melden.
Het hof zal bepalen dat indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling van de vordering van de benadeelde partij, daarmede de verplichting van verdachte tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer in zoverre komt te vervallen (zulks vice versa, dat wil zeggen: indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer daarmede de verplichting van verdachte tot betaling van de vordering van de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen).
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 24c, 36f, 57, 138 en 350 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1. en 2. ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart het onder 1. en 2. bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) weken.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 1] ter zake van het onder 1. bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 300,00 (driehonderd euro) ter zake van materiële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 1], een bedrag te betalen van
€ 300,00 (driehonderd euro) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
6 (zes) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Aldus gewezen door
mr. A.R. Hartmann, voorzitter,
mr. J.C.A.M. Claassens en mr. J.H. Wesselink, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A.R. Veldt, griffier,
en op 6 augustus 2014 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. J.H. Wesselink is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.