In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 7 februari 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de economische politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De verdachte werd beschuldigd van het voorhanden hebben van vistuig dat op grond van de Uitvoeringsregeling visserij verboden was. De verdachte had op 27 september 2011 in de gemeente Schouwen-Duiveland vistuig voorhanden gehad in de nabijheid van de Oosterschelde, wat in strijd was met de geldende visserijwetgeving. De economische politierechter had de verdachte hiervoor veroordeeld tot een geldboete van € 150,00, die bij gebreke van betaling kon worden omgezet in 3 dagen hechtenis. De verdachte ging in hoger beroep, waarbij hij zich beriep op de nietigheid van de dagvaarding en vrijspraak vroeg.
Het hof heeft het beroep op nietigheid van de dagvaarding verworpen, omdat de dagvaarding voldeed aan de eisen van het Wetboek van Strafvordering. Het hof oordeelde dat de tenlastelegging voldoende duidelijk was en dat de verdachte zich kon verdedigen tegen de beschuldigingen. Het hof heeft vervolgens de bewijsvoering beoordeeld en vastgesteld dat de verdachte zich in de nabijheid van het water bevond en dat de in beslag genomen vistuigen in zijn afgesloten auto lagen. De verdediging voerde aan dat de vistuigen verpakt waren en dat dit onder de uitzondering viel van de niet-strafbaarheid, maar het hof oordeelde dat de vistuigen niet zodanig waren verpakt dat dadelijk gebruik niet mogelijk was. Uiteindelijk heeft het hof het vonnis van de economische politierechter vernietigd en de verdachte vrijgesproken van de tenlastelegging, omdat het hof oordeelde dat het bewezenverklaarde feit niet strafbaar was.
De uitspraak benadrukt de strikte handhaving van de visserijwetgeving en de voorwaarden waaronder vistuig voorhanden mag zijn in kustwateren. Het hof heeft de verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat de omstandigheden van de zaak en de verpakking van het vistuig niet voldeden aan de eisen voor strafbaarheid.