ECLI:NL:GHSHE:2014:2422

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
28 juli 2014
Publicatiedatum
28 juli 2014
Zaaknummer
20-003467-13
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor witwassen met verbeurdverklaring van een geldbedrag van € 232.500

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 28 juli 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Limburg. De verdachte, geboren in 1962 en woonachtig in [woonplaats], was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 9 maanden voor witwassen, waarbij een geldbedrag van € 232.500,- verbeurd was verklaard. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis. Tijdens de zitting in hoger beroep heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die vroeg om vernietiging van het eerdere vonnis en een nieuwe uitspraak. De verdediging pleitte voor vrijspraak van de verdachte en teruggave van het in beslag genomen geldbedrag.

Het hof heeft het bewijs tegen de verdachte beoordeeld, waarbij het onder andere heeft gekeken naar verklaringen van de verdachte en de omstandigheden waaronder het geldbedrag was aangetroffen. De verdachte had verklaard dat het geld afkomstig was van een buitenlands bedrijf dat hennepzaad verkocht, maar het hof oordeelde dat deze verklaring niet aannemelijk was en niet kon worden geverifieerd. Het hof concludeerde dat het geldbedrag afkomstig was uit een misdrijf en dat de verdachte dit wist.

Het hof heeft het eerdere vonnis vernietigd en de verdachte opnieuw veroordeeld tot een gevangenisstraf van 9 maanden. Tevens is het in beslag genomen geldbedrag van € 232.500,- verbeurd verklaard. De beslissing is gebaseerd op de artikelen 33, 33a en 420bis van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze golden ten tijde van het bewezen verklaarde. De uitspraak benadrukt de ernst van witwassen en de impact op de integriteit van het financiële verkeer.

Uitspraak

Afdeling strafrecht

Parketnummer : 20-003467-13
Uitspraak : 28 juli 2014
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Limburg van
16 oktober 2013 in de strafzaak met parketnummer 03-853063-12 tegen:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1962,
wonende te [woonplaats], [adres 1].
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van witwassen veroordeeld tot een gevangenisstraf van 9 maanden. Voorts is een geldbedrag van € 232.500,- verbeurd verklaard.
De verdachte heeft tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De vordering van de advocaat-generaal houdt in dat het hof het beroepen vonnis zal vernietigen en opnieuw rechtdoende:
  • de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden;
  • de verbeurdverklaring zal gelasten van het in beslag genomen gelbedrag.
De verdediging heeft bepleit dat verdachte zal worden vrijgesproken van het hem ten laste gelegde en het in beslag genomen geldbedrag aan hem zal worden teruggegeven.
Vonnis waarvan beroep
Het hof kan zich op onderdelen niet met het beroepen vonnis verenigen. Om redenen van efficiëntie zal het hof evenwel het gehele vonnis vernietigen.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 28 januari 2012, in elk geval in of omstreeks de maand januari 2012, te [plaats], in de gemeente Stein, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen, van een voorwerp, te weten een geldbedrag van € 232.500,-, de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld, althans heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op een voorwerp, te weten [verdachte], was en/of wie bovenomschreven voorwerp, te weten een geldbedrag van € 232.500,-, voorhanden had, en/althans een voorwerp, te weten een geldbedrag van € 232.500,-, heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad, terwijl hij, verdachte, en/althans haar mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden dat voormeld geldbedrag, althans voorwerp – onmiddellijk of middellijk – afkomstig was uit enig misdrijf.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten of omissies voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het bewijs [1]
1.
Het proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2], voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – als volgt:
Op 29 januari 2012 omstreeks 00.10 uur, kregen wij de opdracht te rijden naar perceel [adres 2] te [plaats], teneinde een onderzoek in te stellen naar de inhoud van een wandkluis welke zich zou bevinden in de muurkast op de overloop op de eerste verdieping rechts van de trap. Hierop begaven wij ons naar bovengenoemd perceel samen met de bewoonster [betrokkene].
Wij zijn direct naar de genoemde plaats op de eerste verdieping gegaan en troffen de wandkluis aan op de genoemde plaats. Door de bewoonster van het perceel werd de cijfercode van de kluis medegedeeld. Ik, [verbalisant 1], opende de wandkluis met de door bewoonster gegeven cijfercode.
Wij zagen dat er in de kluis vier zwarte, drie groene pakketjes lagen. Tevens zagen wij dat een stapel bankbiljetten van 500 euro in de kluis lag. De inhoud van de wandkluis werd door ons ter plaatse in beslag genomen. [2]
2.
De kennisgeving van inbeslagneming, voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – als volgt:
Inbeslagneming
Plaats : [adres 2], [plaats]
Datum en tijd : 29 januari 2012 te 00.45 uur
Beslagene
[betrokkene]
Volgnummer 1
Categorie omschrijving : Geld
Aantal/eenheid : 150.000 Euro
Bijzonderheden : 300 bankbiljetten van 500 euro totaal 150.000 euro (in 3 groene pakjes verpakt 50.000 euro per pakje) [3]
3.
De kennisgeving van inbeslagneming, voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – als volgt:
Inbeslagneming
Plaats : [adres 2], [plaats]
Datum en tijd : 29 januari 2012 te 00.45 uur
Beslagene
[betrokkene]
Volgnummer 1
Categorie omschrijving : Geld
Aantal/eenheid : 40.000 Euro
Bijzonderheden : 400 bankbiljetten van 100 euro (4 zwarte plastic pakjes) [4]
4.
De kennisgeving van inbeslagneming, voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – als volgt:
Inbeslagneming
Plaats : [adres 2], [plaats]
Datum en tijd : 29 januari 2012 te 00.45 uur
Beslagene
[betrokkene]
Volgnummer 1
Categorie omschrijving : Geld
Aantal/eenheid : 85 Eurobiljetten van 500 euro
Bijzonderheden : totaal 42.500 euro [5]
5.
De verklaring van verdachte, voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – als volgt:
V: Waar woon je?
A:[adres 3] in [woonplaats].
V: Wie is [betrokkene]?
A: Dat is mijn zus.
V: Wat weet jij van een kluis in de woning van [betrokkene]?
A: Ik weet dat hij daar hangt.
V: Wie maken er allemaal gebruik van de kluis.
A: Ik in ieder geval.
V: Hoe heb jij toegang tot de kluis?
A: Ik bel aan en dan kom ik binnen. Ik weet de pincode van de kluis.
V: Wat zou er in de kluis moeten liggen?
A: Als het goed is 232.500 euro.
V: Hoe was dat geld verpakt?
A: Ik heb het geld zelf ingeseald.
V: Wat voor een biljetten waren het?
A: Van 500 en van 100. [6]
6.
De verklaring van verdachte, zoals afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van14 juli 2014, voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – als volgt:
Het in de kluis aangetroffen geldbedrag is van mij.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs

A.

De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.

B.1

Door en namens de verdachte is ter terechtzitting in hoger beroep ten verweer betoogd dat hij dient te worden vrijgesproken van het hem ten laste gelegde. Daartoe is aangevoerd – zakelijk weergegeven – dat op grond van de beschikbare bewijsmiddelen niet met een voldoende mate van zekerheid kan worden vastgesteld dat de aangetroffen 232.500 euro uit enig misdrijf afkomstig is.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.

B.2

Het hof stelt voorop dat, indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen met een bepaald misdrijf, niettemin bewezen kan worden geacht dat onder een verdachte aangetroffen geld uit enig misdrijf afkomstig is indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het geld uit enig misdrijf afkomstig is.

B.3

Uit de gebezigde bewijsmiddelen leidt het hof af dat verdachte, zelf woonachtig in [woonplaats], een geldbedrag groot € 232.500,00 heeft bewaard in een kluis in de woning van zijn zus in [plaats]. Dit geldbedrag bestond uit:
  • drie gesealde pakjes van elk € 50.000,00, bestaande uit honderd biljetten van € 500,00;
  • vier gesealde pakjes van elk € 10.000,00, bestaande uit honderd biljetten van € 100,00;
  • een stapel bankbiljetten, bestaande uit 85 biljetten van € 500,00.
Voorts is het hof uit het verhandelde ter terechtzitting noch uit het procesdossier gebleken dat op enigerlei wijze kenbaar was dat het in de kluis aangetroffen geld aan verdachte toebehoorde.

B.4

Naar het oordeel van het hof rechtvaardigen de onder B.3 weergegeven feiten en omstandigheden het vermoeden dat het geldbedrag dat verdachte voorhanden heeft gehad – onmiddellijk of middellijk – uit enig misdrijf afkomstig was. Van de verdachte mag derhalve worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het geld.

B.5

Verdachte heeft op 9 februari 2012 bij de politie verklaard dat – zakelijk weergegeven – het in de kluis aangetroffen geld afkomstig was van een buitenlands bedrijf dat hennepzaad verkocht en dat hij maandelijks € 20.000,00 contant had ontvangen voor het adviseren en bemiddelen bij het opzetten van dit bedrijf in het buitenland. Verdachte wilde niet prijsgeven welk bedrijf dit was en wat de adviezen inhielden.

B.6

Op 2 oktober 2012 heeft verdachte in het kader van een boekenonderzoek een agenda getoond aan twee ambtenaren van de Belastingdienst. In deze agenda, een reclame-agenda, zijn de volgende aantekeningen opgeschreven:
Datum
10-1-2011
Helpen starten zaak buitenland advies afspraak 1 jaar lang € 20.000,- per maand geld ophalen
14-1-2011
Advies bemiddeling € 20.000,- ontvangen (zaden)
7-2-2011
Advies bemiddeling € 15.000,- ontvangen (zaden)
24-3-2011
Advies bemiddeling € 25.000,- ontvangen (zaden)
5-4-2011
Advies bemiddeling € 20.000,- ontvangen (zaden)
2-5-2011
Advies bemiddeling € 10.000,- ontvangen (zaden)
20-6-2011
Advies bemiddeling € 30.000,- ontvangen (zaden)
22-7-2011
Advies bemiddeling € 20.000,- ontvangen (zaden)
16-8-2011
Advies bemiddeling € 30.000,- ontvangen (zaden)
9-9-2011
Advies bemiddeling € 10.000,- ontvangen (zaden)
24-10-2011
Advies bemiddeling € 20.000,- ontvangen (zaden)
17-11-2011
Advies bemiddeling € 25.000,- ontvangen (zaden)
14-12-2001
Advies bemiddeling € 15.000,- ontvangen (zaden)
16-12-2001
Privé opname € 7.500,-
€ 240.000,-
De agenda bevatte verder geen aantekeningen.

B.7

Voorts heeft de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep een verklaring afgelegd over de herkomst van het in de kluis aangetroffen geldbedrag. Deze verklaring komt – in de kern en zakelijk weergegeven – hierop neer dat:
  • verdachte het in de kluis aangetroffen geldbedrag had verdiend door het geven van advies en bemiddelen bij het opzetten van een hennepzadenbedrijf in Spanje door twee social clubs uit Barcelona;
  • er mondeling een overeenkomst was gesloten dat verdachte maandelijks € 20.000,00 zou ontvangen;
  • “[naam 1]” het hennepzadenbedrijf voor de social clubs zou opzetten;
  • “[naam 1]” langskwam bij de growshop van verdachte als hij in de buurt was en dat verdachte, “[naam 1]” niet kan bereiken;
  • verdachte verder niemand kent van de social clubs;
  • verdachte voorts contact had met een Nederlander genaamd “[naam 2]” die als bemiddelaar optrad;
  • “[naam 2]” regelmatig naar de growshop van verdachte kwam;
  • verdachte “[naam 2]” niet kan bereiken;
  • “[naam 1]” verdachte contant heeft betaald;
  • verdachte geen facturen heeft gekregen.

B.8

Naar het oordeel van het hof zijn de door verdachte gegeven verklaringen voor de herkomst van het geldbedrag uit het onderzoek ter terechtzitting niet aannemelijk geworden. Door de verdediging zijn geen feiten of omstandigheden aangevoerd die de verklaringen kunnen schragen. Voorts zijn de verklaringen van verdachte niet verifieerbaar. Zo kunnen aan de hand van de door de verdachte verschafte gegevens “[naam 1]” en “[naam 2]” niet worden getraceerd. Daarnaast zijn de verklaringen van verdachte niet nader onderbouwd of geconcretiseerd door middel van het overleggen van stukken. De omstandigheid dat verdachte een agenda heeft getoond aan de Belastingdienst kan daaraan niet afdoen, in aanmerking genomen dat die aantekeningen kennelijk door verdachte zijn gemaakt.
Nu ook anderszins deze verklaringen geen steun vinden in het procesdossier, kan het naar het oordeel van het hof niet anders zijn dan dat het bedrag van € 232.500,- afkomstig was uit enig misdrijf en dat verdachte dat wist.
Het hof verwerpt derhalve het verweer.

C.1

Door en namens de verdachte is ter terechtzitting in hoger beroep ten verweer betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het verhullen van de herkomst van het geldbedrag. Daartoe is aangevoerd – zakelijk weergegeven – dat het bewaren en verstoppen van geld geen daad van verhullen is, terwijl geen andere gedragingen kunnen worden vastgesteld op basis waarvan kan worden aangenomen dat verdachte de herkomst van het geldbedrag heeft verhuld.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.

C.2

De memorie van toelichting bij het wetsvoorstel dat heeft geleid tot de Wet van
6 december 2001 tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht en enkele andere wetten in verband met de strafbaarstelling van het witwassen van opbrengsten van misdrijven, waarbij artikel 420bis van het Wetboek van Strafrecht is ingevoerd, houdt onder meer het volgende in:
"Verbergen of verhullen van de werkelijke aard, herkomst, vindplaats enz. (eerste lid, onderdeel a)
Bij de in het eerste lid, onderdeel a, strafbaar gestelde gedraging gaat het om al die handelingen die tot doel hebben èn geschikt zijn om de werkelijke aard, herkomst, vindplaats enzovoort van een voorwerp te verbergen of verhullen. De strafbaarstelling geeft niet nader aan om welke handelingen het allemaal kan gaan; bepalend voor de strafbaarheid is het effect van het handelen. De termen «verbergen» en «verhullen» impliceren dus een zekere doelgerichtheid: het handelen is erop gericht het zicht op de aard, herkomst, vindplaats enz. van voorwerpen te bemoeilijken en is ook geschikt om dat doel te bereiken. Veelal zal bij een enkele handeling ten aanzien van een voorwerp nog niet van een dergelijk doelgerichtheid kunnen worden gesproken. Vaak zal het gaan om een reeks van handelingen, die tezamen een geval van witwassen opleveren. Dit betekent dat voor het bewijs van het verbergen of verhullen vaak naar meer handelingen (transacties) in het witwastraject zal moeten worden gekeken. Uit alle stappen tezamen moet duidelijk worden dat er (zonder redelijke economische grond) met geld is geschoven op een manier die geschikt is het spoor aan de waarneming te onttrekken. Juist die ondoorzichtigheid van de opeenvolgende transacties brengt mee dat werkelijke aard, herkomst, vindplaats, rechten enzovoort buiten beeld blijven. Het voorgaande sluit niet uit dat onder omstandigheden ook een enkele handeling verbergen of verhullen zou kunnen opleveren, hoewel in zo'n geval waarschijnlijk eerder gesproken kan worden van een van de gedragingen genoemd in het eerste lid, onderdeel b, van de artikelen 420bis en 420quater (zie hierna).
Over de termen «verbergen of verhullen» kan nog het volgende worden opgemerkt. In plaats van de in richtlijn 91/308/EEG voorkomende, wat verouderde term «verhelen» is de term «verbergen» gekozen. «Verbergen » en «verhullen» zullen elkaar grotendeels overlappen. Van een volstrekt onzichtbaar maken van de werkelijke aard, herkomst, vindplaats enzovoort behoeft geen sprake te zijn. Als dat zo zou zijn, zou het zelden tot een strafvervolging kunnen komen. Van «verhullen» – volgens Van Dale synoniem voor «versluieren» – zal al sprake kunnen zijn als door bepaalde constructies een mistgordijn wordt opgeworpen dat weliswaar enig zicht op het voorwerp en de daarbij betrokken personen toelaat, maar het niet mogelijk maakt om met enige zekerheid de (legale) herkomst en de rechthebbende vast te stellen.” [7]

C.3

Het hof leidt uit de gebezigde bewijsmiddelen en het vorenoverwogene af dat verdachte geld heeft bewaard in een kluis in de woning van zijn zus, terwijl hij wist dat dit geld afkomstig was uit enig misdrijf. In aanmerking genomen dat niet is gebleken dat op enigerlei wijze kenbaar was dat het in de kluis aangetroffen geld aan verdachte toebehoorde, is het op deze wijze bewaren van dit geldbedrag een gedraging die tot doel heeft en geschikt is om de herkomst van dat geldbedrag te verhullen. Het hof acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de herkomst van het geldbedrag heeft verhuld.
Bijgevolg verwerpt het hof het verweer.
Bewezenverklaring
Op grond van de hiervoor vermelde redengevende feiten en omstandigheden en de daaraan ten grondslag liggende bewijsmiddelen (als hierboven genoemd), in onderling verband en samenhang beschouwd, acht het hof het aan verdachte ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij omstreeks 28 januari 2012 in Nederland van een voorwerp, te weten een geldbedrag van € 232.500,-, de herkomst heeft verhuld, en een voorwerp, te weten een geldbedrag van
€ 232.500,-, voorhanden heeft gehad, terwijl hij, verdachte, wist dat voormeld geldbedrag – onmiddellijk of middellijk – afkomstig was uit enig misdrijf.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:

Witwassen.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straf
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Ten aanzien van de ernst van het bewezen verklaarde heeft het hof in het bijzonder gelet op:
  • de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd;
  • de omstandigheid dat door het bewezen verklaarde witwassen van een groot geldbedrag inbreuk is gemaakt op de integriteit van het financiële en economische verkeer.
Ten aanzien van de persoon van verdachte heeft het hof in het bijzonder gelet op:
  • de inhoud van het hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 5 juni 2014, waaruit blijkt dat hij niet eerder ter zake soortgelijke feiten door de strafrechter is veroordeeld;
  • de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken.
Het hof heeft wat betreft de op te leggen strafsoort en hoogte van de straf aansluiting gezocht bij de straffen die gebruikelijk door dit gerechtshof in gevallen vergelijkbaar met de onderhavige worden opgelegd. Aan de hand daarvan acht het hof oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden in dit geval een passende reactie.
Beslag
Het in beslag genomen en nog niet teruggegeven geldbedrag, volgens opgave van verdachte aan hem toebehorend, is vatbaar voor verbeurdverklaring, nu het een voorwerp is met betrekking tot hetwelk het ten laste gelegde en bewezen verklaarde is begaan.
Het hof heeft hierbij rekening gehouden met de draagkracht van verdachte.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 33, 33a en 420bis van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:

Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:

Verklaartzoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaartniet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaarthet bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeeltde verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
9 (negen) maanden.
Verklaart verbeurdhet in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
een geldbedrag groot € 232.500,00.
Aldus gewezen door
mr. A.R.O. Mooy, voorzitter,
mr. T.A. de Roos en mr. G.Th.C. van der Bilt, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M.F.S. ter Heide, griffier,
en op 28 juli 2014 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. G.Th.C. van der Bilt is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Hierna wordt – tenzij anders vermeld – verwezen naar dossierpagina’s betreffende ambtsedige
2.Het ambtsedig proces-verbaal van bevindingen, proces-verbaalnr. PL2445 2012011178-12, d.d.
3.De kennisgeving van inbeslagneming, zijnde een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5 van het Wetboek van Strafvordering, registratienr. PL2441 2012011178-11, d.d. 29 januari 2012, opgemaakt door [verbalisant 3], hoofdagent van politie, [verbalisant 1], brigadier van politie, [verbalisant 2], agent van politie, [verbalisant 5], agent van politie, en [verbalisant 4], brigadier van politie, dossierpagina 63.
4.De kennisgeving van inbeslagneming, zijnde een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5 van het Wetboek van Strafvordering, registratienr. PL2441 2012011178-9, d.d. 29 januari 2012, opgemaakt door [verbalisant 3], hoofdagent van politie, [verbalisant 5], agent van politie, [verbalisant 4], brigadier van politie, [verbalisant 1], brigadier van politie, en [verbalisant 2], agent van politie, dossierpagina 65.
5.De kennisgeving van inbeslagneming, zijnde een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5 van het Wetboek van Strafvordering, registratienr. PL2441 2012011178-7, d.d. 29 januari 2012, opgemaakt door [verbalisant 3], hoofdagent van politie, [verbalisant 5], agent van politie, [verbalisant 4], brigadier van politie, [verbalisant 1], brigadier van politie, en [verbalisant 2], agent van politie, dossierpagina 67.
6.Het ambtsedig proces-verbaal verhoor verdachte, proces-verbaalnr. PL2440 2012011178-33, d.d. 9 februari 2012, opgemaakt door [verbalisant 6], brigadier van politie, en [verbalisant 7], aspirant van politie, dossierpagina’s 53-54.