ECLI:NL:GHSHE:2014:2543

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
29 juli 2014
Publicatiedatum
29 juli 2014
Zaaknummer
HD 200.149.808_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot nakoming en ontbinding van huurovereenkomst door gevolmachtigde

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 29 juli 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over een huurovereenkomst. De appellant, [appellant], heeft het pand aan de [straatnaam][huisnummer] te [plaats] als huurder in gebruik genomen op basis van een schriftelijke overeenkomst van 1 augustus 2013. De geïntimeerde, [geïntimeerde], heeft in kort geding ontruiming gevorderd, alsmede betaling van huurpenningen en een boete. De kantonrechter heeft de ontruiming toegewezen, maar de boete afgewezen. De appellant heeft tegen dit vonnis grieven ingediend.

Het hof heeft vastgesteld dat de vordering door [geïntimeerde] is ingesteld, maar dat zij niet de eigenaar van het pand was. De huurovereenkomst vermeldt dat [geïntimeerde] niet als verhuurder kan optreden, aangezien de overeenkomst is aangegaan met de eigenaar, de familie [verhuurder]. Het hof concludeert dat [geïntimeerde] niet op eigen naam de vordering kan instellen, omdat zij niet de gerechtigde eigenaar is. Dit leidt tot de conclusie dat de vorderingen van [geïntimeerde] in eerste aanleg ten onrechte zijn toegewezen.

Het hof vernietigt het vonnis van de kantonrechter en wijst de vorderingen van [geïntimeerde] af. Tevens wordt [geïntimeerde] veroordeeld in de proceskosten van zowel de eerste aanleg als het hoger beroep. De kosten worden begroot op € 250,-- aan salaris gemachtigde in eerste aanleg en op € 797,80 aan verschotten, en op € 894,-- aan salaris advocaat voor het hoger beroep. Het arrest is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer HD 200.149.808/01
arrest van 29 juli 2014
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats 1],
appellant,
hierna aan te duiden als “[appellant]”,
advocaat: mr. C.A. Gobbens te Breda,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats 2],
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als “[geïntimeerde]”,
niet verschenen,
op het bij exploot van dagvaarding van 9 mei 2014, als hersteld bij exploot van 23 mei 2014, ingeleide hoger beroep van het door de kantonrechter van de rechtbank Zeeland-West_Brabant, locatie [woonplaats 2], in kort geding gewezen vonnis van 14 april 2014, gewezen tussen [appellant] als gedaagde en [geïntimeerde] als eiseres.

1.Het geding in eerste aanleg (zaaknummer 2867898 VV EXPL 14-30)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep d.d. 9 mei 2014;
- het herstelexploit d.d. 23 mei 2014;
- het op 3 juni 2014 tegen [geïntimeerde] verleende verstek;
- de memorie van grieven met producties.
Het hof heeft arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3. De beoordeling

3.1
In dit hoger beroep dient uitgegaan te worden van de navolgende feiten. [appellant] heeft vanaf 1 augustus 2013 het pand staande en gelegen aan de [straatnaam][huisnummer] te [plaats] als huurder in gebruik genomen. Het betreft een winkel met bovenwoning. De huur is aangegaan bij schriftelijke overeenkomst van 1 augustus 2013 (prod. 1 bij dv1 [1] ). [appellant] heeft geen grief gericht tegen de vaststelling van de feiten in eerste aanleg als vermeld in r.o. 3.1, aanhef en onder c. tot en met e., zodat in hoger beroep verder ook kan worden uitgegaan van die feiten.
3.2
[geïntimeerde] heeft in kort geding de ontruiming gevorderd, alsmede een boete en huurpenningen. De boete is afgewezen, doch de kantonrechter heeft de ontruiming toegewezen alsmede betaling van huurpenningen. [appellant] heeft tegen het vonnis waarvan beroep een zestal grieven aangevoerd. [geïntimeerde] is in hoger beroep niet verschenen.
3.3
De kop van de huurovereenkomst luidt:
Ondergetekenden:
ten deze gemachtigd door de eigenaar, Familie [verhuurder],hierna te noemen ‘verhuurder’,
(etc.)
De ondertekening luidt, voor zoveel van belang:
Verhuurder,
[handtekening]
[geïntimeerde]
(etc.)
Ofschoon de gemachtigde in de aanhef niet wordt genoemd is uit de samenhang van aanhef en ondertekening voldoende duidelijk dat [geïntimeerde] de gemachtigde was bij het tot stand komen van de huurovereenkomst.
3.4
Wie van de leden van de familie [verhuurder] formeel de eigenaar was is niet duidelijk. Indien van belang had de huurder dat in het kadaster kunnen natrekken.
Er is dus een huurovereenkomst tot stand gekomen tussen de eigenaar als verhuurder en [appellant] als huurder, waarbij uit de kop van de huurovereenkomst volgt dat [geïntimeerde] niet de eigenaar is.
3.5
De inleidende dagvaarding is uitgebracht ten verzoeke van “[geïntimeerde]”. Uit randnummer 1 van de inleidende dagvaarding blijkt dat zij zichzelf positioneert als verhuurder. Uit de huurovereenkomst blijkt echter dat zij geen verhuurster was.
Op geen enkele wijze heeft zij in die inleidende dagvaarding tot uiting gebracht dat zij de vordering niet uit eigen hoofde, doch namens een derde in stelde. De vordering is ook enkel toegewezen ten gunste van [geïntimeerde].
3.6
Daartegen is grief 1 gericht. [appellant] stelt daarin, kort gezegd, dat het ten onrechte [geïntimeerde] is geweest die de vordering heeft ingesteld en ten gunste van wie de vordering is toegewezen.
3.7
Uit het voorgaande blijkt dat in geen enkel stadium sprake is geweest van een vordering, ingesteld door of namens de gerechtigde eigenaar, de familie [verhuurder].
Er is wel sprake van een vordering, ingesteld door [geïntimeerde], doch uit niets blijkt – noch is gesteld – uit welken hoofde zij aanspraak zou kunnen maken op de door haar ingestelde vorderingen.
Mitsdien dienden de door haar ingestelde vorderingen alle te worden afgewezen.
Grief 1 slaagt dus, de overige grieven behoeven geen behandeling en [geïntimeerde] dient te worden verwezen in de kosten van beide instanties.

4.De uitspraak

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep;
wijst de vorderingen van [geïntimeerde] in eerste aanleg af;
veroordeelt [geïntimeerde] in de proceskosten van de eerste aanleg en het hoger beroep, welke kosten tot op heden aan de zijde van [appellant] worden begroot op € 250,-- aan salaris gemachtigde in eerste aanleg en op € 797,80 aan verschotten en op € 894,-- aan salaris advocaat voor het hoger beroep;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.M. Brandenburg, C.E.C.J. Ponsioen en R.J.M. Cremers, en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 29 juli 2014.

Voetnoten

1.“dv1”: dagvaarding in eerste aanleg