Uitspraak
s-HERTOGENBOSCH
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
- [de zoon], bijgestaan door mr. Slof;
- de stichting, vertegenwoordigd door mevrouw M.L.A. Betorina en mevrouw E. Heerings;
- de vader.
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
In deze zaak gaat het om de beoordeling van de noodzaak van een gesloten uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [de zoon], die op dat moment verbleef in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg. De zaak is in hoger beroep aan het Gerechtshof 's-Hertogenbosch voorgelegd na een eerdere beschikking van de rechtbank Oost-Brabant op 26 maart 2014, waarin machtiging tot gesloten plaatsing werd verleend. De vader en moeder van [de zoon] zijn betrokken als partijen, evenals de Raad voor de Kinderbescherming. De vader heeft zijn zorgen geuit over de gesloten plaatsing, maar erkent dat het in het belang van [de zoon] is om hem te helpen. Tijdens de mondelinge behandeling op 26 juni 2014 heeft [de zoon] zijn spijt betuigd over zijn gedrag en aangegeven dat hij hulp nodig heeft, maar hij betwist dat een open setting niet voldoende zou zijn. De stichting, die als verweerster optreedt, heeft echter betoogd dat [de zoon] ernstige problematiek vertoont en dat hij niet in staat is om in een minder beschermde setting tot gedragsverandering te komen. Het hof heeft vastgesteld dat [de zoon] zich niet aan de gemaakte afspraken heeft gehouden en dat zijn ontwikkeling naar volwassenheid ernstig belemmerd wordt. Ondanks de verbeteringen die [de zoon] heeft laten zien, oordeelt het hof dat de gesloten plaatsing noodzakelijk blijft om te voorkomen dat hij zich aan de zorg onttrekt. Het hof bekrachtigt daarom de beschikking van de rechtbank en wijst het verzoek van [de zoon] af.