ECLI:NL:GHSHE:2014:2157

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
15 juli 2014
Publicatiedatum
15 juli 2014
Zaaknummer
HD 200.127.730_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over annulering boekingsovereenkomst en vaststellingsovereenkomst tussen sprekersbureau en Suitclub

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van Sprekersbureau B.V. tegen Suitclub B.V. over de annulering van een boeking van een spreker en de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst. De zaak is gestart met een dagvaarding op 29 augustus 2011, na een eerdere afwijzing van de vorderingen door de rechtbank. Het hof heeft de procedure in hoger beroep behandeld, waarbij de appellante haar vorderingen heeft gewijzigd en onderbouwd met nieuwe bewijsstukken. De kern van het geschil betreft de vraag of er een overeenkomst tot stand is gekomen voor de boeking van de spreker en of de vaststellingsovereenkomst geldig is. Het hof heeft vastgesteld dat er inderdaad een vaststellingsovereenkomst is gesloten op 27 november 2008, ondanks dat deze niet schriftelijk is ondertekend door Suitclub. Het hof oordeelt dat de e-mailcorrespondentie tussen de partijen voldoende bewijs biedt voor de totstandkoming van de overeenkomst. De vordering van Sprekersbureau B.V. wordt gedeeltelijk toegewezen, waarbij het hof de hoogte van de vordering inzake de boeking van de spreker en de marge die verloren is gegaan, beoordeelt. De zaak wordt verder behandeld met betrekking tot de bewijslevering over de tekortkoming van de spreker en de gevolgen daarvan voor de vordering. Het hof heeft de zaak verwezen naar de rol voor het horen van getuigen en verdere bewijslevering.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer HD 200.127.730/01
arrest van 15 juli 2014
in de zaak van
[sprekersbureau] Sprekersbureau B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
appellante,
hierna aan te duiden als [appellante],
advocaat: mr. O.G. Trojan te 's-Gravenhage,
tegen
Suitclub B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als Suitclub,
advocaat: voorheen mr. R.C.A.J. Beks te Vught, heeft zich onttrokken;
op het bij exploot van dagvaarding van 7 februari 2013, hersteld bij exploot van 17 mei 2013, ingeleide hoger beroep van het vonnis van de rechtbank ’s-Hertogenbosch, sector kanton, locatie Eindhoven, van 8 november 2012, gewezen tussen [appellante] als eiseres en Suitclub als gedaagde.

1.Het geding in eerste aanleg (zaaknr. 823276 12-3852)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep van 7 februari 2013;
- de memorie van grieven met vier producties, tevens akte houdende wijziging van de grondslag en vermindering van de eis;
- de memorie van antwoord met drie producties;
- op de rol van 27 januari 2014 heeft de advocaat van Suitclub zich onttrokken, er heeft zich nog geen nieuwe advocaat voor Suitclub gesteld;
- de akte van [appellante] van 6 mei 2014.
Daarna is arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg. Daarbij merkt het hof op dat de voorafgaande aan de comparitie van 1 oktober 2012 door [appellante] in het geding gebrachte stukken ontbreken in het in hoger beroep overgelegde procesdossier van de eerste aanleg. Het hof heeft van die stukken geen kennis kunnen nemen, met uitzondering van de door de kantonrechter in het bestreden vonnis weergegeven passages uit de e-mailberichten van 19 december 2008 en 12 juli 2010.
Het e-mailbericht van 19 december 2008 is overigens door Suitclub als productie 3 bij MvA overgelegd.

3.De gronden van het hoger beroep

Voor de tekst van de grieven wordt verwezen naar de memorie van grieven.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis geen feiten vastgesteld. Daarom volgt hierna eerst een overzicht van de relevante feiten. Voor de leesbaarheid worden in dit overzicht ook enkele niet tussen partijen vaststaande feiten vermeld; dit blijkt uit de weergave van die feiten.
4.2.
Het gaat in deze zaak om het volgende.
4.2.1.
[appellante] verzorgt optredens van sprekers voor opdrachtgevers. De rol van [appellante] is die van tussenpersoon: zij regelt de boekingen van sprekers door het sluiten van overeenkomsten tussen de opdrachtgever en [appellante] enerzijds en tussen [appellante] en de spreker anderzijds. Suitclub is een business- c.q. netwerkclub en zij organiseert een aantal keren per jaar een evenement, waarvoor zij een bepaald thema kiest en een spreker uitnodigt. Suitclub is een van de opdrachtgevers van [appellante] en heeft regelmatig [appellante] ingeschakeld om sprekers op haar evenementen te laten optreden.
4.2.2.
Volgens [appellante] heeft de heer [destijds directeur van Suitclub] (hierna: [destijds directeur van Suitclub]), destijds directeur van Suitclub, op 28 maart 2008 aan de heer [destijds statutair directeur van appellante] (hierna: [destijds statutair directeur van appellante]), destijds statutair directeur van [appellante], de opdracht gegeven om [spreker 1] als spreker te boeken voor een evenement van Suitclub op 31 oktober 2008 voor een bedrag van € 7.000 (excl. BTW). Suitclub betwist dat een overeenkomst is gesloten. Volgens Suitclub is, zo al een overeenkomst tot stand is gekomen, de overeenkomst aangegaan onder de opschortende of ontbindende voorwaarde dat Suitclub voldoende sponsorgelden kon aantrekken om de hoge prijs voor [spreker 1] te kunnen voldoen.
4.2.3
Eind september/begin oktober heeft Suitclub de boeking van [spreker 1] geannuleerd.
4.2.4.
[destijds statutair directeur van appellante] en [destijds directeur van Suitclub] hebben naar aanleiding van deze annulering onderhandeld over een regeling. [destijds statutair directeur van appellante] heeft bij e-mailbericht van 25 november 2008 aan [destijds directeur van Suitclub] het volgende geschreven:
“Beste [roepnaam voormalig directeur van Suitclub],
Ik heb je voorstel gelezen, maar ik wil duidelijk vermeld zien dat Suit club in 2 jaar tijd 7 sprekers bij [appellante] afneemt. Bovenop de voor deze sprekers geldende prijs komt er telkens 500 euro extra.
In dit aanbod komen wij toch al 3.500 euro tegemoet.
Mocht dit niet aanvaard worden dan is uiteraard het gehele bedrag verschuldigd.
Met vriendelijke groeten,
[destijds statutair directeur van appellante].
Bij e-mail van 27 november 2008 heeft [destijds directeur van Suitclub] geantwoord:
Beste [roepnaam voormalig statutair directeur van appellante],
Hoewel er binnen onze aandeelhouders getwijfeld wordt aan het gegeven dat [appellante] 3500 Euro aan [spreker 1] heeft betaald wil ik persoonlijk er vanaf zijn.
Wij gaan dus akkoord met jouw vriendelijke voorstel om 7 gastsprekers van je af te nemen tegen het ‘meer’tarief van 500 euro per spreker.
(…)
Mvgr. [destijds directeur van Suitclub].”
4.2.5.
Vervolgens heeft [destijds statutair directeur van appellante] bij brief van 5 december 2008 aan Suit Club, de heer [destijds directeur van Suitclub], het volgende geschreven:
“Hierbij doe ik je de afspraak toekomen die wij recent hebben gemaakt.
Ik verzoek je het originele exemplaar (wit) te tekenen en aan ons per post te retourneren.
Verklaring / overeenkomst
De Suit Club, vertegenwoordigd door de heer [destijds directeur van Suitclub] heeft in een laat stadium (minder dan een maand voor het optreden) de door hem gecontracteerde spreker geannuleerd terwijl er een getekend contract hierover aanwezig was en is.
Normaal zou volgens de [appellante] voorwaarden 100% van het overeengekomen bedrag van 7000 euro excl BTW hierdoor verschuldigd zijn aan [appellante].
[appellante] heeft geheel onverplicht 50% van dit bedrag voor haar rekening genomen zijnde 3.500 euro, zodat er nog 3.500 euro excl. BTW te betalen valt voor Suit Club.
[appellante] doet dit onder de uitdrukkelijke voorwaarde dat Suit Club in een periode van maximaal TWEE JAREN, 7 (zeven) sprekers bij [appellante] afneemt aan het voor die sprekers gebruikelijke tarief. Telkens (dus zeven maal) wordt de nota met 500 euro verhoogd om op deze wijze de schuld af te lossen. De periode van 2 jaar gaat op 1 januari 2009 in.
Indien dit niet zal geschieden is het gehele bedrag van 7.000 euro direct opeisbaar.”
4.2.6.
Op 19 december 2008 heeft [destijds statutair directeur van appellante] aan [destijds directeur van Suitclub] een e-mail met de volgende inhoud gestuurd:
“[roepnaam voormalig directeur van Suitclub],
Wij hebben de overeenkomst van 5 december die wij binnen 7 dagen zouden hebben moeten ontvangen NIET gekregen. Wij concluderen dat u derhalve niet instemt en daardoor is het gehele bedrag nu opeisbaar geworden. Ik begrijp het niet. Wij zijn geheel onverplicht zeer coulant geweest en zelfs dat wordt blijkbaar niet gewaardeerd. (…)”
Hierop heeft [destijds directeur van Suitclub] dezelfde dag het volgende geantwoord:
“Beste [roepnaam voormalig statutair directeur van appellante],
Ik weet niet waar je het over hebt……
Wij hebben een afspraak dat wij een aantal gastsprekers via jouw bureau af zullen gaan nemen en daar gaan we ons aan houden.”
4.2.7.
Suitclub heeft voor een evenement op 9 september 2010 bij [appellante] [spreker 2] als spreker geboekt. [spreker 2] heeft op die dag 20 minuten een voordracht gehouden en zich daarna onder het publiek gemengd. [appellante] heeft aan Suitclub voor het optreden van [spreker 2] bij factuur van 24 augustus 2010 een bedrag van € 3.272,50 incl. BTW (€ 2.750,00 excl. BTW) in rekening gebracht. Nadat deze factuur onbetaald bleef, heeft daarover begin 2011 een e-mailwisseling plaatsgevonden tussen [destijds statutair directeur van appellante] en de heer [medewerker van Suitclub] (hierna: [medewerker van Suitclub]) van Suitclub. In een mail van 27 januari 2011 schrijft [medewerker van Suitclub] dat [spreker 2] wanprestatie heeft geleverd en dat hij gaarne bereid is dit met [appellante] te bespreken. Volgens Suitclub was [appellante] tot geen enkele tegemoetkoming bereid, waarna zij van deze factuur uiteindelijk een bedrag van € 2.000,00 aan [appellante] heeft voldaan en een bedrag van € 1.272,50 onbetaald heeft gelaten.
4.2.8.
Bij brief van 1 juli 2011 heeft de advocaat van [appellante] Suitclub gesommeerd tot betaling van nog opstaande vorderingen tot een totaal bedrag van € 3.438,75 (inclusief verhoging van 15 % incassokosten en kantoorkosten) en is voorts aangekondigd dat bij het uitblijven van tijdige betaling tot dagvaarding wordt overgegaan. Suitclub heeft niet betaald.
4.3.1.
Daarop heeft [appellante] bij dagvaarding van 29 augustus 2011 Suitclub in rechte betrokken en gevorderd dat Suitclub wordt veroordeeld tot betaling van, kort gezegd, een bedrag van € 8.227,15, althans € 3.349,94, inzake het optreden van [spreker 1], een bedrag van € 1.621,66 inzake het optreden van [spreker 2] en een bedrag van € 3.200,00 inzake advocaatkosten, met veroordeling van Suitclub in de kosten van de procedure, inclusief nakosten.
4.3.2.
Nadat Suitclub gemotiveerd verweer heeft gevoerd, heeft de rechtbank in het vonnis waarvan beroep de vorderingen van [appellante] afgewezen.
De rechtbank heeft, kort samengevat, overwogen dat:
i) geen overeenkomst tot de boeking van [spreker 1] tot stand is gekomen aangezien niet is gebleken dat de opdrachtbevestiging – als die al verstuurd is hetgeen Suitclub betwist – door Suitclub is ondertekend of per mail geaccordeerd hetgeen op grond van artikel 4 van de algemene voorwaarden van [appellante] is vereist, zodat de vordering niet op die grond kan worden toegewezen (r.o. 3.1.3);
ii) dat deze vordering ook niet kan worden toegewezen op de grondslag dat een vaststellingsovereenkomst is tot stand gekomen omdat de brief van [appellante] van 5 december 2008 niet voor akkoord is getekend door Suitclub en noch uit de mailwisseling met [destijds directeur van Suitclub] noch uit de mailwisseling met [medewerker van Suitclub] valt af te leiden dat Suitclub akkoord ging met de integrale inhoud van het schikkingsvoorstel (r.o. 3.2.2 en 3.2.3);
iii) nu niet in geschil is dat [spreker 2] slechts 20 minuten in plaats van de geboekte 60 minuten aan het woord is geweest, de prestatie niet heeft beantwoord aan de overeenkomst en [appellante] is tekort geschoten in de nakoming ervan, dat deze tekortkoming dusdanig is dat een gedeeltelijke ontbinding gerechtvaardigd is, zodat de vordering inclusief nevenvorderingen wordt afgewezen (r.o. 3.6).
4.4.
[appellante] voert tegen dit vonnis tien grieven aan. Voorts wijzigt [appellante] in hoger beroep de feitelijke grondslag van haar vordering inzake [spreker 1] en in verband daarmee vermindert zij ook haar vordering. Voorts legt [appellante] in hoger beroep ten aanzien van deze vordering voor het eerst het boekingsformulier, een getekende opdrachtbevestiging en een tweetal e-mailberichten van eind november 2008 over.
Met de grieven ligt de toewijsbaarheid van de – deels gewijzigde - vorderingen [appellante] in volle omvang ter beoordeling voor. Hierna wordt indien nodig op de afzonderlijke grieven ingegaan.
de vorderingen inzake de boeking van [spreker 1]
4.5.
In hoger beroep baseert [appellante] haar vordering inzake [spreker 1] niet langer op de gestelde boekingsovereenkomst van 28 maart 2008, maar vordert zij op grond van de in verband met de annulering van [spreker 1] gesloten vaststellingsovereenkomst betaling van € 2.000,00 (vgl. MvG onder 6.1 en 6.2, en voorts MvA onder 24). [appellante] stelt thans dat de vaststellingsovereenkomst ligt besloten in het aanbod van [destijds statutair directeur van appellante] per e-mail van 25 november 2008 en de aanvaarding daarvan door [destijds directeur van Suitclub] per mail van 27 november 2008 (zie voor een weergave van de inhoud van genoemde mailberichten r.o. 4.2.4). Zij stelt voorts dat Suitclub in de overeengekomen periode van twee jaar niet zeven maar slechts vijf sprekers heeft afgenomen en bovendien van het totale bedrag van € 3.500,00 slechts € 1.500,00 heeft afgelost. Derhalve staat nog een bedrag van
€ 2.000,00 open, te vermeerderen met BTW en wettelijke handelsrente. Daarnaast is [appellante] marge misgelopen op de twee sprekers die door Suitclub geboekt hadden moeten worden. Volgens [appellante] bedroeg de gemiddelde marge over de vijf sprekers € 645,00 exclusief BTW en daarom maakt zij thans aanspraak op € 1.290,00 exclusief BTW, te vermeerderen met wettelijke handelsrente vanaf 27 november 2010.
4.6.
Grief 1 richt zich tegen het oordeel van de kantonrechter aan het slot van r.o. 3.1.3 dat [appellante] onvoldoende heeft onderbouwd dat tussen partijen een overeenkomst tot boeking van [spreker 1] tot stand is gekomen en dat op die grond de vordering van [appellante] niet kan worden toegewezen. [appellante] heeft ter onderbouwing van deze grief in hoger beroep het boekingsformulier en de, naar zij stelt, door Suitclub ondertekende opdrachtbevestiging overgelegd.
4.7.
Deze grief behoeft wegens gebrek aan belang geen bespreking. [appellante] baseert haar vordering inzake [spreker 1] in hoger beroep namelijk niet langer op de overeenkomst van 28 maart 2008 doch enkel op de vaststellingsovereenkomst van 27 november 2008. Daarom valt niet in te zien wat het belang is van de vaststelling of er in maart 2008 al dan niet tussen partijen een overeenkomst inzake de boeking van [spreker 1] tot stand is gekomen.
vaststellingsovereenkomst (grieven 2 t/m 5)
4.8.
De grieven 2 t/m 5 zijn gericht tegen het oordeel van de kantonrechter dat geen vaststellingsovereenkomst tot stand is gekomen.
In de toelichting op deze grieven beroept [appellante] zich op de in hoger beroep overgelegde e-mailberichten van 25 en 27 november 2008. Daaruit blijkt volgens haar duidelijk dat er sprake is van een ‘perfecte’ overeenkomst, want aanbod en aanvaarding sluiten naadloos op elkaar aan: Suitclub zou zeven gastsprekers afnemen, waarbij telkens € 500,00 extra in rekening gebracht zou worden. Een redelijke uitleg van de e-mails brengt mee dat de overeenstemming ook zag op de termijn van twee jaar waarbinnen de zeven sprekers afgenomen dienden te worden, aldus [appellante].
4.9.
Suitclub erkent dat partijen voorstellen met elkaar hebben uitgewisseld om de kwestie inzake [spreker 1] alsnog te schikken alsook dat uit de correspondentie volgt dat partijen bereid waren om deze kwestie af te doen tegen een bedrag van € 3.500,00 exclusief BTW, te betalen door de afname van zeven sprekers in de toekomst met een opslag van € 500,00 exclusief BTW per keer. Suitclub stelt dat partijen het echter niet eens zijn geworden over de termijn waarbinnen de zeven sprekers zouden moeten worden afgenomen.
4.10.
Het hof stelt vast dat de vraag of tussen partijen een vaststellingsovereenkomst tot stand is gekomen, zich toespitst op de vraag of partijen het ook eens zijn geworden over de termijn van twee jaar waarbinnen zeven sprekers met een opslag van € 500,00 per spreker exclusief BTW door Suitclub moesten worden afgenomen.
In het e-mailbericht van 25 november 2008 schrijft [destijds statutair directeur van appellante] aan [destijds directeur van Suitclub]:

Ik heb je voorstel gelezen, maar ik wil duidelijk vermeld zien dat Suit club in 2 jaar tijd 7 sprekers bij [appellante] afneemt. Bovenop de voor deze sprekers geldende prijs komt er telkens 500 euro extra.”
Daarop antwoordt [destijds directeur van Suitclub] bij e-mail van 27 november 2008:

Wij gaan dus akkoord met jouw vriendelijke voorstel om 7 gastsprekers van je af te nemen tegen het meer tarief van 500 euro per spreker.”
Dat [destijds directeur van Suitclub] in zijn antwoord niet uitdrukkelijk aangeeft ook akkoord te gaan met de termijn van twee jaar, doet er anders dan Suitclub stelt niet aan af dat hij het ‘vriendelijke voorstel’ van [destijds statutair directeur van appellante] aanvaardt. Deze aanvaarding betreft het voorstel, zoals vermeld in de e-mail van [destijds statutair directeur van appellante], dus inclusief de termijn van twee jaar. Juist die termijn van twee jaar was voor [destijds statutair directeur van appellante] een belangrijk punt, want [destijds statutair directeur van appellante] geeft in zijn e-mail duidelijk aan dat hij vermeld wil zien dat Suitclub in
2 jaar tijdzeven sprekers afneemt. Als [destijds directeur van Suitclub] niet akkoord was met die termijn, dan had van hem verwacht mogen worden dat in zijn antwoord expliciet aan te geven. Nu [destijds directeur van Suitclub] dat niet heeft gedaan, brengt een redelijke uitleg van zijn e-mailbericht mee dat hij op 27 november 2008 het schikkingsvoorstel, als neergelegd in het e-mailbericht van [destijds statutair directeur van appellante] van 25 november 2008, integraal heeft geaccepteerd.
Dat Suitclub de schriftelijke vaststellingsovereenkomst – waarvan de inhoud geheel overeenstemt met het door [destijds directeur van Suitclub] in zijn e-mail van 27 november 2008 aanvaarde aanbod – niet heeft getekend doet daar naar het oordeel van het hof niet aan af. Door de aanvaarding van het aanbod op 27 november 2008 was immers reeds een overeenkomst tot stand gekomen. [destijds directeur van Suitclub] heeft dat voorts nog eens bevestigd in zijn e-mail van 19 december 2008 (zie r.o. 4.2.6):

(…) Wij hebben een afspraak dat wij een aantal gastsprekers via jouw bureau af zullen gaan nemen en daar gaan we ons aan houden.”
Derhalve staat vast dat tussen [appellante] enerzijds en Suitclub anderzijds op 27 november 2008 aangaande de kwestie [spreker 1] een vaststellingsovereenkomst is gesloten.
De grieven 2 t/m 5 slagen.
4.11.
De (positieve zijde van) de devolutieve werking van het hoger beroep brengt mee dat als gevolg van het slagen van de grieven het hof dient in te gaan op de door Suitclub verder nog aangevoerde verweren. Primair voert Suitclub aan dat [medewerker van Suitclub] op 8 juli 2010 Suitclub helemaal niet kon binden en subsidiair heeft zij zich beroepen op vernietiging van de vaststellingsovereenkomst op grond van dwaling. Aan dit beroep op dwaling legt Suitclub kort gezegd ten grondslag dat [appellante] onjuiste informatie heeft verschaft aan [medewerker van Suitclub] door te suggereren dat er in 2008 een overeenkomst tot stand zou zijn gekomen.
4.12.
Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat beide verweren falen. Aangezien reeds in november 2008 een vaststellingsovereenkomst tussen [destijds statutair directeur van appellante] en [destijds directeur van Suitclub] tot stand is gekomen, is niet van belang of [medewerker van Suitclub] op 8 juli 2010 bevoegd was Suitclub te binden. Voorts kan gelet op de totstandkoming van die overeenkomst niet worden gezegd dat [medewerker van Suitclub] door [appellante] onjuist is geïnformeerd over de kwestie [spreker 1].
marge inzake [spreker 1]
4.13.
Naast hetgeen Suitclub op grond van de vaststellingsovereenkomst verschuldigd is, maakt [appellante] voor het eerst in hoger beroep aanspraak op de marge die zij had kunnen realiseren indien Suitclub, zoals afgesproken, de zesde en zevende spreker had geboekt.
Suitclub betwist dat zij naast de schikking ook nog eens de marge van de zesde en zevende spreker moet nakomen en zij betwist voorts de hoogte van de marge.
4.14.
Naar het oordeel van het hof moet deze vordering worden afgewezen. [appellante] stelt wel dat de marge van de vijf geboekte sprekers gemiddeld € 645,00 bedraagt, maar zij heeft dit bedrag op geen enkele manier toegelicht of, bijvoorbeeld met schriftelijke bescheiden, onderbouwd. Het hof zal [appellante] op dit punt dan ook niet toelaten tot bewijslevering.
hoogte vordering inzake [spreker 1]
4.15.
[appellante] maakt op grond van de vaststellingsovereenkomst aanspraak op betaling van € 2.000,00. Tussen partijen is niet in discussie dat Suitclub slechts vijf in plaats van de overeengekomen zeven sprekers heeft afgenomen, maar partijen verschillen van mening over het totale bedrag aan opslag dat door Suitclub is betaald. Volgens [appellante] heeft Suitclub slechts drie maal € 500,00 dus in totaal € 1.500,00 betaald. Suitclub stelt dat zij inmiddels vier maal € 500,00 heeft voldaan en dat het bedrag van de vijfde spreker is verrekend met een evenement in Maastricht, zodat slechts een bedrag van € 1.000,00 resteert.
4.16.
Het beroep op betaling en verrekening is een zelfstandig verweer en dus rust de stelplicht en bewijslast op Suitclub. Suitclub stelt wel dat zij inmiddels in totaal € 2.000,00 heeft voldaan, maar zij heeft deze stelling volstrekt onvoldoende toegelicht (in mva onder 43 wordt enkel gesteld dat er een 4e en 5e spreker zouden zijn geboekt, zonder evenwel te vermelden welke sprekers het betrof en wanneer de bewuste boekingen zouden hebben plaatsgevonden) Bewijslevering is op dit punt dan ook niet aan de orde.
Dit betekent dat in deze procedure niet is komen vast te staan dat Suitclub ter nakoming van de vaststellingsovereenkomst meer heeft betaald dan € 1.500,00. Derhalve is het bedrag van € 2.000,00 toewijsbaar.
4.17.
De door [appellante] gevorderde buitengerechtelijke incassokosten – in hoger beroep begroot op een bedrag van € 971,83 - worden afgewezen. Zoals Suitclub in eerste aanleg heeft opgemerkt, is niet gebleken dat door [appellante] meer dan één aanmaning is verstuurd. Nu [appellante] ook in hoger beroep heeft nagelaten aan te geven welke andere buitengerechtelijke werkzaamheden zij heeft verricht, wordt ervan uitgegaan dat de door haar verrichte werkzaamheden zijn verricht in het kader van de voorbereiding van de onderhavige procedure. Deze komen op grond van art. 241 Rv niet voor vergoeding in aanmerking. Grief 6 faalt mitsdien.
de vorderingen inzake de boeking van [spreker 2]
4.18.
Wat betreft [spreker 2] vordert [appellante] betaling van € 975,00 te vermeerderen met BTW en contractuele rente van 1,5% per maand vanaf 21 april 2011. Suitclub betwist tot betaling daarvan gehouden te zijn. Zij stelt dat [appellante] wanprestatie heeft geleverd omdat [spreker 2] slechts 20 in plaats van de overeengekomen 60 minuten heeft gesproken. Op grond daarvan heeft Suitclub de overeenkomst partieel ontbonden en op die grond de prijs verminderd tot € 2.000,00.
4.19.
Het hof overweegt als volgt.
Als niet weersproken staat vast dat [spreker 2] slechts 20 minuten in plaats van de overeengekomen 60 minuten als spreker vanaf het podium het publiek heeft toegesproken.
Daarmee staat in beginsel vast dat de prestatie niet aan de overeenkomst heeft beantwoord.
[appellante] dient namelijk als opdrachtnemer op grond van de overeenkomst een spreker te leveren en, anders dan zij stelt, dient zij als redelijk handelend en redelijk zorgvuldig opdrachtnemer in te staan voor de kwaliteit en deskundigheid van de spreker. Van [appellante] mag als professionele opdrachtnemer verwacht worden een spreker te leveren die met een enigszins rumoerig publiek weet om te gaan. Dit is alleen anders indien [appellante], zoals zij stelt, Suitclub - bij monde van Maurice [destijds statutair directeur van appellante] - uitdrukkelijk heeft gewaarschuwd dat [spreker 2] mogelijk niet het hoofd zou kunnen bieden aan het doorgaans mondige publiek van Suitclub. In dat geval mocht Suitclub op grond van deze waarschuwing van [appellante] niet verwachten dat [spreker 2] een rumoerig publiek het hoofd zou kunnen bieden en is dus geen sprake van een tekortkoming aan de zijde van [appellante]. Aangezien Suitclub zich ter bevrijding van de vordering tot nakoming beroept op partiële ontbinding wegens tekortkoming en [appellante] dit op grond van genoemde waarschuwing gemotiveerd betwist, is het aan Suitclub om aannemelijk te maken dat die betwisting ongegrond is (vgl. HR 14 juni 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ5356). Suitclub zal conform haar bewijsaanbod hiertoe in de gelegenheid worden gesteld.
4.20.
In afwachting van de bewijslevering wordt ieder verdere beoordeling aangehouden.

5.De uitspraak

Het hof:
draagt Suitclub op aannemelijk te maken dat zij niet door [appellante] ervoor is gewaarschuwd dat [spreker 2] mogelijk niet het hoofd zou kunnen bieden aan het doorgaans rumoerige publiek van Suitclub;
bepaalt, voor het geval Suitclub bewijs door getuigen wil leveren, dat getuigen zullen worden gehoord ten overstaan van mr. H.A.W. Vermeulen als raadsheer-commissaris, die daartoe zitting zal houden in het Paleis van Justitie aan de Leeghwaterlaan 8 te 's-Hertogenbosch op een door deze te bepalen datum;
verwijst de zaak naar de rol van 19 augustus 2014 voor opgave van het aantal getuigen en van de verhinderdata van partijen zelf, hun advocaten en de getuige(n) in de periode van 8 tot 16 weken na de datum van dit arrest;
bepaalt dat de advocaat van Suitclub bij zijn opgave op genoemde roldatum een fotokopie van het procesdossier zal overleggen;
bepaalt dat de raadsheer-commissaris na genoemde roldatum dag en uur van het getuigenverhoor zal vaststellen;
bepaalt dat de advocaat van Suitclub tenminste zeven dagen voor het verhoor de namen en woonplaatsen van de te horen getuigen zal opgeven aan de wederpartij en aan de civiele griffie;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. H.A.W. Vermeulen, Y.L.L.A.M. Delfos-Roy en C.E.C.J. Ponsioen en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 15 juli 2014.