ECLI:NL:GHSHE:2014:2112

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
8 juli 2014
Publicatiedatum
10 juli 2014
Zaaknummer
20-004796-11
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake witwassen van auto’s en oplichting binnen een criminele organisatie

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 8 juli 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 21 december 2011. De verdachte was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, voor medeplegen van medeplichtigheid aan een poging tot oplichting, deelneming aan een criminele organisatie en het medeplegen van handelen in harddrugs. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis. Tijdens de zittingen in hoger beroep heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die een veroordeling tot een gevangenisstraf van 24 maanden heeft gevorderd, met een voorwaardelijk deel van 8 maanden. De verdediging heeft vrijspraak bepleit en een strafmaatverweer gevoerd.

Het hof heeft het eerdere vonnis vernietigd en is tot een andere bewezenverklaring gekomen. De verdachte is schuldig bevonden aan het medeplegen van medeplichtigheid aan een poging tot oplichting, deelneming aan een criminele organisatie en het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte betrokken was bij een criminele organisatie die zich bezighield met de diefstal en het witwassen van voertuigen, en dat zij een ondersteunende rol speelde binnen deze organisatie.

De strafmaat is vastgesteld op 17 maanden gevangenisstraf, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. Het hof heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de overschrijding van de redelijke termijn voor berechting. De uitspraak benadrukt de ernst van de feiten en de impact van de criminele organisatie op de legale autohandel en de volksgezondheid door de verhandeling van harddrugs.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer : 20-004796-11
Uitspraak : 8 juli 2014
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 21 december 2011 in de strafzaak met parketnummer 01-889104-10 tegen:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te [woonplaats], [adres].
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van medeplegen van medeplichtigheid aan een poging tot oplichting van een verzekeraar (feit 1 primair), deelneming aan een criminele organisatie (feit 2) en het medeplegen van handelen in harddrugs meermalen gepleegd (feit 3) veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de verdachte ter zake van het onder 1. primair, 2. en 3. ten laste gelegde zal veroordelen tot een gevangenisstraf van 24 maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.
De verdediging heeft vrijspraak, subsidiair partiële vrijspraak van het onder 2. ten laste gelegde bepleit en tevens een partiële vrijspraak van het onder 3. ten laste gelegde. Voorts heeft de verdediging een strafmaatverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.
Tenlastelegging
Aan verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg – ten laste gelegd dat:
1.
[betrokkene 1] in elk geval een ander dan verdachte, op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 juli 2010 tot en met 31 december 2010 te Eindhoven en/of Sittard-Born en/of Utrecht en/of elders in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [benadeelde] te bewegen tot de afgifte van geld, in elk geval van enig goed, met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid met een of meer van zijn mededader(s), althans alleen, een diefstal van een Mercedes type Vito (kenteken [kenteken]) in scène heeft gezet en/of bij de politie aangifte heeft gedaan van de diefstal van een Mercedes Vito (kenteken [kenteken]) en/of vervolgens bij de verzekeringsmaatschappij heeft gemeld dat de Mercedes type Vito (kenteken [kenteken]) was gestolen en in dat verband een schadevergoedingsverzoek heeft ingediend, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid, tot het plegen van welk misdrijf verdachte op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 juli 2010 tot en met 1 september 2010 te Mierlo en/of Helmond en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander(en) althans alleen, opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft door te informeren naar één of meer afnemers voor (onderdelen) van de Mercedes type Vito voornoemd en/of zorg te dragen voor het verdwijnen/weghalen van de Mercedes type Vito voornoemd en/of de afzet van de Mercedes type Vito voornoemd en/of het wegbrengen van de Mercedes type Vito,
subsidiair,
zij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 juli 2010 tot en met 1 september 2010, te Eindhoven en/of Mierlo en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander(en) althans alleen, een voorwerp, te weten een Mercedes type Vito (kenteken [kenteken]), heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen en/of omgezet, althans van een voorwerp, te weten een Mercedes type Vito (kenteken [kenteken]), gebruik heeft gemaakt, terwijl zij wist dat bovenomschreven voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf,
2.
zij in of omstreeks de periode van 1 september 2009 tot en met 27 oktober 2010 te Mierlo en/of Eindhoven en/of elders in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, te weten een samenwerkingsverband van twee of meer personen, te weten [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [betrokkene 2] en/of [betrokkene 3] en/of [betrokkene 4] en/of één of meer andere personen, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten diefstal van voertuigen en/of heling met betrekking tot voertuigen en/of onderdelen van voertuigen en/of het witwassen van voertuigen en/of onderdelen van voertuigen,
3.
zij in of omstreeks de periode van 25 maart 2010 tot en met 27 oktober 2010 te Mierlo en/of elders in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA (straatnaam XTC) en/of een hoeveelheid van een materiaal bevattende Gammahydroxyboterzuur (GHB), zijnde cocaïne en/of MDMA (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I en/of zijnde Gammahydroxyboterzuur(telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1. primair, 2. en 3. ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
[betrokkene 1] in de periode van 1 juli 2010 tot en met 31 december 2010 te Eindhoven en Sittard en elders in Nederland, ter uitvoering van het voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door een of meer listige kunstgrepen [benadeelde] te bewegen tot de afgifte van geld, met vorenomschreven oogmerk listiglijk en bedrieglijk een diefstal van een Mercedes type Vito (kenteken [kenteken]) in scène heeft gezet en bij de politie aangifte heeft gedaan van de diefstal van een Mercedes Vito (kenteken [kenteken]) en vervolgens bij de verzekeringsmaatschappij heeft gemeld dat de Mercedes type Vito (kenteken [kenteken]) was gestolen en in dat verband een schadevergoedingsverzoek heeft ingediend, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid, tot het plegen van welk misdrijf verdachte in de periode van 1 juli 2010 tot en met 1 september 2010 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk gelegenheid heeft verschaft door zorg te dragen voor het verdwijnen/weghalen van de Mercedes type Vito voornoemd en het wegbrengen van de Mercedes type Vito,
2.
zij in de periode van 1 mei 2010 tot en met 27 oktober 2010 te Mierlo en Eindhoven en elders in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, te weten een samenwerkingsverband van twee of meer personen, te weten [medeverdachte 1] en verdachte en [betrokkene 2] en [betrokkene 3] en [betrokkene 4] en een andere persoon, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten diefstal van voertuigen en het witwassen van voertuigen en onderdelen van voertuigen,
3.
zij in de periode van 1 juni 2010 tot en met 27 oktober 2010 te Mierlo tezamen en in vereniging met een ander, meermalen opzettelijk heeft verkocht en verstrekt, een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, zijnde cocaïne en MDMA een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkort arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort arrest. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort arrest gehecht.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt – ook in zijn onderdelen – slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit of die bewezen verklaarde feiten waarop het, blijkens zijn inhoud, betrekking heeft.
Met de raadsvrouwe is het hof van oordeel dat het bewijs tekort schiet voor het oordeel dat verdachte reeds vóór 1 juni heeft gehandeld in verdovende middelen.
Ten aanzien van de deelneming aan de criminele organisatie overweegt het hof het volgende.
Een criminele organisatie als bedoeld in artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht is een samenwerkingsverband met een zekere duurzaamheid en structuur tussen ten minste twee personen. Aanwijzingen voor het bestaan van een dergelijk samenwerkingsverband kunnen bijvoorbeeld zijn gemeenschappelijke regels, het voeren van overleg, gezamenlijke besluitvoering, een taakverdeling, een bepaalde hiërarchie en/of geledingen. Deze aanwijzingen vormen evenwel geen constitutieve vereisten om van een samenwerkingsverband te kunnen spreken. Een samenwerkingsverband kan toevallig en in de loop der tijd ontstaan, omdat men ‘werkendeweg’ ontdekt dat men een gezamenlijk doel heeft waarvan de realisering met duurzame samenwerking gediend is. Een los verband van reeds lang met elkaar samenwerkende personen die telkens hetzelfde type misdrijven plegen kan ook een organisatie zijn in de zin van artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht.
Het oogmerk van de organisatie moet gericht zijn op het plegen van misdrijven. Het is echter niet vereist dat het plegen van misdrijven de voornaamste bestaansgrond van de organisatie is of dat de organisatie de uitsluitende bedoeling heeft misdrijven te plegen. Voor het bewijs van het oogmerk kan betekenis toekomen aan misdrijven die in het kader van de organisatie reeds zijn gepleegd, aan het meer duurzame of gestructureerde karakter van de samenwerking en aan de planmatigheid of stelselmatigheid van de met het oog op dit doel verrichte activiteiten van deelnemers binnen de organisatie.
Een persoon is deelnemer aan de organisatie indien hij of zij behoort tot de organisatie en een aandeel heeft in gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie, dan wel indien hij of zij dergelijke gedragingen ondersteunt. Hij of zij dient in dat verband in zijn algemeenheid te weten, in de zin van onvoorwaardelijk opzet, dat de organisatie tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven. Niet is vereist dat de deelnemer enige vorm van opzet heeft gehad op de door de organisatie beoogde concrete misdrijven, aan enig concreet misdrijf heeft deelgenomen of van enig concreet misdrijf wetenschap heeft gehad.
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat uit de gebezigde bewijsmiddelen blijkt dat verschillende personen gedurende een langere periode regelmatig hebben samengewerkt met als gemeenschappelijk oogmerk het stelen en witwassen van auto’s en auto-onderdelen. Binnen dit samenwerkingsverband waren verschillende activiteiten te onderscheiden, namelijk het stelen van auto’s, waarbij gebruik werd gemaakt van speciale daarvoor geschikte gereedschappen, de demontage van gestolen auto’s, de verhandeling van onderdelen van gestolen auto’s en het opruimen van restanten van gestolen auto’s. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat de deelnemers aan de organisatie ieder hun eigen specialiteit hadden. Daarom hadden zij elkaar ook nodig en voerden zij – zo blijkt uit telefoontaps en observaties – regelmatig overleg, onder meer over het onderling uitlenen van genoemde gereedschappen. Verdachte had vooral een ondersteunende rol. Zij onderhield contacten binnen de groep, nam boodschappen aan en gaf ze door. Zij was goed op de hoogte van de criminele activiteiten van de andere deelnemers aan de organisatie en nam voor haar partner, medeverdachte [medeverdachte 1], binnen de organisatie soms waar.
Met de raadsvrouwe is het hof van oordeel dat de betrokkenheid van verdachte pas vanaf mei 2010 naar voren komt uit de bewijsmiddelen.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 1. primair bewezen verklaarde levert op:

medeplegen van medeplichtigheid aan poging tot oplichting.

Het onder 2. bewezen verklaarde levert op:

deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.

Het onder 3. bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 aanhef en onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straf of maatregel
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Naar het oordeel van het hof kan ter zake van deze feiten niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor enkele jaren met zich brengt. Het hof heeft daarbij gelet op de:
  • de ernst van de bewezen verklaarde feiten in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd,
  • het ondermijnende karakter van de criminele organisatie voor de legale autohandel,
  • de omstandigheid dat de hard drugs die de verdachte verhandelde, eenmaal in handen van gebruikers, grote gevaren voor de gezondheid van die gebruikers kan opleveren, terwijl die gebruikers hun verslaving vaak door diefstal of ander crimineel handelen trachten te bekostigen.
Voor het regelmatig verhandelen van hard drugs vanuit een woning gedurende een periode van ten minste drie maanden, hanteert de rechtspraak als oriëntatiepunt een gevangenisstraf van acht maanden. Voor deelneming aan een criminele organisatie worden hoge straffen opgelegd, variërend van een acht maanden tot enkele jaren. De verdachte is gedurende enkele maanden actief betrokken geweest bij de organisatie. Zij heeft weliswaar een ondersteunende, maar toch essentiële rol gespeeld bij het onderhouden van de contacten en het afstemmen van de acties. Het hof vindt een gevangenisstraf van negen maanden derhalve passend voor dit feit. Voor het medeplegen van medeplichtigheid aan een poging tot oplichting acht het hof, gelet op het financieel belang dat bij de poging gemoeid was en gelet op de straffen in soortgelijke zaken, een gevangenisstraf van een maand aangewezen.
Het hof zou gelet hierop in beginsel een gevangenisstraf van achttien maanden passend vinden.
Gelet op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, het ontbreken van relevante strafrechtelijke documentatie en de positieve conclusies uit het reclasseringsrapport van 13 september 2013 waaruit blijkt dat verdachte sedert het haar opgelegde toezicht van de reclassering in het kader van een schorsing van haar voorlopige hechtenis abstinent is gebleven van het gebruik van harddrugs en de afspraken met de reclassering goed is nagekomen, zal het hof een groot deel daarvan voorwaardelijk opleggen.
Met oplegging van een gedeeltelijk voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezen verklaarde tot uitdrukking gebracht en anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Hetgeen de raadsvrouwe verder nog omtrent de persoonlijke omstandigheden van verdachte heeft aangevoerd legt tegenover de ernst van de feiten onvoldoende gewicht in de schaal om
tot een ander oordeel omtrent de gekozen strafsoort en -maat te komen.
Het hof ziet zich echter ook gesteld voor het volgende.
Elke verdachte heeft recht op een openbare behandeling van zijn zaak binnen een redelijke termijn, zoals gewaarborgd in artikel 6 EVRM. Deze waarborg strekt er onder meer toe te voorkómen dat een verdachte langer dan redelijk is onder de dreiging van een strafvervolging zou moeten leven. De termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Staat jegens verdachte een handeling is verricht waaruit verdachte heeft opgemaakt en redelijkerwijs heeft kunnen opmaken dat het Openbaar Ministerie het ernstig voornemen had tegen hem of haar een strafvervolging in te stellen.
In het onderhavige geval moet de termijn worden berekend vanaf 27 oktober 2010, de dag waarop in verzekering werd gesteld.
De rechtbank heeft op 21 december 2011 vonnis gewezen.
Na het instellen van hoger beroep op 23 december 2011 zijn de stukken van de zaak op 17 april 2012 ter griffie van het hof ingekomen.
Het hof wijst uiteindelijk arrest op 8 juli 2014, derhalve ruim twee en een half jaar na het instellen van het hoger beroep.
Het hof stelt vast dat de redelijke termijn voor berechting van de verdachte in hoger beroep is overschreden. Hoewel de zaak tamelijk omvangrijk is, acht het hof geen bijzondere omstandigheden aanwezig die de overschrijding van de redelijke termijn rechtvaardigen.
De overschrijding van de redelijke termijn moet naar het oordeel van het hof leiden tot compensatie in de op te leggen straf. Het hof zal de hiervoor als passend genoemde straf met één maand verminderen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 14a, 14b, 14c, 45, 47, 48, 57, 63, 140 en 326 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart, zoals hiervoor overwogen, bewezen dat de verdachte het onder 1. primair, 2. en 3. ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1. primair, 2. en 3. bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
17 (zeventien) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
12 (twaalf) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Heft op het geschorste, tegen verdachte verleende bevel tot voorlopige hechtenis.
Aldus gewezen door
mr. E.A.A.M. Pfeil, voorzitter,
mr. A.R. Hartmann en mr. T.A. de Roos, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. R. van den Munckhof, griffier,
en op 8 juli 2014 ter openbare terechtzitting uitgesproken.