In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch werd behandeld, betreft het een hoger beroep van [appellant] tegen een vonnis van de rechtbank Limburg. De zaak draait om de uitleg van een testament na het overlijden van [erflater] op 16 mei 2005. [Appellant] was benoemd tot executeur-testamentair en vorderde dat het geld op een Belgische bankrekening, die op naam van hem en [erflater] stond, onder het legaat viel. De rechtbank had eerder geoordeeld dat [appellant] € 79.557,56 moest betalen aan de nalatenschap van [erflater]. Het hof bevestigde de eerdere uitspraak en oordeelde dat het testament duidelijk was en dat het geld op de bankrekening geen roerende zaak was, maar een vermogensrecht. Het hof verwierp de grieven van [appellant] die stelden dat het testament onduidelijk was en dat hij recht had op het banksaldo. Het hof oordeelde dat de uitleg van het testament diende te geschieden aan de hand van artikel 4:46 BW, waarbij de bedoeling van de erflater centraal staat. De grieven van [appellant] faalden, en het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank, waarbij [appellant] werd veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep.