In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, gaat het om de bepaling van een gebruiksvergoeding voor de voormalige echtelijke woning na de echtscheiding van partijen. De man en de vrouw waren gehuwd van 3 november 2006 tot 4 mei 2011, en de rechtbank had eerder bepaald dat de man een vergoeding van € 187,50 per maand aan de vrouw moest betalen voor het gebruik van de woning. De man ging in hoger beroep tegen deze beslissing, terwijl de vrouw incidenteel hoger beroep aantekende.
Het hof oordeelde dat de rechtbank bij de berekening van de gebruiksvergoeding was uitgegaan van een onjuist bedrag aan overwaarde van de woning. Het hof stelde vast dat de gemiddelde overwaarde van de woning € 54.000,- bedroeg en dat de gebruiksvergoeding moest worden berekend op basis van een rentepercentage van 4% per jaar, in plaats van de door de rechtbank gehanteerde 2½%. Dit leidde tot een nieuwe berekening van de gebruiksvergoeding, die werd vastgesteld op € 90,- per maand, met terugwerkende kracht vanaf september 2011.
Daarnaast behandelde het hof de incidentele grief van de vrouw met betrekking tot de afwijzing van haar vordering tot vergoeding van immateriële schade wegens mishandelingen door de man. Het hof oordeelde dat de eerdere uitspraak van de politierechter, die de schadeclaim van de vrouw had afgewezen, gezag van gewijsde had en dat de vrouw onvoldoende bewijs had geleverd voor haar claims. Het hof vernietigde de beslissing van de rechtbank over de gebruiksvergoeding en bepaalde dat de man € 90,- per maand aan de vrouw moest betalen, terwijl het vonnis voor het overige werd bekrachtigd. De kosten van het hoger beroep werden gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten droeg.