ECLI:NL:GHSHE:2014:2186

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
17 juli 2014
Publicatiedatum
17 juli 2014
Zaaknummer
F200.148.359_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van uithuisplaatsing en ondertoezichtstelling van minderjarigen in het kader van familierecht

In deze zaak gaat het om de beoordeling van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van de minderjarigen [kind 2] en [kind 3]. De vader, appellant, heeft hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van de rechtbank Limburg, waarin de kinderen voor een jaar onder toezicht zijn gesteld en de stichting is gemachtigd om hen uit huis te plaatsen. De vader betwist de noodzaak van deze maatregelen en stelt dat er geen feitelijke of juridische grondslag voor is. Hij voert aan dat de kinderen nooit bang voor hem zijn geweest en dat hij altijd een actieve rol in hun opvoeding heeft gespeeld. De (stief)moeder en de stichting hebben echter aangegeven dat de kinderen de vader als onveilig ervaren en dat de omgang met hem niet prettig is. Het hof heeft de minderjarigen in de gelegenheid gesteld hun mening te geven, wat heeft geleid tot zorgwekkende bevindingen over hun relatie met de vader. Het hof overweegt dat de wettelijke vereisten voor ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing zijn voldaan, en dat het in het belang van de kinderen is dat zij bij de (stief)moeder blijven wonen. De beschikking van de rechtbank wordt bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF'
s-HERTOGENBOSCH
Afdeling civiel recht
Uitspraak : 17 juli 2014
Zaaknummer : F 200.148.359/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/04/127463+64+65+66+67+68+69/JERK 14-45 t/m 51
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. H.M.J. Offermans,
tegen
Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost Nederland, locatie Roermond,
verweerder,
hierna te noemen: de raad.
Als belanghebbenden kunnen worden aangemerkt:
- mevrouw [de (stief)moeder] (hierna te noemen: de (stief)moeder);
- Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg (hierna te noemen: de stichting);

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 4 februari 2014.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift daarbij gevoegd het procesdossier in eerste aanleg, ingekomen ter griffie op 2 mei 2014, heeft de vader verzocht voormelde beschikking te vernietigen voor zover het betreft de ondertoezichtstelling van de hierna nader genoemde [kind 2] en [kind 3] en de machtiging tot een pleegouderplaatsing 24-uurs met betrekking tot [kind 2] en [kind 3].
2.2.
Het hof heeft geen verweerschrift ontvangen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 10 juni 2014. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de vader, bijgestaan door mr. Offermans;
- de raad, vertegenwoordigd door mevrouw K. Weersink;
- de (stief)moeder, bijgestaan door mr. J.A.W.M. Vogels. Voor de stiefmoeder is de heer M.Y. Abdi opgetreden als tolk in de Arabische taal;
- de stichting, vertegenwoordigd door de heer R.J.H.T.M. Janssen en mevrouw L.M.J. Derix.
2.3.2.
Het hof heeft de minderjarigen [kind 2] en [kind 3] in de gelegenheid gesteld hun mening kenbaar te maken. Zij hebben hiervan gebruik gemaakt en zijn ieder afzonderlijk voorafgaand aan de mondelinge behandeling ter zitting buiten aanwezigheid van partijen en overige belanghebbenden gehoord. Ter zitting heeft de voorzitter de inhoud van dit verhoor zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van de brief met bijlagen van de stichting d.d. 6 juni 2014.

3.De beoordeling

3.1.
Uit het huwelijk van de vader en mevrouw [de biologische moeder] (hierna: de biologische moeder) zijn - voor zover hier van belang - geboren:
- [kind 1] (hierna te noemen: [kind 1]), op [geboortedatum] 1998 te [geboorteplaats], Somalië;
- [kind 2] (hierna te noemen: [kind 2]), op [geboortedatum] 2000 te [geboorteplaats], Somalië;
- [kind 3] (hierna te noemen: [kind 3]), op [geboortedatum] 2001 te [geboorteplaats], Somalië.
De vader oefent het ouderlijk gezag over voornoemde kinderen uit. De biologische moeder woont in Somalië.
De vader en de (stief)moeder zijn op 2 februari 1992 te Mogadishu, Somalië, met elkaar gehuwd. Uit hun huwelijk zijn vijf kinderen geboren. [kind 1], [kind 2] en [kind 3] maken deel uit van het gezin, dat sinds 2009 in Nederland verblijft. De vader woont sinds
11 september 2013 niet meer in het gezin. De vader en de (stief)moeder zijn een echtscheidingsprocedure gestart.
3.2.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank [kind 1], [kind 2] en [kind 3] voor een termijn van een jaar onder toezicht gesteld en machtiging verleend aan de stichting om [kind 1], [kind 2] en [kind 3] uit huis te plaatsen in een verblijf pleegouder 24-uurs tot 4 februari 2015.
3.3.
De vader kan zich met deze beslissing, voor zover het [kind 2] en [kind 3] betreft, niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.4.
De vader voert in het beroepschrift, zoals aangevuld ter zitting, - kort samengevat - het volgende aan.
Er is géén, althans onvoldoende feitelijke en juridische grondslag voor de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van [kind 2] en [kind 3]. Ten onrechte heeft de rechtbank laten meewegen dat zij hebben aangegeven dat zij bij hun (stief)moeder willen blijven wonen, dat zij bang zijn voor de vader, geen contact met hem willen en dat zij de vader niet missen. Er zijn geen feiten en/of omstandigheden gesteld op grond waarvan dit aannemelijk is. [kind 2] en [kind 3] zijn nooit bang geweest voor de vader. De vader heeft altijd een actieve bijdrage geleverd aan hun dagelijkse verzorging en opvoeding. Hij heeft goed voor hen gezorgd en hij heeft steeds een goede band met hen gehad. Hun houding jegens de vader is omgeslagen nadat hij hen als gevolg van de gebeurtenissen in september 2013 zeven maanden niet had gezien. Het is de vader niet duidelijk hoe dat komt.
Uit het onderzoek van de raad blijkt niet dat er problemen met betrekking tot [kind 2] en [kind 3] zijn.
Omdat de biologische moeder in Somalië verblijft, is de vader de enige biologische ouder in Nederland die voor hen kan zorgen. De vader heeft een bijzondere verantwoordelijkheid omdat hij hen in 2009 naar Nederland heeft gehaald om hen alhier te laten opgroeien. De vader is in staat om [kind 2] en [kind 3] in een veilige omgeving te verzorgen en op te voeden. De woning van de vader is geschikt voor een gezin met kinderen. Wanneer [kind 2] en [kind 3] bij de vader gaan wonen, kunnen zij op dezelfde school en dezelfde sportclubs blijven.
De (stief)moeder is niet in staat om alle kinderen alleen op te voeden. Zij is onvoldoende ingeburgerd in de Nederlandse samenleving en de zorg voor vijf eigen kinderen en de zorg voor [kind 1], [kind 2] en [kind 3] is voor de (stief)moeder alleen een te zware opgave. Het belang van de kinderen is dat de zorg- en opvoedingstaken tussen de vader en de (stief)moeder worden verdeeld.
3.5.
De raad heeft ter zitting gepersisteerd bij het verzoek tot ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing.
3.6.
De stichting heeft ter zitting aangevoerd dat het contact met de vader door de kinderen als onwenselijk en niet veilig wordt ervaren. De laatste drie bezoeken aan de vader zijn niet doorgegaan. Tijdens de eerdere bezoeken van de kinderen aan de vader was er nauwelijks interactie en vertrok de vader alweer na een half uur. Het is moeilijk om met de vader tot de kern te kunnen komen. Hij legt de oorzaken van de problemen buiten zichzelf.
3.7.
De (stief)moeder heeft ter zitting het volgende aangevoerd.
Het gezin is heel hecht. Voor de kinderen is de vaste thuisbasis bij de (stief)moeder. Er bestaat geen verschil tussen de biologische en niet-biologische kinderen van de (stief)moeder. Het is ondenkbaar dat drie kinderen van het gezin ineens ergens anders zouden gaan wonen. Omdat de vader niet instemt met de woonsituatie van [kind 2] en [kind 3] bij de (stief)moeder is de uithuisplaatsing nodig om deze situatie voor hen te waarborgen.
De vader wil graag dat [kind 2], [kind 3] en [kind 1] bij elkaar blijven. Aangezien het onvoorstelbaar is dat [kind 1] bij de vader gaat wonen, kan deze situatie alleen bij de (stief)moeder gerealiseerd worden.
De situatie zoals deze zich nu voordoet, is waar de (stief)moeder de vader altijd al voor gewaarschuwd heeft. De kinderen zijn niet veranderd, maar zij hebben zich tijdens de afwezigheid van de vader goed gevoeld en dat gevoel willen zij behouden.
3.8.
Het hof overweegt het volgende.
3.8.1.
Het internationale karakter van de zaak vraagt een beoordeling van de rechtsmacht van de Nederlandse rechter en het toepasselijke recht. Partijen noch de rechtbank hebben zich hierover uitgelaten. Het hof begrijpt dat zij er vanuit zijn gegaan dat met betrekking tot de onderhavige kwestie de Nederlandse rechter rechtsmacht toekomt en dat daarop Nederlands recht van toepassing is, hetgeen het hof onderschrijft.
3.8.2.
Op grond van artikel 1:254 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen wanneer die zodanig opgroeit, dat zijn zedelijke of geestelijke belangen of zijn gezondheid ernstig worden bedreigd, en andere middelen ter afwending van deze bedreiging hebben gefaald of, naar is te voorzien, zullen falen.
3.8.3.
Op grond van artikel 1:261 lid 1 BW kan de rechter een machtiging verlenen om een onder toezicht gestelde minderjarige uit huis te plaatsen, indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
3.8.4.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat (ook thans nog) voldaan is aan de wettelijke vereisten van zowel artikel 1:254 BW als artikel 1:261 BW. Het hof voegt daar het volgende aan toe.
3.8.5.
Ter zitting van het hof is gebleken dat [kind 2] en [kind 3] zeer loyaal zijn jegens de stiefmoeder en nauwelijks nog contact hebben met de vader. De uit het familienetwerkberaad voortvloeiende bezoekregeling wordt niet (meer) nageleefd. Het hof acht het zeer zorgelijk dat [kind 2] en [kind 3] - zo zij in ongeveer gelijkluidende bewoordingen hebben aangegeven - de vader niet missen en de bezoeken met de vader niet prettig vinden, alsook dat hun verklaringen ten aanzien van de vader haaks staan op hetgeen uit de rapportage van de raad is gebleken en de vader het hof over zijn relatie met hen heeft voorgehouden. De vader lijkt de gevoelens van de kinderen jegens hem (daarom ook) niet te kunnen plaatsen.
Gelet op vorenstaande geeft het hof de stichting mee de omgang van [kind 2] en [kind 3] met de vader (zelf) actief te begeleiden zodat meer zicht kan worden verkregen op hun relatie. Het hof acht dit des te meer van belang nu [kind 2] en [kind 3] in de puberteit komen en daardoor kwetsbaar zijn, temeer nu zij opgroeien in een westerse maatschappij die schril contrasteert met Somalië, het land waarvan zij de waarden in hun opvoeding hebben meegekregen.
Ten slotte acht het hof het in het belang van [kind 2] en [kind 3] dat zij samen met de andere kinderen van het gezin bij de stiefmoeder kunnen blijven wonen. Dat [kind 2] en [kind 3] samen blijven met [kind 1],van wie buiten kijf staat dat zij (thans) niet bij de vader kan wonen, is overigens ook conform de wens van de vader.
3.9.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van
4 februari 2014;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht, ter attentie van het centraal gezagsregister;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. W.Th.M. Raab, O.G.H. Milar en A.J.F. Manders en in het openbaar uitgesproken op 17 juli 2014.