Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.[geïntimeerde 1],wonende te [woonplaats 1],
[geïntimeerde 2],wonende te [woonplaats 1],
[geïntimeerde 3],wonende te [woonplaats 2],
1.Het geding in eerste aanleg (zaaknr. 168230/HA ZA 12-31)
2.Het geding in hoger beroep
3.De gronden van het hoger beroep
4.De beoordeling
De gemeente is voornemens het verkregene te gebruiken voor de aanleg van infrastructuur en als bouwgrond ten behoeve van het woningbouwplan “Centrum III”. [geïntimeerde 1] is voornemens het verkregene te gebruiken voor het realiseren van vier bouwkavels ten behoeve van woningbouw (…)”
(…) zal [geïntimeerde 1] op zijn percelen kadastraal bekend (…) [sectienummer 2] en [sectienummer 3] vier bouwkavels ontwikkelen voor de bouw van maximaal vier vrijstaande woningen.
Deze overeenkomst is zonder rechterlijke tussenkomst ontbonden indien de gemeente voor het gebruik van het over en weer geruilde door partijen, zoals omschreven in artikel 4f, geen planologisch-juridische goedkeuring van hogerhand verkrijgt. Deze overeenkomst zal dan ook zijn ontbonden indien het Provinciaal bestuur de goedkeuring aan de plannen van partijen onthoudt.”
wordt ontbonden op basis van het niet verkrijgen van een planologische-juridische goedkeuring voor de realisering van 4 bouwkavels ten behoeve van woningbouw op het noordwestelijk gedeelte van de percelen [woonplaats 1], [sectieletter 1], nummers [sectienummer 2] en [sectienummer 3], alsdan zal de onderhavige overeenkomst eveneens zonder rechterlijke tussenkomst ontbonden zijn.”
Vast staat dat de raad in dit geval het plan gewijzigd heeft vastgesteld. [geïntimeerde 1] is eigenaar van een aantal percelen dat in het ontwerp van het plan een woonbestemming had gekregen. In het gewijzigd vastgestelde plan zijn zijn percelen grotendeels buiten het plan gehouden en zijn hierop aansluitende plandelen in het plangebied aangepast.”
Vast staat dat tegen de bestemming van de bedoelde gronden, zoals deze in het ontwerpplan was opgenomen met inbegrip van de voor [geïntimeerde 1] opgenomen bouwmogelijkheid, geen planologische bezwaren bestaan. Voorts staat vast dat de gewijzigde vaststelling van het plan de bouwmogelijkheden voor [geïntimeerde 1] dusdanig beïnvloedt, dat het de vraag is of zijn bouwplannen nog kunnen worden uitgevoerd. In dit verband is van belang dat de bedoelde verplaatsing van het akkerbouw- en zuivelbedrijf van [geïntimeerde 1] uit de kern naar de [straatnaam 2], zoals met de “2e herziening bestemmingsplan Buitengebied” is beoogd, in gevaar komt, omdat de mogelijkheid om op de gronden van [geïntimeerde 1] woningen te bouwen geldelijke middelen kan genereren waarmee de verplaatsing kan worden bekostigd. Verder is van belang dat de raad de stelling van [geïntimeerde 1] dat zijn percelen, indien deze in de toekomst voor bebouwing in aanmerking komen, ten gevolge van het gewijzigd vastgestelde plan niet meer kunnen worden ontsloten op de in het plan voorziene wegenstructuur, niet heeft weersproken. Gelet op deze omstandigheden is de Afdeling van oordeel dat het uitsluitend ontbreken van een anterieure overeenkomst onvoldoende is om te kunnen concluderen dat gewijzigde vaststelling van het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.”
[gemachtigde geïntimeerden][gemachtigde van [geïntimeerde 1]]
stelt dat het vastgestelde bestemmingsplan niet in overeenstemming is met de overeenkomst. De overeenkomst zal dan ook niet worden nagekomen” en
Desgevraagd stelt [gemachtigde geïntimeerden] dat de overeenkomst in deze vorm niet wordt nagekomen. De vier bouwkavels zijn te weinig om daar genoeg geld uit te halen om de bedrijfsverplaatsing te financieren. Voorts is de ligging van de bouwkavels anders en er ontbreekt een weg. Appellanten vrezen dat zij de bouwkavels niet kunnen verkopen.”
In artikel 13 van de overeenkomst is neergelegd dat de overeenkomst van rechtswege is ontbonden, indien geen planologisch-juridische goedkeuring van hogere hand wordt verkregen. Deze voorwaarde is vervuld nu de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in haar uitspraak van 3 augustus 2011 het bestemmingsplan deels heeft vernietigd (…). Thans is derhalve voldaan aan voornoemde ontbindende voorwaarde en is de overeenkomst van rechtswege ontbonden.
(…) Indien en voor zover de overeenkomst niet van rechtswege zou zijn ontbonden (…), dan wordt de overeenkomst bij deze buiten rechte ontbonden ex artikel 6:267 lid 1 BW (…). Ingevolge art. 16a van de overeenkomst bent u gehouden vier woningen te realiseren. Ingevolge art. 6:265 lid 2 BW is direct sprake van een tekortkoming, indien nakoming blijvend of tijdelijk onmogelijk is (zoals in onderhavig geval). Deze tekortkoming heeft u overigens zelf ingeleid. Indien en voor zover van belang delen wij u mede dat u ingevolge art. 6:83 lid c BW (eveneens) in verzuim verkeert, nu u (onder meer middels het indienen van meergenoemd beroepschrift) kenbaar heeft gemaakt dat u uw verplichtingen op grond van de overeenkomst niet zult nakomen.”
hogerhandis bedoeld de goedkeuring van een hogere bestuurlijke instantie dan de gemeenteraad (m.n. College van Gedeputeerde Staten) en derhalve niet van een rechterlijk college (zoals de Afdeling), dat tot een heel andere “lijn” behoort (r.o. 4.3);
Tussen partijen is niet in geschil dat bij de beoordeling van hetgeen hen verdeeld houdt de ruilovereenkomst uit 2005 en de daarbij behorende tekening uitgangspunt zijn. Op grond daarvan moet worden beoordeeld of de gemeente zich terecht op het standpunt stelt dat zij de overeenkomst uit 2005 op grond van de verklaring van de raadsman van [geïntimeerde 1] mocht ontbinden of dat het standpunt van [geïntimeerde 1] juist is dat de gemeente haar uit de overeenkomst voortvloeiende verplichtingen niet is nagekomen en dat hij daarom geen gevolg geeft aan de uitvoering van de overeenkomst. Ter onderbouwing van hun standpunten hebben zowel [geïntimeerde 1] als de gemeente (onderdelen van) kadastrale kaarten en (slechte, want niet in kleur) kopieën van tekeningen overgelegd. Volgens [geïntimeerde 1] blijkt daaruit dat sprake is van cruciale verschillen tussen het vastgestelde bestemmingsplan en hetgeen op grond van de ruilovereenkomst tussen partijen geldt, terwijl volgens de gemeente daaruit blijkt dat de verschillen minimaal zijn. Voor het hof zijn op grond van de thans overgelegde stukken de gestelde verschillen - en dus ook de omvang daarvan - niet, althans onvoldoende duidelijk, waarneembaar. Het hof heeft daarom behoefte aan een nadere toelichting en zal daartoe een comparitie gelasten.
Het hof gaat er daarbij vanuit dat zowel [geïntimeerde 1] als de gemeente op de comparitie de door hen gestelde verschillen kunnen aanwijzen aan de hand van een duidelijke kadastrale kaart van het thans vigerende bestemmingsplan waarop ook alle bestemmingen (wonen, verkeer, groen etc.) zijn aangegeven en waarop of waarover heen de bij de overeenkomst behorende tekening, opgemaakt in dezelfde schaal als het bestemmingsplan en in kleur, kan worden gelegd. Het hof geeft partijen in overweging daaromtrent voorafgaand aan de comparitie nader overleg te voeren. Beide partijen zullen vervolgens de gelegenheid krijgen hun standpunten nader toe te lichten.