ECLI:NL:GHSHE:2014:2120

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
9 juli 2014
Publicatiedatum
11 juli 2014
Zaaknummer
20-001575-13
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van het verbergen van sporen van een moord en bezit van imitatiewapens

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 9 juli 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De verdachte, geboren in 1983, was eerder veroordeeld voor het verbergen van sporen van een moord en het bezit van twee imitatiewapens. De rechtbank had hem hiervoor een gevangenisstraf van 46 dagen en een taakstraf van 80 uren opgelegd. De officier van justitie ging in hoger beroep tegen de opgelegde straffen.

Tijdens de zitting in hoger beroep heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die een gevangenisstraf van 5 maanden eiste. De raadsman van de verdachte pleitte voor ontslag van rechtsvervolging en stelde dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moest worden verklaard in de vervolging van het derde feit. Het hof heeft de zaak onderzocht op basis van de verklaringen van de verdachte en medeverdachten, alsook de bevindingen van de politie.

Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte samen met anderen betrokken was bij het verbergen van sporen van een moord. De verdachte had kledingstukken met bloedvlekken verborgen, die door een medeverdachte waren gedragen na de moord. Daarnaast had hij imitatiewapens in zijn bezit, die hij niet op een verantwoorde manier had opgeslagen. Het hof oordeelde dat de verdachte niet kon worden vrijgesproken van de tenlastelegging en dat de straffen die door de rechtbank waren opgelegd, niet in verhouding stonden tot de ernst van de feiten. Uiteindelijk heeft het hof de eerdere veroordeling vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 240 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden, waarbij de tijd in voorarrest in mindering werd gebracht.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer : 20-001575-13
Uitspraak : 9 juli 2014
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 29 april 2013 in de strafzaak met parketnummer 02/812555-12 tegen de verdachte:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1983,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij voormeld vonnis is de verdachte ter zake van - kort gezegd - het verbergen van sporen van een moord c.q. doodslag (feit 1) en het bezit van twee imitatiewapens (feiten 2 en 3) veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 46 dagen met aftrek van voorarrest en een taakstraf voor de duur van 80 uren, subsidiair 40 dagen vervangende hechtenis.
De officier van justitie heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman van de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen, behoudens ten aanzien van de opgelegde straffen en - in zoverre opnieuw rechtdoende - aan de verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 5 maanden met aftrek van voorarrest zal opleggen.
De raadsman heeft bepleit dat de verdachte ter zake van het onder 1 ten laste gelegde feit zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging. De raadsman heeft voorts bepleit dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk zal worden verklaard in de strafvervolging van het onder 3 ten laste gelegde feit dan wel dat wordt overgegaan tot compensatie in de strafmaat. Voor het geval het hof dit laatste verweer passeert, heeft de raadsman het voorwaardelijke verzoek gedaan om een tweetal verbalisanten als getuige te horen. Voor het overige heeft de raadsman een strafmaatverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, aangezien het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op een of meer tijdstip(pen) in de periode van 25 februari 2012 tot en met
26 februari 2102 te Oosterhout,
nadat er op of omstreeks 25 februari 2012 te Oosterhout het misdrijf was gepleegd van artikel 289/287 van het Wetboek van Strafrecht, althans nadat er enig misdrijf was gepleegd,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
met het oogmerk om dat misdrijf te bedekken of de nasporing of vervolging daarvan te beletten of te bemoeilijken,
een of meer voorwerpen waarop of waarmede dat misdrijf was gepleegd of andere sporen van dat misdrijf heeft vernietigd en/of weggemaakt en/of verborgen en/of aan het onderzoek van de ambtenaren van de justitie of politie onttrokken,
immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) een/of meer kledingstukken (met daarop sporen van dat misdrijf) weggegooid/verborgen/doen verdwijnen;
2.
hij op of omstreeks 3 april 2012 te Oosterhout, tezamen en in vereniging met een ander, (een) wapen(s) van categorie I onder 7° in de zin van de Wet wapens en munitie, te weten een gasdrukpistool (merk Umarex), zijnde (een) voorwerp(en) dat/die voor wat betreft zijn/hun vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis vertoonde(n) met (een) vuurwapen(s) en/of met (een) voor ontploffing bestemde voorwerp(en), voorhanden heeft gehad;
3.
hij op of omstreeks 26 februari 2013 te Oosterhout, tezamen en in vereniging met een ander, (een) wapen(s) van categorie I onder 7° in de zin van de Wet wapens en munitie, te weten een gasdrukpistool (merk Walther, type CP99 Nighthawk), zijnde (een) voorwerp(en) dat/die voor wat betreft zijn/hun vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis vertoonde(n) met (een) vuurwapen(s) en/of met (een) voor ontploffing bestemde voorwerp(en), voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten of omissies voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie
De raadsman heeft bepleit dat Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk zal worden verklaard in de strafvervolging van het onder 3 ten laste gelegde feit. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat de aanschaf van het gasdrukpistool van het merk Walther een gevolg is van de wijze waarop de verdachte en zijn medeverdachte zijn geïntimideerd en angst zijn aangejaagd door de ingezette politie-infiltrant. Volgens de raadsman was de inzet van de infiltrant buitenproportioneel. In zijn visie had er met een minder zwaar middel kunnen worden volstaan.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Vooropgesteld moet worden dat het bevel van de officier van justitie om een stelselmatige informatie-inwinner in te zetten als bedoeld in artikel 126j van het Wetboek van Strafvordering, anders dan door de advocaat-generaal ter terechtzitting is betoogd, niet is genomen na machtiging van de rechter-commissaris. De wet voorziet terzake ook niet in een dergelijke machtiging. Dat betekent dat het hof het onderhavige bevel niet slechts op marginale wijze dient te toetsen.
Van belang is dat het bijzondere opsporingsmiddel van de stelselmatige informatie-inwinning is ingezet vanwege de verdenking van een van de meest ernstige misdrijven die ons Wetboek van Strafrecht kent: moord c.q. doodslag. Bij een gewelddadig levensdelict als het onderhavige is het hof met de advocaat-generaal van oordeel dat iedere onzekerheid zoveel als mogelijk dient te worden uitgesloten. In dit geval was sprake van een verdenking dat de verdachte de mededader was. Om die reden was nader onderzoek naar de rol van de verdachte te rechtvaardigen. De aanwijzingen dat de verdachte bij de moord was betrokken, met name gelegen in de verklaringen van [dader] , waren serieus genoeg om dat onderzoek tot het uiterste uit te voeren en het middel van artikel 126j in te zetten, terwijl het hof niet gebleken is dat in het kader van het onderzoek aan de officier van justitie andere effectieve, minder ingrijpende opsporingsmogelijkheden ten dienste stonden.
Gelet op het voorgaande is het hof met de advocaat-generaal van oordeel dat het middel aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit voldoet.
Het verweer van de raadsman keert zich voorts tegen de uitvoering van dat middel: de verdachte en zijn medeverdachte zouden dusdanig zijn geïntimideerd en angst zijn aangejaagd dat zij een gasdrukpistool hebben aangeschaft. Het hof kan de raadsman daarin slechts deels volgen. Het hof wil wel aannemen dat het optreden van de informatie-inwinner angst bij de verdachte en zijn medeverdachte heeft opgewekt. Het hof wil eveneens aannemen (op basis van aanknopingspunten in het dossier) dat die angst ertoe heeft geleid dat de verdachte en zijn medeverdachte zijn overgegaan tot de aanschaf van het gasdrukpistool. Het hof is evenwel met de rechtbank en de advocaat-generaal van oordeel dat zij daartoe niet hadden mogen overgaan, nu hen minder vergaande, niet-strafbare alternatieven ter beschikking stonden.
Het hof ziet dan ook geen termen voor een niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie, noch voor compensatie in de strafmaat.
Bijgevolg wordt het verweer verworpen.
Ten aanzien van het voorwaardelijke verzoek van de raadsman overweegt het hof dat het
- tegen de achtergrond dat het hof heeft aangenomen dat het optreden van de stelselmatige informatie-inwinner angst bij de verdachte en zijn medeverdachte heeft opgewekt - niet noodzakelijk is om de verbalisanten B-1945 en A-3526 te horen over de uitvoering van de infiltratie. Het hof wijst het verzoek daarom af.
Bewezenverklaring
Op grond van de hierna weergegeven bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang beschouwd, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij in de periode van 25 februari 2012 tot en met 26 februari 2102 te Oosterhout,
nadat er op 25 februari 2012 te Oosterhout het misdrijf was gepleegd van artikel 289/287 van het Wetboek van Strafrecht,
tezamen en in vereniging met een ander,
met het oogmerk om van dat misdrijf de nasporing te beletten of te bemoeilijken,
sporen van dat misdrijf heeft verborgen,
immers hebben hij, verdachte, en zijn mededader kledingstukken met daarop sporen van dat misdrijf verborgen;
2.
hij op 3 april 2012 te Oosterhout, tezamen en in vereniging met een ander, een wapen van categorie I onder 7° in de zin van de Wet wapens en munitie, te weten een gasdrukpistool (merk Umarex), zijnde een voorwerp dat voor wat betreft zijn vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis vertoonde met een vuurwapen, voorhanden heeft gehad;
3.
hij op 26 februari 2013 te Oosterhout, tezamen en in vereniging met een ander, een wapen van categorie I onder 7° in de zin van de Wet wapens en munitie, te weten een gasdrukpistool (merk Walther, type CP99 Nighthawk), zijnde een voorwerp dat voor wat betreft zijn vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis vertoonde met een vuurwapen, voorhanden heeft gehad.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
-
Ten aanzien van het onder 1 bewezen verklaarde
1.
De verdachte heeft de volgende verklaring tegenover de politie afgelegd.
“Die zaterdag, 25 februari 2012, is [dader] bij ons aan de deur gekomen en vertelde ons wat hij gedaan had. Hij vertelde dat hij [slachtoffer] had neergestoken. […] We hebben toen de verhalen op elkaar afgestemd om te kunnen zeggen dat [dader] bij mij en [medeverdachte 1] was. [dader] had best een grote plek met bloed op zijn broek. Die heeft hij uitgetrokken en die hebben ze in een vuilniszak gegooid. Hij heeft toen een broek van mij aangeschoten. […] Hij heeft tot 24:00 uur bij ons binnen gezeten en de volgende dag zag ik dat [slachtoffer] echt dood was. […] Hij kwam met bebloede kleren en daar hebben [medeverdachte 1] en ik hem bij geholpen. [dader] vertelde mij die zaterdag dat hij [slachtoffer] meerdere malen gestoken en ook gesneden had. Hij vertelde mij dat hij gesneden had in de nek van [slachtoffer] . […] Die zak met bebloede kleding […] hebben we […] gedeponeerd in het bos. […] Dat was in het bos, als je langs de McDonalds in Oosterhout rijdt, dan rij je zo een bos in. Dat was een omgewaaide boom met de wortels boven de grond. In het gat onder die boomwortels heb ik die plastic zak begraven. In het wortelgat heb ik met een stok gegraven en daar die zak ingepropt. […] Wij waren met de fiets.” [1]
2.
Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft het volgende tegenover de politie verklaard.
“25 februari 2012 […] rond 20:00 uur kwam [dader] bij ons thuis langs. […] [verdachte] en ik [zaten nog] te eten. […] Ik heb […] bebloede kleding gezien. […] Toen [dader] […] bij ons] aankwam, toen zat [dader] onder het bloed. […] [dader] zijn witte schoenen met klitteband zaten onder het bloed. [dader] heeft mij gevraagd of ik zijn schoenen schoon wilde maken. Dat heb ik gedaan. [dader] heeft bij ons toen zijn spijkerbroek en sokken uitgetrokken. [dader] heeft een broek van [verdachte] aangedaan. De bebloede kleding heb ik in een zwarte vuilniszak gedaan. […] [dader] heeft aan ons verteld dat hij [slachtoffer] heeft vermoord. […] De bebloede kleding hebben [verdachte] en ik begraven in het bos onder een omgevallen boom. Daar was boomstronk zichtbaar en daaronder hebben we de zak begraven met een stok. We hebben er wat zand en mos en naalden overheen gegooid. Ik kan dat aanwijzen (opmerking verbalisanten: op een kaart van Google Maps wijst [medeverdachte 1] de plaats aan waar de zak is begraven. Ze wijst een bospad in de buurt van de Kalbergseweg te Oosterhout aan). […]
Zondags 26 februari 2012, omstreeks 10:00 – 10:30 uur, ben ik met [verdachte] op de fiets naar de bossen geweest om die zak met bebloede kleding te gaan begraven.” [2]
3.
Over het aantreffen van de vuilniszak in het bos hebben de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] het volgende proces-verbaal van bevindingen opgesteld.
“Op dinsdag 6 maart 2012 zijn wij met [medeverdachte 1] en de afdeling Forensisch Technisch Onderzoek naar het bosperceel gereden dat zij aangewezen had op Google Maps. Wij zijn op aanwijzen van en samen met [medeverdachte 1] een bosperceel ingelopen. Zij wees ons in het bos een plaats aan [die] zij herkende als de plek waar [verdachte] en zij de vuilniszak verstopt hadden. […] De medewerker van de Unit FTO stelde een onderzoek in op de plaats die zij aanwees en trof een vuilniszak met inhoud [aan]. De medewerker van FTO heeft de vuilniszak veiliggesteld en in beslag genomen.” [3]
4.
De medewerker van de afdeling Forensisch Technisch Onderzoek was verbalisante [verbalisant 3] . Zij deed samen met haar collega-verbalisant [verbalisant 4] onderzoek aan de inhoud van de vuilniszak. Het volgende proces-verbaal werd daarvan opgemaakt.
“Het betrof een zwarte vuilniszak. De vuilniszak was dichtgedraaid aann de bovenzijde van de zak. […] In de vuilniszak zaten de volgende goederen: een spijkerbroek […] [en] een paar sokken. […] Op de rechterbroekspijp [van de spijkerbroek] werden roodbruine bloedvlekken aangetroffen. In de rechtersteekzak (voorzijde broek) werden roodbruine bloedvlekken aangetroffen. [...] Op de sokken werden ronde roodbruine vlekken aangetroffen.” [4]
-
Ten aanzien van het onder 2 bewezen verklaarde
5.
De verbalisanten [verbalisant 5] en [verbalisant 2] hebben het volgende proces-verbaal van bevindingen opgesteld over de in beslag name van het wapen.
“Op dinsdag 3 april 2012 werd er een telefonische melding gedaan door [medeverdachte 1] […], wonende op het adres [adres] , dat zij een wapen had gevonden in […] voornoemde woning. […]
Naar aanleiding van de telefonische melding zijn wij, verbalisanten [verbalisant 5] en [verbalisant 2] , […] ter plaatse gegaan.
In de deuropening [van de flatwoning [adres] ] zagen wij de ons […] ambtshalve bekende [medeverdachte 1] staan. […] In de woonkamer op de bank zagen wij een vrouw zitten, die zich kenbaar maakte als zijnde de moeder van [medeverdachte 1] . […]
[medeverdachte 1] […] vroeg ons of we mee wilden gaan naar de logeerkamer. In de logeerkamer zagen wij een zilverkleurig koffertje staan. [medeverdachte 1] opende het koffertje. Wij, verbalisanten, zagen in het koffertje een zwart gekleurd vuurwapen zitten, alsmede 6 gaspatronen, 1 houder, 1 zakelamp en 2 balletjeshouders. [medeverdachte 1] overhandigde het zilverkleurig koffertje met genoemde inhoud, wat wij ter plaatse in beslag hebben genomen. […]
Wij vroegen aan [medeverdachte 1] waar zij [het wapen] had gevonden. Zij vertelde ons dat [het wapen] onder het keukenblok [had] gelegen. Bij verwijdering van een plint die onder het aanrechtblok bevestigd zat, […] had zij [het wapen] gevonden. Zij vertelde dat [het wapen] van haar vriend [verdachte] [was].” [5]
6.
Het Regionaal Bureau Wapens en Munitie heeft onderzoek naar dat wapen gedaan en daarvan het volgende proces-verbaal opgemaakt.
“Op 4 april 2012 werd te Oosterhout […] een koffertje in beslag genomen met daarin een gasdrukpistool, een zaklamp, gasdrukcilinders, twee doosjes metalen projectielen en een kunststof kokertje met daarin een wattenstaafje. […]
Omschrijving gasdrukpistool.
Soort: gasdrukpistool
Merk: Umarex
Type: Smith & Wesson M&P 40
Kaliber: .177 (4,5 mm)
Werking: CO2 gasdruk
In de kolf van dit pistool was een CO2 gasdrukcilinder aangebracht. Middels de gasdruk van deze gascilinder kunnen projectielen van het kaliber .177/4,5 mm worden afgeschoten. […] Het pistool is geschikt om deze projectielen door een loop af te schieten. […] Het gasdrukpistool is een nabootsing van een pistool dat voor wat betreft vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis [vertoont] met een bestaand vuurwapen, namelijk een pistool van het merk Smith & Wesson type Military & Police 40, 2006.” [6]
7. Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft op 3 april 2012 het volgende tegenover de politie
verklaard.
“Ik heb de wapens anderhalve week geleden gevonden. […] Ik zag in de keuken dat de plint onder de keuken eraf lag. Ik ging op mijn knieën zitten en wilde plint terugdoen maar op dat moment zag ik wapens liggen. Ik zag twee messen en een koffertje liggen. […] Ik heb dit enkele dagen later aan mijn moeder verteld en die heeft mij geadviseerd om de politie te bellen en te vertellen van deze wapens. […] Dat zijn spullen van [verdachte] . Ik bedoel hiermee [onder andere] het koffertje. […] Ik wilde de goederen niet wegdoen. Ik dacht, laat maar ligger liggen, dat zijn spullen van [verdachte] . Mijn moeder wilde dat ik deze goederen wegdeed. […] Het [wapen] had ik bewaard. Mijn moeder wist niet van dit koffertje. […] Omdat mijn moeder ging vertellen van de messen en zo, had ik besloten om ook van het koffertje te vertellen.” [7]
8.
De moeder van medeverdachte [medeverdachte 1] , [moeder medeverdachte] , heeft de volgende
verklaring tegenover de politie afgelegd.
“ [medeverdachte 1] […] liet messen en een soort klauw zien. […] [medeverdachte 1] zei dat ik er niet mee naar de politie mocht gaan. […] Ik kon er niet mee omgaan. […] Daarom heb ik alsnog de politie gebeld. […] Op maandagavond stuurde ik haar nog een sms dat ik het niet aankon en naar de politie zou gaan. [medeverdachte 1] zei: “Doe dat niet. Ik denk dat we erover moeten praten.” Ik heb toen gezegd dat ik al gebeld had. [medeverdachte 1] kwam en was zo koel. […] Heel in het begin zei ze dat er een “blaffer” in huis moest liggen en dat ze overal gezocht had, maar het niet kon vinden. Op maandag zei ze dat ze het gevonden had en dat ze het weggemaakt had. [medeverdachte 1] heeft er toen voor gezorgd dat het terug in huis kwam. […] Met “blaffer” [bedoelde ze] […] een pistool.” [8]
10. De verdachte heeft op vragen van de politie het volgende verklaard.
“[Verbalisant]: We hebben onder andere een wapen gevonden in jouw woning.
[Verdachte]: Ja, de één spaart bierdoppen en ik spaar wapens. De koffer van dat wapen heb ik ook zelf gemaakt. […]
[Verbalisant]: Dit is een wapen waar je iets of iemand mee kunt bedreigen of afdreigen en daarom is het een verboden wapen.
[Verdachte]: Dat snap ik. Het is een Smith en Wesson pistool. […]
[Verbalisant]: Volgens [medeverdachte 1] en haar moeder lag dat wapen achter de plint onder het aanrecht.
[Verdachte]: Ja, dat klopt, daar lag het. […] U confronteert mij met de inhoud van een tapgesprek van 29 maart 2012, [een tapgesprek met als] onderwerp “ [medeverdachte 1] en [verdachte] spreken over iets onder de keuken bij de douche”. […] Dit tapgesprek gaat inderdaad over dat koffertje met dat pistool. […] Ik heb [ [medeverdachte 1] gebeld en] in de loop van dat gesprek tegen haar gezegd [waar dat koffertje lag]. […]
[Verbalisant]: Van wie was het wapen (het gasdrukpistool) in dat koffertje?
[Verdachte]: Dat was van mij. Ik weet bij God niet meer hoe lang ik dat al had. Misschien wel langer dan twee jaar.” [9]
-
Ten aanzien van het onder 3 bewezen verklaarde
11.
Over het aantreffen van het wapen werd het volgende proces-verbaal opgemaakt.
“Op dinsdag 26 februari 2013 […] werd […] binnengetreden in de woning [adres] . […]
Tijdens de doorzoeking werden er diverse goederen in beslag genomen, waaronder een op een vuurwapen gelijkend pistool.” [10]
Onderzoek wapen door verbalisant [verbalisant 6] . Regionaal Bureau Wapens en Munitie.
“Op 22 maart 2013 werd aan mij een gasdrukpistool voor nader onderzoek aangeboden. […] Bij doorzoeking van de woning van verdachten [ [verdachte] en [medeverdachte 1] ] […] werd [dit] voor bedreiging of afdreiging geschikt gasdrukpistool aangetroffen. […]
Dit op 26 februari 2013 […] in beslag genomen voorwerp betreft een gasdrukpistool van het Duitse merk Walther, type CP99 Nighthawk in het kaliber 4,5m mm. […] Het in beslag genomen gasdrukpistool was voorzien van een (gedeeltelijk) gevulde CO2-cilinder. Het 8-schots trommelmagazijn was geladen met zeven projectielen. […]
Het gasdrukpistool Walther CP99 is een nabootsing, die voor wat betreft vorm en afmeting een sprekende gelijkenis vertoont met een bestaand vuurwapen, namelijk een pistool van het Duitse merk Walther, type P99, in het kaliber 9 mm Para. […] Met 585 gram wordt ook het gewicht van het nagebootste pistool (630 gram) goed benaderd. Het gasdrukpistool gelijkt zodanig op een bestaand pistool dat het geschikt is voor be- of afdreiging.” [11]
12.
In het dossier bevinden zich voorts de volgende tapgesprekken.
“Op 7 februari 2013, vanaf omstreeks 18:06 uur, vond [het volgende] gesprek plaats tussen [verdachte] en [medeverdachte 1] :
[ [verdachte] ]: […] Dus die kerel mag tegen mij zeggen en doen wat die wil maar ik ben echt niet bang voor die kerel ouwe. […] Want ik zit er eventjes over na te denken. Dat ding dat hang ik nog niet op he weet je wel. Maar waar moet ik die leggen dat ik er wel bij kan maar dat die ook verdwenen ligt.
[ [medeverdachte 1] ]: Tsja.
[ [verdachte] ]: Want hij ligt nou eigenlijk.
[ [medeverdachte 1] ]: Te ver weg.
[ [verdachte] ]: Te ver weg ja. […]
Op 8 februari 2013, vanaf omstreeks 15:27 uur, vond [het volgende] gesprek plaats tussen [verdachte] en [medeverdachte 1] :
[ [verdachte] ]: We zullen van het weekend weer een rondje gaan schieten. Dankan jij eens even kijken hoe dat werkt ook al weer. […] Als die kerel bij wijze van spreke weer voor de deur staat, dan doe je toch gewoon de deur niet open en als er moeilijk gedaan wordt dan.
[ [medeverdachte 1] ]: Dan bel ik gewoon de politie van dat ik niemand binnen wil laten en
[ [verdachte] ]: Ja dan bel je of de politie en als ie hier tegen de deur aan gaat trappen of het loopt echt uit de hand, dan pak je dat ding en dan schiet je maar. En niet op z’n kop mikken want dan is hij gelijk dood. Dus beter in zijn poten of zo. […]
Op 9 februari 2013, vanaf omstreeks 12:05 uur, vond [het volgende] gesprek plaats tussen [verdachte] en [medeverdachte 1] :
[ [verdachte] ]: Ja maar, maar dat wil ik zeggen. Dan moet ik eigenlijk wel zorgen dat mijn klapperpistool weg is. […]
Op 10 februari 2013, vanaf omstreeks 12:39 uur, vond [het volgende] gesprek plaats tussen [verdachte] en [medeverdachte 1] :
[ [verdachte] ]: Hij gaat in de pannenkoekenmix in de doos. En daar leg ik de pannenkoekenmix op. Ik heb hem uit elkaar gehaald. […]
[ [medeverdachte 1] ]: Oh zo ja.
[ [verdachte] ] En dan zet ik hem in de kast. Volgens mij komt er geen (onverstaanbaar) niet zo snel gekeken in een doosje.” [12]
Strafbaarheid en kwalificatie van het bewezen verklaarde
Het onder 1 bewezen verklaarde is als misdrijf voorzien bij en strafbaar gesteld in artikel 189, eerste lid, aanhef en onder 2, juncto artikel 47, eerste lid, aanhef en onder 1, van het Wetboek van Strafrecht. Het wordt als volgt gekwalificeerd:
Medeplegen van, nadat enig misdrijf is gepleegd, met het oogmerk om de nasporing te beletten of te bemoeilijken, sporen van het misdrijf verbergen.
De raadsman heeft ten aanzien van dit feit bepleit dat de verdachte een beroep toekomt op de strafuitsluitingsgrond van artikel 189, derde lid, van het Wetboek van Strafrecht. Het hof verwerpt dit verweer en overweegt daartoe het volgende.
Deze strafuitsluitingsgrond houdt in dat de strafbepaling niet van toepassing is op “hem die de daarin vermelde handelingen verricht ten einde gevaar van vervolging te ontgaan”. De Hoge Raad heeft bepaald dat daaronder tevens dient te worden begrepen degene die de handelingen verricht “mede” teneinde gevaar van vervolging voor zichzelf te ontgaan (NJ 1996, 337). De maatstaf die daarvoor geldt is of de verdachte er in redelijkheid van mocht uitgaan dat ook jegens hem een verdenking van een strafbaar feit zou ontstaan. Naar het oordeel van het hof is daarvan in dit geval geen sprake. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de verdachte op grond van de enkele omstandigheden
  • dat de dader, [dader] , ’s avonds met bebloede kleding voor de deur stond,
  • dat hij vertelde dat hij iemand om het leven had gebracht en
  • dat hij kledingstukken uittrok en deze achterliet in een vuilniszak in de woning van de verdachte en de medeverdachte,
er niet in redelijkheid van mocht uitgaan dat hij of zijn medeverdachte vervolgd zouden kunnen worden. De verdachte heeft ruimschoots de gelegenheid gehad om zich te distantiëren van het handelen van de dader, bijvoorbeeld door de politie in te schakelen of de vuilniszak met kleding bij de dader af te leveren.
De verdachte en zijn medeverdachte hebben dat laatste naar eigen zeggen geprobeerd, maar zonder resultaat omdat de dader niet thuis was. Dat is echter geen enkele rechtvaardiging om deze sporen vervolgens te verbergen onder een omgevallen boom in een bos. De slotsom is dan ook dat de verdachte geen aanspraak kan maken op de in artikel 189, derde lid, van het Wetboek van Strafrecht, neergelegde strafuitsluitingsgrond.
Het onder 2 en 3 bewezen verklaarde is telkens als misdrijf voorzien bij artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, juncto artikel 47, eerste lid, aanhef en onder 1, en strafbaar gesteld in artikel 55, eerste lid, van de Wet wapens en munitie. Het wordt telkens als volgt gekwalificeerd:
Medeplegen van handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straffen
Het hof heeft dezelfde feiten bewezen verklaard als de rechtbank; kort gezegd komt het neer op het verbergen van sporen van een moord c.q. doodslag (feit 1) en het bezit van twee imitatiewapens (feit 2 en 3).
De rechtbank heeft de verdachte daarvoor veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 46 dagen met aftrek van voorarrest en een taakstraf voor de duur van 80 uren, subsidiair 40 dagen vervangende hechtenis.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 maanden.
De raadsman heeft bepleit dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van langere duur dan het voorarrest van de verdachte niet aangewezen is. In deze zaak is het in zijn visie hooguit gerechtvaardigd om een taakstraf op te leggen.
Het hof houdt bij de bepaling van de op te leggen straf rekening met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, met de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en met de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Daarbij wordt rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals die onder meer tot uitdrukking komt in de hierop gestelde strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Het onder 1 bewezen verklaarde feit - het verbergen van sporen van een moord c.q. doodslag - acht het hof bijzonder ernstig. Het bezit van de imitatiewapens (de onder 2 en 3 bewezen verklaarde feiten), waarvoor volgens het gebruikelijke rechterlijke straftoemetingsbeleid in de regel een geldboete van € 550,-- per imitatiewapen wordt opgelegd, valt daarbij eigenlijk in het niet.
Het hof deelt in zoverre het standpunt van de advocaat-generaal, dat bij een feit als onder 1 bewezen verklaard in beginsel niet kan worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die een onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt. De eis van de advocaat-generaal is, anders dan de raadsman meent, allerminst buitenproportioneel. De verdachte heeft samen met zijn medeverdachte iemand geholpen bij het wegmaken/ verbergen van sporen, terwijl deze hen had verteld dat hij iemand van het leven had beroofd. Het hof rekent dat de verdachte zwaar aan.
Het hof zal niettemin afwijken van de eis van de advocaat-generaal. In de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals deze ter terechtzitting naar voren zijn gebracht, ziet het hof aanleiding om af te zien van het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. In de bestraffing zal evenwel de ernst van het bewezen verklaarde tot uitdrukking moeten komen. Na een en ander te hebben afgewogen, is het hof tot de slotsom gekomen dat in dit geval een taakstraf voor de duur van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis, en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden, passend en geboden is. Het hof zal de verdachte daartoe ook veroordelen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 27, 47, 57, 63 en 189 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 13 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart, zoals hiervoor overwogen, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dat als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
240 (tweehonderdveertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
120 (honderdtwintig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, naar de maatstaf van 2 (twee) uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op de grond dat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Aldus gewezen door
mr. P.J. Hödl, voorzitter,
mr. S.C. van Duijn en mr. R.M. Peters, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A.P. Verhaegh, griffier,
en op 9 juli 2014 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. S.C. van Duijn en mr. R.M. Peters zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Proces-verbaal verhoor verdachte d.d. 5 maart 2012, opgenomen in het eindproces-verbaal van het TGO Midden- en West Brabant met dossiernummer 2012042137, pagina 176, 181- 183.
2.Proces-verbaal verhoor [mede]verdachte d.d. 6 maart 2012, opgenomen in het eindproces-verbaal van het TGO Midden- en West Brabant met dossiernummer 2012042137, pagina 220-221.
3.Proces-verbaal van bevindingen – aantreffen zwarte vuilniszak in het bos d.d. 7 maart 2012, opgenomen in het eindproces-verbaal van het TGO Midden- en West Brabant met dossiernummer 2012042137, pagina 511.
4.Proces-verbaal van onderzoek vuilniszak d.d. 22 maart 2012, opgenomen in het eindproces-verbaal van het Forensisch Technisch Onderzoek van politie Midden- en West Brabant, pagina 48 en 49.
5.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 11 april 2012, opgenomen in het eindproces-verbaal van het TGO Midden- en West Brabant met dossiernummer 2012042137, pagina 691 en 692.
6.Proces-verbaal d.d. 17 april 2012, opgenomen in het eindproces-verbaal van het TGO Midden- en West Brabant met dossiernummer 2012042137, pagina 699 en 700.
7.Proces-verbaal verhoor [mede]verdachte d.d. 3 april 2012, opgenomen in het eindproces-verbaal van het TGO Midden- en West Brabant met dossiernummer 2012042137, pagina 225 t/m 228.
8.Proces-verbaal verhoor getuige d.d. 12 april 2012, opgenomen in het eindproces-verbaal van het TGO Midden- en West Brabant met dossiernummer 2012042137, pagina 694.
9.Proces-verbaal verhoor verdachte d.d. 26 april 2012, opgenomen in het eindproces-verbaal van het TGO Midden- en West Brabant met dossiernummer 2012042137, pagina 206 t/m 208
10.Proces-verbaal derde doorzoeking [adres] d.d. 26 februari 2013, opgenomen in de aanvulling d.d. 19 maart 2013 op het eindproces-verbaal met dossiernummer 2012042137, pagina 217 en 218.
11.Proces-verbaal d.d. 22 maart 2013, opgenomen in de aanvulling d.d. 9 april 2013 op het eindproces-verbaal met dossiernummer 2012042137, pagina 30 t/m 33.
12.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 26 februari 2013, opgenomen in de aanvulling d.d. 19 maart 2013 op het eindproces-verbaal met dossiernummer 2012042137, pagina 195 t/m 197.