12.In het dossier bevinden zich voorts de volgende tapgesprekken.
“Op 7 februari 2013, vanaf omstreeks 18:06 uur, vond [het volgende] gesprek plaats tussen [medeverdachte] en [verdachte] :
[ [medeverdachte] ]: […] Dus die kerel mag tegen mij zeggen en doen wat die wil maar ik ben echt niet bang voor die kerel ouwe. […] Want ik zit er eventjes over na te denken. Dat ding dat hang ik nog niet op he weet je wel. Maar waar moet ik die leggen dat ik er wel bij kan maar dat die ook verdwenen ligt.
[ [verdachte] ]: Tsja.
[ [medeverdachte] ]: Want hij ligt nou eigenlijk.
[ [verdachte] ]: Te ver weg.
[ [medeverdachte] ]: Te ver weg ja. […]
Op 8 februari 2013, vanaf omstreeks 15:27 uur, vond [het volgende] gesprek plaats tussen [medeverdachte] en [verdachte] :
[ [medeverdachte] ]: We zullen van het weekend weer een rondje gaan schieten. Dankan jij eens even kijken hoe dat werkt ook al weer. […] Als die kerel bij wijze van spreke weer voor de deur staat, dan doe je toch gewoon de deur niet open en als er moeilijk gedaan wordt dan.
[ [verdachte] ]: Dan bel ik gewoon de politie van dat ik niemand binnen wil laten en
[ [medeverdachte] ]: Ja dan bel je of de politie en als ie hier tegen de deur aan gaat trappen of het loopt echt uit de hand, dan pak je dat ding en dan schiet je maar. En niet op z’n kop mikken want dan is hij gelijk dood. Dus beter in zijn poten of zo. […]
Op 9 februari 2013, vanaf omstreeks 12:05 uur, vond [het volgende] gesprek plaats tussen [medeverdachte] en [verdachte] :
[ [medeverdachte] ]: Ja maar, maar dat wil ik zeggen. Dan moet ik eigenlijk wel zorgen dat mijn klapperpistool weg is. […]
Op 10 februari 2013, vanaf omstreeks 12:39 uur, vond [het volgende] gesprek plaats tussen [medeverdachte] en [verdachte] :
[ [medeverdachte] ]: Hij gaat in de pannenkoekenmix in de doos. En daar leg ik de pannenkoekenmix op. Ik heb hem uit elkaar gehaald. […]
[ [verdachte] ]: Oh zo ja.
[ [medeverdachte] ] En dan zet ik hem in de kast. Volgens mij komt er geen (onverstaanbaar) niet zo snel gekeken in een doosje.”
Strafbaarheid en kwalificatie van het bewezen verklaarde
Het onder 1 bewezen verklaarde is als misdrijf voorzien bij en strafbaar gesteld in artikel 189, eerste lid, aanhef en onder 2, juncto artikel 47, eerste lid, aanhef en onder 1, van het Wetboek van Strafrecht. Het wordt als volgt gekwalificeerd:
Medeplegen van, nadat enig misdrijf is gepleegd, met het oogmerk om de nasporing te beletten of te bemoeilijken, sporen van het misdrijf verbergen.
De raadsman heeft ten aanzien van dit feit bepleit dat de verdachte een beroep toekomt op de strafuitsluitingsgrond van artikel 189, derde lid, van het Wetboek van Strafrecht. Het hof verwerpt dit verweer en overweegt daartoe het volgende.
Deze strafuitsluitingsgrond houdt in dat de strafbepaling niet van toepassing is op “hem die de daarin vermelde handelingen verricht ten einde gevaar van vervolging te ontgaan”. De Hoge Raad heeft bepaald dat daaronder tevens dient te worden begrepen degene die de handelingen verricht “mede” teneinde gevaar van vervolging voor zichzelf te ontgaan (NJ 1996, 337). De maatstaf die daarvoor geldt is of de verdachte er in redelijkheid van mocht uitgaan dat ook jegens hem een verdenking van een strafbaar feit zou ontstaan. Naar het oordeel van het hof is daarvan in dit geval geen sprake. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de verdachte op grond van de enkele omstandigheden
- dat de dader, [dader] , ’s avonds met bebloede kleding voor de deur stond,
- dat hij vertelde dat hij iemand om het leven had gebracht en
- dat hij kledingstukken uittrok en deze achterliet in een vuilniszak in de woning van de verdachte en de medeverdachte,
er niet in redelijkheid van mocht uitgaan dat zij of haar medeverdachte vervolgd zouden kunnen worden. De verdachte heeft ruimschoots de gelegenheid gehad om zich te distantiëren van het handelen van de dader, bijvoorbeeld door de politie in te schakelen of de vuilniszak met kleding bij de dader af te leveren.
De verdachte en haar medeverdachte hebben dat laatste naar eigen zeggen geprobeerd, maar zonder resultaat omdat de dader niet thuis was. Dat is echter geen enkele rechtvaardiging om deze sporen vervolgens te verbergen onder een omgevallen boom in een bos. De slotsom is dan ook dat de verdachte geen aanspraak kan maken op de in artikel 189, derde lid, van het Wetboek van Strafrecht, neergelegde strafuitsluitingsgrond.
Het onder 2 en 3 bewezen verklaarde is telkens als misdrijf voorzien bij artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, juncto artikel 47, eerste lid, aanhef en onder 1, en strafbaar gesteld in artikel 55, eerste lid, van de Wet wapens en munitie. Het wordt telkens als volgt gekwalificeerd:
Medeplegen van handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Het hof heeft dezelfde feiten bewezen verklaard als de rechtbank; kort gezegd komt het neer op het verbergen van sporen van een moord c.q. doodslag (feit 1) en het bezit van twee imitatiewapens (feit 2 en 3).
De rechtbank heeft de verdachte daarvoor veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 80 uren, subsidiair 40 dagen vervangende hechtenis.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 maanden.
De raadsman heeft bepleit dat het hof dezelfde straf zal opleggen als de rechtbank heeft gedaan.
Het hof houdt bij de bepaling van de op te leggen straf rekening met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, met de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en met de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Daarbij wordt rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals die onder meer tot uitdrukking komt in de hierop gestelde strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Het onder 1 bewezen verklaarde feit - het verbergen van sporen van een moord c.q. doodslag - acht het hof bijzonder ernstig. Het bezit van de imitatiewapens (de onder 2 en 3 bewezen verklaarde feiten), waarvoor volgens het gebruikelijke rechterlijke straftoemetingsbeleid in de regel een geldboete van € 550,-- per imitatiewapen wordt opgelegd, valt daarbij eigenlijk in het niet.
Het hof deelt in zoverre het standpunt van de advocaat-generaal, dat bij een feit als onder 1 bewezen verklaard in beginsel niet kan worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die een onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt. De eis van de advocaat-generaal is, anders dan de raadsman meent, allerminst buitenproportioneel. De verdachte heeft samen met haar medeverdachte iemand geholpen bij het wegmaken/verbergen van sporen, terwijl deze hen had verteld dat hij iemand van het leven had beroofd. Het hof rekent dat de verdachte zwaar aan.
Het hof zal niettemin afwijken van de eis van de advocaat-generaal. In de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals deze ter terechtzitting naar voren zijn gebracht, ziet het hof aanleiding om af te zien van het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. In de bestraffing zal evenwel de ernst van het bewezen verklaarde tot uitdrukking moeten komen. Na een en ander te hebben afgewogen, is het hof tot de slotsom gekomen dat in dit geval een taakstraf voor de duur van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis, en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden, passend en geboden is. Het hof zal de verdachte daartoe ook veroordelen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47, 57 en 189 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 13 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.