In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de man tegen een beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 24 juli 2013, waarin de rechtbank een bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw en de jong meerderjarige dochter heeft vastgesteld. De man, die op 23 oktober 1991 met de vrouw is gehuwd, heeft in hoger beroep verzocht om de beschikking te vernietigen, specifiek de vaststelling van de alimentatiebedragen. De mondelinge behandeling vond plaats op 22 mei 2014, waarbij zowel de man als de vrouw en de dochter zijn gehoord. De rechtbank had bepaald dat de man met ingang van de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand, een bijdrage van € 250,- per maand voor de dochter en € 800,- per maand voor de vrouw moest betalen. De man is het niet eens met deze beslissing en stelt dat hij geen draagkracht heeft om deze bedragen te betalen. Het hof heeft de behoefte van de dochter aan de alimentatie niet betwist, maar heeft wel de draagkracht van de man beoordeeld. Het hof volgt de richtlijnen van de Werkgroep Alimentatienormen en komt tot de conclusie dat de man, gezien zijn netto besteedbaar inkomen en de lasten die hij heeft, geen draagkracht heeft om bij te dragen in de kosten van levensonderhoud van zowel de dochter als de vrouw. Het hof vernietigt de beschikking van de rechtbank Limburg voor zover deze betrekking heeft op de alimentatie en wijst het verzoek van de vrouw tot betaling van de alimentatie af. De beslissing is openbaar uitgesproken op 17 juli 2014.