ECLI:NL:GHSHE:2014:226

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
4 februari 2014
Publicatiedatum
4 februari 2014
Zaaknummer
HD 200.138.765-01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bepaling gebruiksvergoeding voormalige echtelijke woning na echtscheiding

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, gaat het om de bepaling van een gebruiksvergoeding voor de voormalige echtelijke woning na de echtscheiding van partijen. De man en de vrouw waren gehuwd van 3 november 2006 tot 4 mei 2011, en de rechtbank had eerder bepaald dat de man een vergoeding van € 187,50 per maand aan de vrouw moest betalen voor het gebruik van de woning. De man ging in hoger beroep tegen deze beslissing, terwijl de vrouw incidenteel hoger beroep aantekende.

Het hof oordeelde dat de rechtbank bij de berekening van de gebruiksvergoeding was uitgegaan van een onjuist bedrag aan overwaarde van de woning. Het hof stelde vast dat de gemiddelde overwaarde van de woning € 54.000,- bedroeg en dat de gebruiksvergoeding moest worden berekend op basis van een rentepercentage van 4% per jaar, in plaats van de door de rechtbank gehanteerde 2½%. Dit leidde tot een nieuwe berekening van de gebruiksvergoeding, die werd vastgesteld op € 90,- per maand, met terugwerkende kracht vanaf september 2011.

Daarnaast behandelde het hof de incidentele grief van de vrouw met betrekking tot de afwijzing van haar vordering tot vergoeding van immateriële schade wegens mishandelingen door de man. Het hof oordeelde dat de eerdere uitspraak van de politierechter, die de schadeclaim van de vrouw had afgewezen, gezag van gewijsde had en dat de vrouw onvoldoende bewijs had geleverd voor haar claims. Het hof vernietigde de beslissing van de rechtbank over de gebruiksvergoeding en bepaalde dat de man € 90,- per maand aan de vrouw moest betalen, terwijl het vonnis voor het overige werd bekrachtigd. De kosten van het hoger beroep werden gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten droeg.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer HD 200.138.765/01
arrest van 4 februari 2014
in de zaak van
[de man],
wonende te [woonplaats],
appellant in principaal hoger beroep,
geïntimeerde in incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. M.J.L. van den Aker-Groffen te Venray,
tegen
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde in principaal hoger beroep,
appellante in incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. R.E.F. Bergwerf Bok te Arnhem,
als vervolg op de door het hof gegeven beschikking ex artikel 69 Rv van 9 januari 2014 in het hoger beroep van het door de rechtbank ‘s-Hertogenbosch onder nummer C/04/116634/HA ZA 12-199 gewezen vonnis van 10 april 2013.

1.De beschikking van het hof van 9 januari 2014

In de beschikking van 9 januari 2014 heeft het hof, met toepassing van artikel 69 Rv, bepaald dat de procedure in de stand waarin deze zich bevindt wordt voortgezet volgens de regels van de dagvaardingsprocedure. Het hof heeft, in overleg met partijen, de zaak verwezen naar de rolzitting van heden voor uitspraak.

2.De gronden van het hoger beroep

Voor de tekst van de grieven wordt verwezen naar het beroepschrift en naar het verweerschrift tevens incidenteel appel rekest.

3.De beoordeling

in principaal en incidenteel hoger beroep
3.1.
Het gaat in deze zaak om het volgende.
Partijen zijn gehuwd geweest van 3 november 2006 tot 4 mei 2011.
De rechtbank heeft vastgesteld dat op het huwelijksvermogensregime Nederlands recht van toepassing is. Tegen die vaststelling is niet gegriefd. Omdat geen huwelijkse voorwaarden zijn gemaakt, geldt dat partijen in gemeenschap van goederen waren gehuwd.
In het vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank de (wijze van) verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap vastgesteld. Daarnaast heeft de rechtbank beslist dat de man in verband met het gebruik van de voormalige echtelijke woning aan de [pand] te [plaats] aan de vrouw een vergoeding moet betalen van € 187,50 per maand met ingang van september 2011 tot aan het moment dat de man de woning zal verlaten.
De rechtbank heeft tevens beslist op de vordering van de vrouw ad € 5.000,- als vergoeding van immateriële schade wegens mishandelingen door de man. De rechtbank heeft die vordering afgewezen.
Beide partijen hebben grieven aangevoerd tegen het vonnis van de rechtbank.
3.2.
Bij gelegenheid van de mondelinge behandeling bij het hof heeft de man zijn eerste grief ingetrokken, zodat op die grief niet meer hoeft te worden beslist.
3.3.
De tweede grief van de man en de eerste incidentele grief van de vrouw hebben betrekking op de door de rechtbank vastgestelde gebruiksvergoeding van € 187,50 per maand voor het gebruik van de voormalige echtelijke woning.
De rechtbank heeft die vergoeding berekend door uit te gaan van een overwaarde van de woning van € 180.000,- en van een rentevergoeding van 2½ % per jaar.
3.4.
Partijen zijn het erover eens dat de rechtbank is uitgegaan van een onjuist bedrag aan overwaarde, met dien verstande dat zij het oneens zijn over het bedrag dat wél als overwaarde in aanmerking moet worden genomen.
3.5.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
Uitgegaan moet worden van de gemiddelde overwaarde van de woning in de periode dat de man met uitsluiting van de vrouw de voormalige echtelijke woning in gebruik heeft. Die gemiddelde overwaarde kan slechts schattenderwijs worden vastgesteld omdat nog niet bekend is hoelang de man nog in de woning blijft wonen en wat de waarde van de woning zal zijn op het moment dat hij vertrekt.
Voor de schatting van de gemiddelde overwaarde gaat het hof uit van de volgende gegevens:
  • De onderhandse verkoopwaarde van de woning is op 6 september 2010 getaxeerd op € 220.000,- (productie 11 bij verweerschrift tevens incidenteel appelrekest);
  • De huidige vraagprijs van de woning is € 179.000,-;
  • De verwachting van partijen is dat de daadwerkelijke verkoopprijs lager zal zijn dan de actuele vraagprijs.
Op grond van het voorgaande schat het hof de gemiddelde waarde van de woning op € 180.000,-; bij een (aflossingsvrije) hypotheek van € 126.000,- levert dit een gemiddelde overwaarde op van € 54.000,-.
3.6.
Partijen zijn het verder oneens over het te hanteren rentepercentage voor de berekening van de gebruiksvergoeding: de man stelt dat uitgegaan moet worden van een rente van 2½ % per jaar (zoals de rechtbank heeft gedaan); de vrouw stelt dat uitgegaan moet worden van 4% per jaar.
3.7.
Het hof is van oordeel dat uitgegaan dient te worden van een rente van 4%. Dat percentage komt overeen met het percentage dat de fiscus (nog steeds) als haalbaar jaarlijks rendement over vermogen hanteert zoals door de vrouw terecht is aangevoerd. Naar het oordeel van het hof is in dit verband tevens van belang dat met de gebruiksvergoeding wordt beoogd de echtgenoot/mede-eigenaar die de echtelijke woning verlaat, schadeloos te stellen voor het feit dat deze, zolang de andere echtgenoot gebruik maakt van de woning, verstoken blijft van zijn of haar aandeel in de waarde van de woning. De hier bedoelde schade zal veelal hierin bestaan dat de echtgenoot die uit de woning is vertrokken de kosten van herhuisvesting extern moet financieren, met welke financiering een rentepercentage van tenminste 4% zal zijn gemoeid.
Het hof ziet dan ook geen reden om af te wijken van het rentepercentage van 4% zoals tot op heden gebruikelijk is bij de berekening van een gebruiksvergoeding.
3.8.
De conclusie is dat de gebruiksvergoeding voor de woning wordt berekend op de helft van 4% over € 54.000,- = € 1.080,- per jaar = € 90,- per maand.
Het hof zal de beslissing van de rechtbank ten aanzien van de gebruiksvergoeding vernietigen en opnieuw beslissen zoals hiervoor is aangegeven.
3.9.
Voor een gebruiksvergoeding voor de inboedel, zoals de vrouw wenst, is naar het oordeel van het hof geen plaats aangezien de inboedel bij helfte is verdeeld en de waarde van ieders aandeel ongeveer gelijk is, zoals de rechtbank heeft vastgesteld.
3.10.
De vrouw heeft een incidentele grief gericht tegen de afwijzing door de rechtbank van haar vordering tot vergoeding van immateriële schade wegens mishandelingen door de man. Zij stelt verder dat zij meermalen door de man is verkracht en door hem is besmet met een geslachtsziekte.
3.11.
De man heeft zich tegen deze vordering verweerd. Hij wijst er op dat hij weliswaar, bij vonnis van de politierechter Roermond d.d. 24 augustus 2010 (voorwaardelijk) is veroordeeld in verband met een mishandeling van de vrouw op 7 maart 2010, maar dat de schadeclaim die de vrouw bij de politierechter ter zake van deze mishandeling had ingediend, is afgewezen, met uitzondering van een gering bedrag aan reiskosten.
3.12.
Het hof overweegt omtrent de schadeclaim van de vrouw het volgende.
Ten aanzien van eventuele immateriële schade als gevolg van de mishandeling op 7 maart 2010 geldt dat de afwijzing door de politierechter bij vonnis van 24 augustus 2010, tussen partijen gezag van gewijsde heeft (artikel 236 Rv). De man heeft op dit gezag van gewijsde beroep gedaan zodat de vordering van de vrouw in zoverre niet toewijsbaar is.
Dat er overigens sprake zou zijn geweest van mishandelingen en/of verkrachtingen of andere onrechtmatige gedragingen van de zijde van de man waardoor de vrouw schade zou hebben geleden is door haar onvoldoende onderbouwd. Zij verwijst naar een aangifte van september 2010 (productie 12 bij verweerschrift tevens incidenteel appelrekest) maar de daarin vermelde feiten (huisvredebreuk en vernieling) bieden, indien zij al vast komen te staan, naar het oordeel van het hof onvoldoende basis voor de toekenning van een vergoeding van immateriële schade. Dit geldt ook voor de door de vrouw overgelegde gegevens van haar huisarts, van de psycholoog [psycholoog] en van de stichting Siemorgh: voor zover daarin al sprake is van concrete feiten gaat het om de mishandeling van 7 maart 2010, welke mishandeling, zoals overwogen, thans geen grond voor schadevergoeding meer kan opleveren.
Dit betekent dat de tweede incidentele grief van de vrouw faalt.
3.13.
Het hof zal het hof zal het vonnis van de rechtbank vernietigen wat betreft de beslissing inzake de gebruiksvergoeding en op dat punt opnieuw recht doen. Het vonnis zal voor het overige worden bekrachtigd.
Het hof zal de kosten van het hoger beroep compenseren nu partijen gewezen echtgenoten zijn.

4.De uitspraak

Het hof:
op het principaal en incidenteel hoger beroep
vernietigt het vonnis van de rechtbank waarvan beroep wat betreft de beslissing inzake de gebruiksvergoeding voor de voormalige echtelijke woning en in zoverre opnieuw rechtdoende:
veroordeelt de man om ter zake van vergoeding voor het gebruik van de voormalige echtelijke woning aan de vrouw een bedrag te betalen van € 90,- per maand met ingang van september 2011 tot aan het moment dat de man de woning zal verlaten en wijst af het meer of anders gevorderde;
verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep voor het overige;
compenseert de kosten van het hoger beroep in die in dat iedere partij de eigen kosten moet dragen.
Dit arrest is gewezen door mrs. N.J.M. van Etten, W.T.M. Raab en T.J. Mellema-Kranenburg en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 4 februari 2014.