ECLI:NL:GHSHE:2014:2181

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
15 juli 2014
Publicatiedatum
16 juli 2014
Zaaknummer
HD 200.132.743_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepasselijk recht en onrechtmatig handelen in internationale onderhoudszaak

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, gaat het om een hoger beroep van een man tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant. De man, die zowel de Marokkaanse als de Nederlandse nationaliteit heeft, is in hoger beroep gekomen tegen de afwijzing van zijn vorderingen door de rechtbank. De man en de vrouw zijn op 5 mei 1980 te Rotterdam getrouwd bij het Marokkaanse consulaat, en hebben samen vijf kinderen. Na de echtscheiding in Nederland heeft de vrouw in Marokko een verzoek ingediend voor een onderhoudsbijdrage, welke door de Marokkaanse rechter is toegewezen. De man stelt dat de vrouw misbruik maakt van haar rechten door vast te houden aan de Marokkaanse uitspraak, terwijl hij betoogt dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft en dat de zaak naar Nederlands recht beoordeeld moet worden. Het hof oordeelt dat de vrouw niet onrechtmatig handelt door vast te houden aan de Marokkaanse onderhoudsbeslissing, en dat de man niet heeft aangetoond dat de Marokkaanse uitspraak in strijd is met fundamentele rechtsbeginselen. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank en compenseert de proceskosten in hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer HD 200.132.743/01
arrest van 15 juli 2014
in de zaak van
[de man],
wonende te [woonplaats],
appellant,
advocaat: mr. M.J.M. Strijbosch,
tegen
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
advocaat: mr. J. Geuze,
op het bij exploot van dagvaarding van 22 augustus 2013 ingeleide hoger beroep van het door de rechtbank Oost-Brabant gewezen vonnis van 26 juni 2013 tussen appellant – de man – als eiser en geïntimeerde – de vrouw – als gedaagde.

1.Het geding in eerste aanleg (zaaknr. C/01/255202 / HA ZA 12-964)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep met het procesdossier in eerste aanleg;
- de memorie van grieven met producties;
- de memorie van antwoord.
Partijen hebben arrest gevraagd. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De gronden van het hoger beroep

Voor de tekst van de grieven wordt verwezen naar de memorie van grieven.

4.De beoordeling

4.1.
Het gaat in deze zaak om het volgende.
4.2.
Partijen, die beiden zowel de Marokkaanse als de Nederlandse nationaliteit hebben, zijn op 5 mei 1980 te Rotterdam met elkaar in het huwelijk getreden bij het Marokkaanse consulaat. Het Marokkaanse huwelijk is geregistreerd in Nederland. Uit het huwelijk van partijen zijn vijf kinderen geboren, die thans allen de meerderjarige leeftijd hebben bereikt.
4.3.
Bij beschikking van 16 juli 1993 heeft de rechtbank ‘s-Hertogenbosch tussen partijen naar Nederlands recht de echtscheiding uitgesproken, welke beschikking op 11 april 1994 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
4.4.
Hangende de echtscheidingsprocedure in Nederland heeft de vrouw bij de rechter
in Marokko een verzoek ingediend om de man te veroordelen tot het betalen van een
onderhoudsbijdrage aan haar en de kinderen. Op 9 augustus 1993 heeft de rechter in
Marokko dit verzoek toegewezen en de man veroordeeld tot het betalen van 250 dirham per
kind per maand en 300 dirham per maand voor het levensonderhoud van de vrouw, vanaf
5 oktober 1991 totdat de wettelijke aansprakelijkheid vervalt.
4.5.
Bij beschikking van 12 oktober 1993 heeft de rechtbank ‘s-Hertogenbosch bepaald
dat de kinderen hun hoofdverblijf zullen hebben bij de vrouw en is de bijdrage van de man
in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen bepaald op nihil.
4.6.
De vrouw heeft in Marokko aangifte gedaan tegen de man wegens kwaadwillige verlating. Vervolgens is op 5 juni 1997 door de Marokkaanse autoriteiten een opsporingsprocedure in werking gesteld teneinde de man te arresteren en gevangen te nemen indien hij nalaat een bedrag van 127.890 dirham te betalen.
4.7.
Uit het overgelegde proces-verbaal d.d. 29 juli 1997, opgemaakt te [plaats] (Marokko), blijkt dat de vrouw de deurwaarder in Marokko heeft verzocht voornoemde beschikking van 9 augustus 1993 ten uitvoer te leggen.
4.8.
Op 16 juni 2011 is de Nederlandse echtscheiding door de Marokkaanse rechtbank
erkend.
4.9.
De man heeft de vrouw in rechte betrokken en heeft in eerste aanleg, kort samengevat, gevorderd voor recht te verklaren dat de vrouw misbruik maakt van (proces)recht dan wel van bevoegdheid dan wel dat zij onrechtmatig handelt jegens de man en gevorderd dat de vrouw voornoemd Marokkaans vonnis van 9 augustus 1993 en de opdracht tot tenuitvoerlegging daarvan van 29 juli 1997 en de signalering bij de Marokkaanse douane, intrekt dan wel ongedaan maakt op straffe van verbeurte van een dwangsom.
4.10.
De rechtbank heeft bij vonnis waarvan beroep de vorderingen van de man afgewezen.
4.11.
De man kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
4.12.
De man voert - kort samengevat - het volgende aan.
Ten onrechte heeft de rechtbank overwogen dat er sprake is van een kennelijk nauwere band met Marokko dan met Nederland en dat het in eerste aanleg gevorderde naar Marokkaans recht beoordeeld dient te worden.
Ten onrechte ook heeft de rechtbank overwogen dat de vrouw hoe dan ook recht heeft op een onderhoudsbijdrage voor haar en haar kinderen en dat zij dus, ook nadat zij in Marokko officieel is gescheiden, er belang bij heeft om vast te houden aan de Marokkaanse beschikking. De rechtbank gaat hierbij voorbij aan het feit dat de Marokkaanse beschikking met miskenning van een aantal in de Nederlandse en de EG-rechtsorde voorkomende fundamentele rechtsbeginselen tot stand is gekomen, dat de vrouw in strijd met de waarheid aan de Marokkaanse rechter heeft doen voorkomen dat partijen en hun kinderen in Marokko woonachtig waren en dat de vrouw in een eerdere procedure tussen partijen in 2010 het standpunt innam dat zij met het uitlokken van de alimentatiebeschikking in Marokko en/of verdere maatregelen jegens de man aldaar slechts beoogde de echtscheiding ook in Marokko mogelijk te maken. Bovendien miskent de rechtbank hierbij dat de vrouw met het handhaven van haar standpunt geen belang heeft, nu een van de man te ontvangen onderhoudsbijdrage gekort gaat worden op haar in Nederland ontvangen uitkering.
De conclusie van de man is dat de vrouw niet uit is op het verkrijgen van een rechtmatige onderhoudsbijdrage ten behoeve van haar dan wel haar kinderen, maar op het voorkomen dat de man, zonder het risico om gearresteerd te worden, naar zijn thuisland op familiebezoek kan gaan.
Gelet op de huwelijkse schulden die de man op zich heeft genomen alsmede op het feit dat hij al bijna twaalf jaar afhankelijk is van een bijstandsuitkering, is het duidelijk dat de man niet de draagkracht heeft om de onderhoudsbijdragen te betalen.
4.13.
De vrouw voert - kort samengevat - het volgende aan.
Niet het Nederlandse, maar het Marokkaanse recht is van toepassing. De vrouw heeft in Marokko een procedure moeten voeren omdat de man destijds niet wilde meewerken aan de erkenning van de Nederlandse echtscheiding in Marokko. De man is verschenen in die procedure en heeft zich verweerd via een procureur. Indien hij het met de Marokkaanse uitspraak niet eens was geweest, had het op zijn weg gelegen om in Marokko hoger beroep in te stellen. Dat heeft hij niet gedaan, noch heeft hij geprobeerd de Marokkaanse uitspraak gewijzigd te krijgen. Onder die omstandigheden kan geen andere conclusie worden getrokken dan dat de man gehouden was en is gevolg te geven aan de Marokkaanse uitspraak. Door dat niet te doen is de man er zelf debet aan dat hij thans in Marokko geregistreerd staat. Het ligt bovendien buiten de macht van de vrouw om de signalering van de man ongedaan te maken.
De vrouw bestrijdt dat de Marokkaanse uitspraak in strijd is met fundamentele rechtsbeginselen.
In het kader van haar bijstandsuitkering is de vrouw verplicht voorliggende voorzieningen aan te spreken, waarmee reeds haar belang bij executie van de Marokkaanse uitspraak is gegeven. De conclusie van de man dat het de vrouw er om te doen is hem niet naar Marokko te laten gaan is ongegrond.
4.14.
Het hof overweegt als volgt.
Rechtsmacht
4.15.
Het internationale karakter van de zaak vraagt een beoordeling van de rechtsmacht van de Nederlandse rechter. Partijen noch de rechtbank hebben zich hierover uitgelaten. Het hof begrijpt dat zij er vanuit zijn gegaan dat met betrekking tot de onderhavige vordering de Nederlandse rechter rechtsmacht toekomt, hetgeen het hof onderschrijft.
Toepasselijk recht
4.16.
De vraag naar het toepasselijk recht op het gestelde onrechtmatig handelen van de vrouw, daarin bestaande dat zij ook na de erkenning in Marokko van de Nederlandse echtscheiding vasthoudt aan de Marokkaanse uitspraak met betrekking tot de onderhoudsverplichting van de man, dient op grond van artikel 10:159 van het Burgerlijk Wetboek beoordeeld te worden aan de hand van de Verordening (EG) nr. 864/2007 betreffende het recht dat van toepassing is op niet-contractuele verbintenissen (Rome II).
4.16.1.
Krachtens artikel 4 lid 2 Rome II is, indien degene wiens aansprakelijkheid in het geding is en degene die schade lijdt, beiden hun gewone verblijfplaats in hetzelfde land hebben op het tijdstip waarop de schade zich voordoet, het recht van dat land van toepassing.
Artikel 4 lid 3 Rome II bepaalt dat indien uit het geheel der omstandigheden blijkt dat de onrechtmatige daad een kennelijk nauwere band heeft met een ander dan het in de leden 1 en 2 bedoelde land, het recht van dat andere land van toepassing is. Een kennelijk nauwere band met een ander land zou met name kunnen berusten op een reeds eerder bestaande, nauw met de onrechtmatige daad samenhangende betrekking tussen partijen, zoals een overeenkomst.
4.16.2.
Anders dan rechtbank is het hof van oordeel dat het vasthouden van de vrouw aan de Marokkaanse onderhoudsbeslissing niet een nauwere band heeft met Marokko dan met Nederland, als bedoeld in lid 3 van artikel 4 Rome II. Het hof overweegt hierbij dat de onderhoudsverplichting van de man weliswaar door de Marokkaanse rechter is vastgesteld op basis van Marokkaans recht, doch dat deze verplichting voortvloeit uit het huwelijk tussen partijen dat in Nederland bij het Marokkaanse consulaat is gesloten, in Nederland is geregistreerd en vervolgens in Nederland door echtscheiding is ontbonden en dat beiden naast de Marokkaanse ook de Nederlandse nationaliteit hebben. Daarbij komt dat alle vijf uit het huwelijk van partijen geboren kinderen in Nederland zijn geboren en dat zowel de onderhoudsgerechtigde als de onderhoudsplichtige in Nederland woonachtig zijn. Het feit dat beide partijen ook in Marokko hebben geprocedeerd en dat de man met een door hem ingeschakelde advocaat verweer heeft gevoerd, maakt dit niet anders. Het geheel van voornoemde omstandigheden kan naar het oordeel van het hof de conclusie dat de zaak een nauwere band heeft met Marokko dan met Nederland niet dragen, zodat de vorderingen van de man naar Nederlands recht beoordeeld zullen worden. De eerste grief van de man slaagt hiermee.
4.17.
De vraag die vervolgens aan de orde is of de vrouw door vast te houden aan de Marokkaanse onderhoudsbeslissing misbruik maakt van (proces)recht dan wel van bevoegdheid dan wel jegens de man onrechtmatig handelt.
Voor zover de man daartoe heeft gesteld dat de Marokkaanse uitspraak met miskenning van een aantal in de Nederlandse en de EG-rechtsorde fundamentele rechtsbeginselen tot stand is gekomen, overweegt het hof dat daarvan geen sprake is nu deze uitspraak is gedaan door een naar internationale maatstaven bevoegde rechter én op basis van het recht van de staat waarvan beide partijen - op dat moment uitsluitend - de nationaliteit hadden, terwijl de man zich in de procedure naar eigen zeggen door een Marokkaanse procureur heeft laten bijstaan. Gesteld noch gebleken is dat deze beslissing niet is verkregen na een behoorlijke rechtspleging. Dat de vrouw in strijd met de waarheid aan de Marokkaanse rechter heeft doen voorkomen dat partijen en hun kinderen in Marokko woonachtig waren, zoals de man heeft gesteld, is het hof niet gebleken.
Het hof overweegt voorts dat voor zover de uitkomst van de Marokkaanse procedure de man onwelgevallig is, het aan de man was om hiervan in hoger beroep te gaan of bij de bevoegde rechter om wijziging te vragen. Gesteld noch gebleken is dat de man dit heeft gedaan, hetgeen voor zijn rekening en risico dient te komen. Het vasthouden van de vrouw aan het Marokkaanse vonnis kan - zo het voor haar al mogelijk zou zijn dit vonnis en/of de opdracht tot tenuitvoerlegging daarvan en de signalering bij de Marokkaanse douane ongedaan te maken - ook in die zin niet als onrechtmatig aangemerkt worden. Dat de vrouw in de eerdere procedure in 2010 stelde dat zij met het uitlokken van het Marokkaanse vonnis en/of verdere maatregelen jegens de man slechts de echtscheiding in Marokko beoogde, zoals de man heeft gesteld, maakt dit niet anders.
De stelling van de man ten slotte dat de bijstandsuitkering van de vrouw door het ontvangen van de onderhoudsbijdragen wordt gekort, waardoor haar belang om vast te houden aan de Marokkaanse beschikking komt te vervallen, gaat niet op, nu in het kader van een bijstandsuitkering de voorliggende voorziening aangesproken dient te worden.
Aan de stelling van de man dat hij niet de draagkracht heeft om de onderhoudsbijdragen te betalen, komt het hof, gelet op het voorgaande, niet toe.
De grieven van de man ter zake het vasthouden van de vrouw aan de Marokkaanse onderhoudsbeslissing falen aldus.
4.18.
Op grond van het vorenstaande zal het hof het vonnis waarvan beroep bekrachtigen.
4.19.
Gelet op het voorgaande komt het hof niet toe aan de voorwaardelijk geformuleerde vordering van de man de vrouw alsnog te veroordelen in de proceskosten van beide instanties. Het hof zal deze vordering daarom afwijzen.

5.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant van 26 juni 2013;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. C.E.M. Renckens, W.Th.M. Raab en M. Breur en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 15 juli 2014.