ECLI:NL:GHSHE:2014:2569

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
24 juli 2014
Publicatiedatum
29 juli 2014
Zaaknummer
F 200.132.194-01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie van een jongmeerderjarige

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de zoon tegen een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, waarin de vader werd verplicht een bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie te betalen. De zoon, die op 18-jarige leeftijd meerderjarig werd, verzocht het hof om de eerdere beschikking te vernietigen en een hogere bijdrage van € 612,-- netto per maand vast te stellen. De vader verzocht op zijn beurt om de zoon niet-ontvankelijk te verklaren in het hoger beroep, en stelde dat de bijdrage op het eerder vastgestelde bedrag van € 590,-- per maand moest blijven. Tijdens de mondelinge behandeling op 18 februari 2014 werd de moeder van de zoon gehoord, die als beschermingsbewindvoerder optreedt. Het hof oordeelde dat de zoon ontvankelijk was in zijn hoger beroep, ondanks dat zijn goederen onder bewind waren gesteld. Het hof overwoog dat de behoefte van de zoon, die autistisch is en zorgafhankelijk, niet substantieel was veranderd ten opzichte van de eerdere vaststelling in 2009. De vader had eerder een bijdrage van € 820,-- per maand afgesproken, maar dit bedrag was later verlaagd. Het hof concludeerde dat de zoon onvoldoende had aangetoond dat zijn behoefte was gestegen en bekrachtigde de eerdere beschikking van de rechtbank. De vader's grief dat de aanvullende behoefte van de zoon elk jaar zou afnemen, werd eveneens afgewezen. De beslissing van het hof was om de beschikking van de rechtbank te bekrachtigen en het meer of anders verzochte af te wijzen.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak: 24 juli 2014
Zaaknummer: F 200.132.194/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/01/257538 / FA RK 13-80
in de zaak in hoger beroep van:
[de zoon],
wonende te [woonplaats],
appellant in principaal appel,
verweerder in voorwaardelijk incidenteel appel,
hierna te noemen: de zoon,
advocaat: mr. G.L. Brokking-van Alphen,
tegen
[de vader],
wonende te [woonplaats],
verweerder in principaal appel,
appellant in voorwaardelijk incidenteel appel,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. M.H. Kroon.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 24 mei 2013.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 21 augustus 2013, heeft de zoon verzocht bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad voor zover de wet dit toelaat, voormelde beschikking te vernietigen en, alsnog rechtdoende, zo nodig onder aanvulling van gronden te bepalen dat de vader met ingang van [geboortedatum] 2012 maandelijks een bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie aan de zoon moet betalen van € 612,-- netto, althans een bedrag dat het hof redelijk acht.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 14 oktober 2013, heeft de vader verzocht bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, primair de zoon niet-ontvankelijk te verklaren, subsidiair het beroep van de zoon ongegrond te verklaren en de beschikking waarvan beroep te bekrachtigen en de bijdrage vast te stellen op het door de rechtbank vastgestelde bedrag, althans op een zodanig bedrag als het hof redelijk acht met inachtneming van hetgeen in het incidenteel appel wordt aangevoerd.
Tevens heeft de vader voorwaardelijk incidenteel appel ingesteld en verzocht dit beroep gegrond te verklaren en de beschikking waarvan beroep aan te vullen c.q. te verbeteren en te bepalen dat de door de rechtbank te bepalen (lees: bepaalde) bijdrage (zoals vastgesteld met ingang van [geboortedatum] 2012) met ingang van [geboortedatum] 2013 en ook daarna verlaagd zal worden met het bedrag, waarmee de leeftijdsafhankelijke Wajong-uitkering verhoogd zal worden dan wel met een bedrag dat het hof redelijk acht.
2.2.1.
Bij verweerschrift in voorwaardelijk incidenteel appel met producties, ingekomen ter griffie op 22 november 2013, heeft de zoon verzocht bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad voor zover de wet dit toelaat, het incidenteel beroep van de vader ongegrond te verklaren.
2.3.
De zoon heeft mevrouw [de moeder] (hierna te noemen: de moeder) bij volmacht
d.d. 21 februari 2014, volgens afspraak ter zitting toegezonden door de advocaat van de zoon bij V-formulier van 25 februari 2014, gemachtigd zijn belangen in deze procedure te behartigen.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 18 februari 2014. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • namens de zoon: de moeder en mr. Brokking-van Alphen;
  • de vader, bijgestaan door mr. Kroon.
2.4.1.
De zoon is
,hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen.
2.5.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • de brief van de advocaat van de zoon van 21 november 2013;
  • de brief van de advocaat van de zoon van 3 december 2013;
  • de brief met bijlage van de advocaat van de zoon d.d. 3 december 2013;
  • de brief van de zoon d.d. 23 december 2013.
2.6.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de advocaat van de zoon het hof verzocht een film te mogen overleggen, die de zoon over zichzelf en zijn leefomstandigheden heeft gemaakt, opdat het hof daarvan kennis neemt. Het hof heeft dit verzoek afgewezen, gelet op het financiële karakter van de onderhavige procedure en op het stadium van de procedure waarin het verzoek is gedaan.
2.7.
Op de zitting is de behandeling van de zaak pro forma aangehouden voor een periode van vier maanden, in afwachting van de uitkomst van mediation, waarmee partijen ter zitting hebben ingestemd.
2.8.
Bij brief van 5 juni 2014 heeft de advocaat van de zoon het hof bericht dat partijen geen overeenstemming hebben bereikt over de alimentatie. Zij verzoeken het hof daarover uitspraak te doen.
2.9.
Vervolgens heeft het hof de uitspraak bepaald op heden.

3.De beoordeling

3.1.
De vader heeft aangevoerd dat de zoon niet-ontvankelijk is in het hoger beroep, nu zijn goederen onder bewind zijn gesteld en niet de zoon, maar de bewindvoerder, hoger beroep had moeten instellen.
Het hof overweegt hierover als volgt.
Ter terechtzitting en uit de stukken is gebleken dat over de goederen die aan de zoon als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren een bewind is ingesteld.
Nog daargelaten dat naar het oordeel van het hof in zaken van levensonderhoud de rechthebbende tijdens het bewind nog steeds bevoegd is om zelf te procederen c.q. als formele procespartij op te treden, blijkt uit een schriftelijke verklaring d.d. 27 november 2013 van de moeder - tevens de beschermingsbewindvoerder - dat deze instemt met het hoger beroep dat de zoon heeft ingesteld. De zoon is derhalve ontvankelijk in zijn hoger beroep.
In het principaal en incidenteel appel
3.2.
De moeder en de vader hebben een affectieve relatie met elkaar gehad, die inmiddels is beëindigd.
Uit deze relatie is op [geboortedatum] 1994 te [geboorteplaats] de zoon geboren. De vader heeft de zoon erkend. De zoon is op [geboortedatum] 2012 meerderjarig geworden en woont bij de moeder.
3.3.
De ouders hebben in verband met de beëindiging van hun samenwoning een vaststellingsovereenkomst ondertekend op 29 december 2005. Blijkens deze overeenkomst zijn zij overeengekomen dat de vader maandelijks een bedrag van € 820,-- aan de moeder dient te voldoen ter zake van de kosten van verzorging en de opvoeding van hun kinderen, zijnde de zoon en [de dochter], die is geboren op [geboortedatum] 1996 te [geboorteplaats].
3.4.
Bij beschikking van 19 januari 2009 heeft de rechtbank ’s-Hertogenbosch - met wijziging in zoverre van de onder 3.3 vermelde vaststellingsovereenkomst - de onderhoudsbijdrage ten behoeve van de zoon met ingang van 16 juli 2008 nader bepaald op
€ 590,-- per maand. Dit bedrag is gelijk aan de toen vastgestelde behoefte van de zoon.
3.5.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank - met wijziging in zoverre van de onder 3.4 vermelde beschikking van 19 januari 2009 - bepaald dat de vader als bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie van de zoon moet voldoen een bedrag van € 101,-- per maand met ingang van [geboortedatum] 2012.
3.6.
De zoon kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen. De vader heeft voorwaardelijk incidenteel appel ingesteld.
3.7.
De grief van de zoon richt zich tegen de overwegingen van de rechtbank met betrekking tot zijn behoefte.
De grief van de vader heeft eveneens betrekking op de behoefte van de zoon.
Ingangsdatum wijziging
3.8.
De ingangsdatum van de wijziging van de eerder vastgestelde onderhoudsbijdrage, zijnde [geboortedatum] 2012, is tussen partijen niet in geschil, zodat ook het hof die datum als uitgangspunt zal nemen.
Behoefte van de zoon
3.9.
De behoefte van de zoon is in hoger beroep in geschil.
3.10.
De rechtbank heeft overwogen dat de behoefte van de zoon in de beschikking van 19 januari 2009 is vastgesteld op € 590,-- per maand, geïndexeerd naar [geboortedatum] 2012 is dat € 640,98 per maand. De rechtbank is in de bestreden beschikking tot de conclusie gekomen dat de behoefte van de zoon ongewijzigd is gebleven ten opzichte van de in 2009 vastgestelde behoefte.
Na aftrek van de Wajong-uitkering van € 540,-- netto per maand, inclusief vakantiegeld, bedraagt de resterende behoefte van de zoon aan een bijdrage van de vader € 101,-- per maand.
3.10.1.
De zoon voert hiertegen een grief aan. Hij stelt dat hij in een bijzondere situatie verkeert, omdat hij een autistische stoornis heeft en langdurig zorgafhankelijk is. Om die reden is aan hem een zorgzwaarte pakket toegewezen. De zoon heeft een persoonsgebonden budget van netto € 54.632,76 voor 2013. Dit budget moet in zijn geheel aan AWBZ-zorg worden besteed.
Sinds 7 november 2012 ontvangt de zoon een Wajong-uitkering die thans € 519,83 bruto per maand bedraagt. Uit een arbeidsdeskundig onderzoek van het UWV is gebleken dat de zoon niet in staat is om reguliere arbeid te verrichten, ook geen WSW-arbeid. De zoon is evenmin in staat om zelfstandig te wonen. Hij woont bij de moeder, die de volledige zorg voor hem heeft.
Vanwege zijn stoornis heeft de zoon bijzondere kosten. Tot de achttiende verjaardag van de zoon kreeg de moeder kinderbijslag en een TOG-toeslag. Hieruit voldeed zij de extra kosten van de zoon. Vanaf de achttiende verjaardag van de zoon zijn de kinderbijslag en de TOG-toeslag komen te vervallen.
Daarnaast betaalde de vader ingevolge de tussen partijen gesloten vaststellingsovereenkomst de helft van de niet vergoede ziektekosten en bijzondere incidentele kosten, zoals studies. Hiermee is de vader gestopt sinds [geboortedatum] 2012.
De extra kosten van de zoon bestaan onder meer uit woonlasten van € 512,-- per maand, omdat hij de woonlasten bij helfte deelt met de moeder. De woonlasten zijn volgens de zoon niet verdisconteerd in het bedrag van € 640,98 dat is vastgesteld op basis van de NIBUD-tabellen. Daarnaast heeft de zoon nog een aantal andere extra maandelijkse kosten die niet onder de normale kosten voor kinderen vallen, zoals boodschappen ad € 400,--, telefoonkosten ad € 20,--, natuurgeneesmiddelen ad € 43,--, antihaargroeimiddel ad € 26,--, opticien ad € 70,--, vervoerskosten ad € 25,-- en studiekosten ad € 35,--.
De totale maandelijkse lasten van de zoon bedragen aldus € 1.131,50, waardoor zijn aanvullende behoefte (€ 1.131,50 minus € 519,83) € 611,67 bedraagt.
3.10.2.
De vader brengt daar, kort samengevat, het volgende tegen in. Op goede gronden heeft de rechtbank besloten dat de behoefte van de zoon ongewijzigd is gebleven ten opzichte van zijn in 2009 vastgestelde behoefte. Volgens de vader dient een deel van de extra kosten van de zoon te worden voldaan uit het toegekende PGB, zoals de extra vervoerskosten. De vader stelt zich voorts op het standpunt dat de door de zoon genoemde overige extra kosten, zoals woonlasten, de kosten voor boodschappen en de kosten voor uiterlijke verzorging, verdisconteerd zijn in de eerder vastgestelde behoefte van € 640,98 per maand. Bovendien kan de moeder ook een bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de zoon leveren door hem inwoning te verschaffen.
3.10.3.
Het hof overweegt het volgende.
De behoefte van de zoon is in de beschikking van 19 januari 2009 vastgesteld op € 590,-- per maand. Geïndexeerd naar [geboortedatum] 2012 bedraagt die behoefte € 640,98 per maand. Voor de vaststelling van de behoefte is aansluiting gezocht bij de ‘tabel eigen aandeel kosten van kinderen’ als gehanteerd door de Expertgroep Alimentatienormen. In de tabelbedragen zijn alle normale kosten zoals die voor wonen, voeding en kleding, begrepen.
Evenals de rechtbank is het hof van oordeel dat door de zoon onvoldoende onderbouwd is gesteld dan wel aannemelijk is gemaakt dat zijn behoefte ten opzichte van het in 2009 vastgestelde bedrag zou zijn gestegen.
Wat betreft de woonlasten, de kosten voor boodschappen, de telefoonkosten, de kosten van natuurgeneesmiddelen, de kosten voor uiterlijke verzorging en de studiekosten overweegt het hof dat onvoldoende is gesteld op grond waarvan deze kosten niet zouden zijn verdisconteerd in de in 2009 vastgestelde behoefte van de zoon. Deze posten zijn naar het oordeel van het hof niet als zodanig uitzonderlijk aan te merken dat deze niet begrepen kunnen zijn in de gehanteerde standaardbedragen voor de kosten van kinderen. Dat de zoon bij het bereiken van de meerderjarige leeftijd ineens de helft van de woonlasten van de moeder zou moeten dragen beschouwt het hof als onredelijk en kan niet, door middel van het verhogen van de behoefte van de zoon, afgewenteld worden op de vader. Onbegrijpelijk is voorts de toename van de post boodschappen na meerderjarigheid, waarbij komt dat deze post op geen enkele wijze is onderbouwd.
Voor zover de kosten voor de opticien wel als bijzondere kosten zouden zijn aan te merken, is het hof van oordeel dat de zoon deze kosten tegenover de betwisting door de vader onvoldoende heeft onderbouwd. Voorts heeft de zoon naar het oordeel van het hof onvoldoende inzichtelijk gemaakt dat de gestelde vervoerskosten niet worden gedekt door het PGB.
Het hof overweegt ten slotte dat het enkele feit dat na het meerderjarig worden van de zoon de kinderbijslag en de TOG-toeslag zijn vervallen niet zonder meer leidt tot een hogere behoefte van de zoon dan die in 2009 is vastgesteld en nadien is geïndexeerd. Daarbij betrekt het hof de omstandigheid dat de zoon niet inzichtelijk heeft gemaakt dat zijn totale behoefte hoger is dan de behoefte die in 2009 is vastgesteld en nadien is geïndexeerd, terwijl evenmin vaststaat dat bepaalde opgevoerde kosten niet uit het PGB, dan wel de zorgverzekering, kunnen worden vergoed.
Op grond van het voorgaande faalt de grief van de zoon. Overigens gaat de zoon er ten onrechte van uit dat het de vader is die volledig dient te voorzien in zijn behoefte na aftrek van de Wajong-uitkering. Met de vader is het hof van oordeel dat ook van de moeder een bijdrage kan worden verwacht, al dan niet in natura, bijvoorbeeld door het verstrekken van woongenot aan haar inwonende zoon. Voor zover derhalve al aannemelijk zou zijn dat de kosten na het bereiken van de meerderjarigheid zouden zijn gestegen leidt dit niet zondermeer tot een hogere bijdrage ten laste van de vader dan de rechtbank heeft vastgesteld.
3.11.
De vader stelt met zijn grief dat de aanvullende behoefte van de zoon ieder jaar minder zal worden, omdat de Wajong-uitkering van de zoon jaarlijks zal worden verhoogd.
De zoon heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
Het hof is van oordeel dat het hier een om een toekomstige, onzekere gebeurtenis gaat, waarmee het hof thans geen rekening houdt. De grief van de vader faalt derhalve.
3.12.
Nu zowel de grief van de zoon als die van de vader faalt, zal het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigen.

4.De beslissing

Het hof:
op het principaal en incidenteel appel:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 24 mei 2013;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.C. van Dijkhuizen, E.L. Schaafsma-Beversluis en A.J.F. Manders en in het openbaar uitgesproken op 24 juli 2014.