7.1.De vaststelling van feiten in het vonnis waarvan beroep van 13 juni 2012 onder rov. 4.1 tot en met 4.8 is niet bestreden. Deze vaststelling van feiten wordt hierna voor zover relevant sub a) tot en met f) weergegeven en aangevuld. In dit hoger beroep gaat het hof derhalve uit van de volgende feiten.
a. a) Vieya Wooncorporatie is een zogeheten toegelaten instelling zoals bedoeld in artikel 70 van de Woningwet. Zij - toen nog “Vereniging DWV Woningcorporatie” geheten - heeft (als koper) op 7 juni 2007 een koopovereenkomst gesloten met de heer [broer van de directeur en enig aandeelhouder van Berghenbos] (broer van de directeur en enig aandeelhouder van Berghenbos: de heer [directeur en enig aandeelhouder van Berghenbos]) met betrekking tot het perceel grond met opstal aan de [perceel 1] te [plaats] (kadastraal bekend sectie [sectieletter] [sectienummer 1]). In de schriftelijke koopovereenkomst wordt als koopsom € 995.000,= k.k. genoemd; levering vond plaats op 2 juli 2007.
b) Vieya Wooncorporatie heeft op 2 juli 2007 ook (als koper) een koopovereenkomst gesloten met [broer van de directeur en enig aandeelhouder van Berghenbos] met betrekking tot de gronden met opstallen gelegen aan de [perceel 2] te [plaats] (kadastraal bekend sectie [sectieletter] nummers [sectienummer 2], [sectienummer 3] en [sectienummer 4]). In de door partijen hiervan opgemaakte onderhandse koopakte staat een koopsom vermeld van € 2.005.000,= k.k. Levering heeft nog niet plaatsgevonden; wèl voldeed Vieya
Wooncorporatie als koopsom € 2.005.000,= aan [broer van de directeur en enig aandeelhouder van Berghenbos].
Over het tijdstip van levering staat in het koopcontract vermeld onder artikel 2.3 “
De
feitelijke levering van de onroerende zaken, welke door koper in het voorgenomen
bouwplan zullen worden verkaveld, zal geschieden middels een of meerdere zogenaamde
ABC-akte(n), waarvan verkoper verklaart zijn medewerking te zullen verlenen, zodra alle
kavels aan derde(n) verkocht zijn”.
c) Vieya Projecten is een 100% dochter van Vieya Wooncorporatie; zij - destijds
nog “DWV Projecten BV” geheten - heeft op 2 juli 2007 met Berghenbos een samenwerkingsovereenkomst gesloten. Doel van deze samenwerking tussen beiden was de
ontwikkeling en realisatie van woningbouw op de gronden die Vieya Wooncorporatie van [broer van de directeur en enig aandeelhouder van Berghenbos] had gekocht. De samenwerking is aangegaan voor gezamenlijke rekening en risico met een kostenverdeling van 50/50.
In de considerans van de overeenkomst staat onder meer vermeld “
Partijen realiseren zich dat er ten aanzien de ontwikkeling en daadwerkelijke realisatie van het bouwplan op het perceel en het te behalen rendement nog diverse onzekerheden bestaan. Het eindresultaat van de samenwerking zal, na aftrek cq verrekening van de door de betreffende partijen betaalde kosten en toekomende vergoedingen, tussen partijen bij positief resultaat bij helfte worden verdeeld en bij negatief resultaat bij helfte worden gedragen”.
In artikel 2 wordt afgesproken dat de overeenkomst wordt
aangegaan vanaf de datum van ondertekening, te weten 2 juli 2007, tot aan het moment dat
alle op het perceel gerealiseerde bouwkavels cq lofts aan derde(n) zijn verkocht en geleverd.
Indien de relevante omstandigheden daartoe aanleiding geven, zo luidt letterlijk dit artikel, kan de looptijd van deze overeenkomst worden gewijzigd; die wijziging is enkel geldig indien partijen het schriftelijk hebben vastgelegd.
Artikel 9 van de overeenkomst bepaalt, voorzover hier van belang, dat de overeenkomst
tussentijds kan eindigen wanneer partijen beëindiging overeenkomen.
Artikel 10 luidt: “
indien de omstandigheden waaronder deze overeenkomst is gesloten
zodanige wijzigingen ondergaan dat van partijen of een der partijen in redelijkheid niet
meer gevergd kan worden dat deze de overeenkomst geheel of gedeeltelijk nakomt of deze
overeenkomst niet meer kan nakomen, heeft de meest gerede partij het recht van de andere
partij te verlangen dat tussen partijen een nadere samenwerkingsovereenkomst wordt
gesloten.”
d) Vanaf de aanvang van de samenwerkingsovereenkomst hebben Vieya Projecten
en Berghenbos geprobeerd om in nauw overleg en samenwerking met de gemeente
Dongen, te komen tot een voor alle betrokkenen acceptabele ontwikkeling en realisatie van
woningbouw. Tot dusver zonder succes. In de loop der jaren hebben diverse
stedenbouwkundige bureaus, architecten en een makelaar projectplannen en markt-rapporten
gemaakt ten behoeve van het door partijen gewenste doel.
e) Op 10 augustus 2010 heeft Vieya Projecten aan Berghenbos te kennen
gegeven, dat zij de samenwerking wenste te beëindigen; zij heeft vervolgens een opstelling
gemaakt van gemaakte kosten en bij brief van 24 december 2010 de helft er van in rekening
gebracht bij Berghenbos BV.
f) Op 31 mei 2011 hebben Berghenbos en Van Kerkhof een rapport met een
haalbaarheidsonderzoek afkomstig van Estate for You aan Vieya Projecten en Vieya
Wooncorporatie gepresenteerd; als reactie op deze presentatie gaven Vieya Projecten en
Vieya Wooncorporatie bij brief van 27 juni 2011 te kennen in dat rapport onvoldoende basis
te zien voor realisatie van het gemeenschappelijk doel; in die brief werd tevens - voor zover
nog nodig - de samenwerkingsovereenkomst opgezegd dan wel ontbonden.
7.2.1.In eerste aanleg heeft Vieya Projecten, in conventie, gevorderd om Berghenbos te veroordelen om aan Vieya Projecten te betalen een bedrag van € 227.437,-, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente berekend vanaf 24 december 2010 tot aan de dag der algehele voldoening.
7.2.2.Aan deze vordering heeft Vieya Projecten, kort samengevat, het volgende ten grondslag gelegd. Vieya Projecten stelt primair dat de samenwerkingsovereenkomst tussen Vieya Projecten en Berghenbos in augustus 2010 met wederzijds goedvinden is beëindigd. Subsidiair stelt zij dat Vieya Projecten bij brief van 27 juni 2011, voor zover rechtens vereist, de samenwerkingsovereenkomst aan Berghenbos (en ook aan Van Kerkhof) heeft opgezegd, althans deze heeft ontbonden. Partijen dienen conform hetgeen in de samenwerkingsovereenkomst daarover is opgenomen tot afrekening te komen. Het gevorderde bedrag betreft de helft van de in totaal gemaakte kosten, aldus Vieya Projecten.
7.2.3.Berghenbos heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Berghenbos heeft onder meer aangevoerd dat de samenwerkingsovereenkomst niet is beëindigd.
7.3.1.In reconventie heeft Berghenbos gevorderd om voor recht te verklaren dat Vieya Projecten toerekenbaar tekortgeschoten is in de nakoming van haar verbintenissen voortvloeiend uit de samenwerkingsovereenkomst en Vieya Projecten te veroordelen om de schade die Berghenbos dientengevolge heeft geleden en nog zal lijden aan Berghenbos te vergoeden, zulks nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet. Voorts heeft Berghenbos gevorderd om Vieya Projecten te veroordelen de verplichtingen uit de samenwerkingsovereenkomst verder na te komen, onder verbeurte van een dwangsom.
7.3.2.Aan deze vorderingen heeft Berghenbos, kort samengevat, het volgende ten grondslag gelegd. Toen op 10 augustus 2010 (en ook nadien) bleek dat Vieya Projecten niet meer bereid was de samenwerkingsovereenkomst verder na te komen (en zich zelfs op het standpunt stelde dat de samenwerkingsovereenkomst zou zijn beëindigd) is Vieya Projecten toerekenbaar tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit de samenwerkingsovereenkomst. Hierdoor lijdt Berghenbos aanzienlijke schade, ten eerste bestaande uit gederfde winst en ten tweede is niet uitgesloten dat Berghenbos door derde(n) wordt aangesproken vanwege het niet realiseren van het bouwplan. Voorts heeft Berghenbos nog steeds vertrouwen in de realisatie van het project, en daardoor heeft zij tevens belang bij een veroordeling van Vieya Projecten tot verdere nakoming van de samenwerkingsovereenkomst, aldus Berghenbos.
7.3.3.Vieya Projecten heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Zij heeft onder meer aangevoerd dat de samenwerkingsovereenkomst is beëindigd.
7.4.1.In het vonnis waarvan beroep van 25 januari 2012 heeft de rechtbank een comparitie van partijen gelast, voor het geven van inlichtingen en ter beproeving van een minnelijke regeling. De comparitie is gehouden op 24 april 2012. Blijkens het daarvan opgemaakte proces-verbaal hebben partijen de rechtbank inlichtingen gegeven en hebben zij geen schikking bereikt.
7.4.2.In het tussenvonnis van 13 juni 2012 heeft de rechtbank in conventie Vieya Projecten toegelaten te bewijzen dat partijen op 10 augustus 2010 in onderling overleg de samenwerkingsovereenkomst hebben beëindigd. Voor het geval ten processe niet komt vast te staan dat partijen in onderling overleg de samenwerking hebben beëindigd, heeft de rechtbank in dit vonnis, onder rov. 4.12, reeds overwogen dat de samenwerkingsovereenkomst niet op een later moment is geëindigd of ontbonden. De rechtbank deelde niet de opvatting van Vieya Projecten dat haar brief van 27 juni 2011 het effect van einde of ontbinding van het contract heeft betekend.
7.4.3.In het eindvonnis van 5 juni 2013 heeft de rechtbank Vieya Projecten niet in de bewijslevering geslaagd geacht.
Op grond daarvan heeft de rechtbank in conventie de vordering van Vieya Projecten afgewezen en haar in de proceskosten veroordeeld. In reconventie heeft de rechtbank Vieya Projecten veroordeeld tot nakoming van haar verbintenissen die voortvloeien uit de samenwerkingsovereenkomst, de proceskosten gecompenseerd en het door Berghenbos meer of anders gevorderde afgewezen.