ECLI:NL:GHSHE:2014:2104

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
8 juli 2014
Publicatiedatum
10 juli 2014
Zaaknummer
20-004753-11
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake witwassen van auto’s en oplichting binnen een criminele organisatie

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 8 juli 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch. De verdachte was in eerste aanleg vrijgesproken van enkele tenlastegelegde feiten, maar is in hoger beroep veroordeeld voor medeplichtigheid aan witwassen, diefstal van een auto met een valse sleutel, en deelneming aan een criminele organisatie. De zaak betreft een criminele organisatie die zich bezighield met autodiefstal en witwassen van auto-onderdelen. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 33 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden voor reclassering en behandeling. Het hof heeft de vordering van de benadeelde partij afgewezen, omdat er geen rechtstreeks verband was tussen de schade en het bewezen verklaarde feit. De beslissing is gebaseerd op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht en de Opiumwet. Het hof heeft ook rekening gehouden met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van de verdachte, zoals vastgesteld door psychologen, en de overschrijding van de redelijke termijn voor berechting. De verdachte is vrijgesproken van enkele andere ten laste gelegde feiten, waaronder de leidersrol binnen de organisatie.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer : 20-004753-11
Uitspraak : 8 juli 2014
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 21 december 2011 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken, parketnummers
01-889034-10 en 01-885028-11, tegen

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te [woonplaats], [adres].
Hoger beroep
Bij vonnis, waarvan beroep, is de verdachte vrijgesproken van het op de dagvaarding met parketnummer 01-889034-10 onder 2 ten laste gelegde. De verdachte is – kort gezegd – ter zake van:
Parketnummer 01-889034-10
1.
medeplichtigheid aan oplichting van een verzekeringsmaatschappij,
3.
diefstal van een auto in vereniging met een valse sleutel,
4.
medeplichtigheid aan het witwassen van een auto,
5.
deelneming aan een criminele organisatie, terwijl de verdachte de leider van die organisatie was,
6.
het medeplegen van het verkopen/afleveren/verstrekken en/of vervoeren van cocaïne en MDMA,
Parketnummer 01-885028-11
1.
diefstal van een auto met een valse sleutel en
2.
medeplichtigheid aan een poging tot oplichting van een verzekeringsmaatschappij
veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar, met aftrek van het voorarrest.
De rechtbank heeft de vordering van benadeelde partij [benadeelde 1] toegewezen en aan de verdachte de schadevergoedingsmaatregel opgelegd, een en ander met betrekking tot feit 4 op de dagvaarding met parketnummer 01-889034-10. Ten slotte heeft de rechtbank beslist over de in beslag genomen voorwerpen.
De verdachte heeft tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
Het hoger beroep moet, blijkens het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep, worden begrepen als uitdrukkelijk te zijn beperkt tot de veroordeling ter zake van hetgeen aan de verdachte op de dagvaarding met parketnummer 01-889034-10 onder 4. en 5. is ten laste gelegd.
Al hetgeen hierna wordt overwogen en beslist heeft uitsluitend betrekking op dat gedeelte van het beroepen vonnis dat aan het oordeel van het hof is onderworpen, met dien verstande dat het gerechtshof hierna (tevens) voor de overige, door de eerste rechter bewezen verklaarde feiten – gelet op artikel 423, lid 4, van het Wetboek van Strafvordering – een straf dient te bepalen.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende:
  • de op de dagvaarding met parketnummer 01-889034-10 onder 4. meer subsidiair en onder 5. ten laste gelegde feiten bewezen zal verklaren;
  • ter zake van voornoemde feiten en de overige door de eerste rechter bewezen verklaarde feiten een gevangenisstraf van vijf jaar, met aftrek van het voorarrest, zal opleggen;
  • de vordering van benadeelde partij [benadeelde 1] zal toewijzen en de schadevergoedingsmaatregel zal opleggen aan de verdachte;
  • ten aanzien van de in beslag genomen voorwerpen zal beslissen zoals de rechtbank heeft gedaan, behoudens met betrekking tot voorwerp 66 op de lijst van in beslag genomen voorwerpen (een sleutel). Dat voorwerp dient volgens de advocaat-generaal te worden onttrokken aan het verkeer.
De verdediging heeft bepleit:
  • dat de verdachte moet worden vrijgesproken van de op de dagvaarding met parketnummer 01-889034-10 onder 4. en 5. ten laste gelegde feiten;
  • dat de vordering van benadeelde partij [benadeelde 1] moet worden afgewezen;
  • dat bij de strafoplegging zou moeten worden volstaan met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf die de duur van het ondergane voorarrest niet overstijgt, gecombineerd met een voorwaardelijke gevangenisstraf met een ambulante behandeling als bijzondere voorwaarde.
Vonnis waarvan beroep
Het hof kan zich op onderdelen niet met het beroepen vonnis, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, verenigen. Om redenen van efficiëntie zal het hof evenwel het vonnis, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, vernietigen.
Tenlastelegging
Aan verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg en voor zover aan de orde in hoger beroep – ten laste gelegd dat:
parketnummer 01-889034-10
4.
hij in of omstreeks de periode van 3 juli 2010 tot en met 4 juli 2010 te Eindhoven tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening een personenauto van het merk Volkswagen Sirocco (kenteken [kenteken]) althans onderdelen van een personenauto van het merk Volkswagen Sirocco (kenteken [kenteken]) heeft weggenomen, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van een valse sleutel;
subsidiair,
hij op of omstreeks de periode van 3 juli 2010 tot en met 29 juli 2010, te Eindhoven en/of Mierlo en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen althans alleen, (een) voorwerp(en), te weten een benzinetank van een personenauto van het merk Volkswagen Sirocco (kenteken [kenteken]) en/of één of meer andere onderdelen van een personenauto van het merk Volkswagen type Sirocco (kenteken [kenteken]), heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen en/of omgezet, althans van (een) voorwerp(en), te weten een personenauto van het merk Volkswagen Sirocco (kenteken [kenteken]) althans onderdelen van een personenauto van het merk Volkswagen Sirocco (kenteken [kenteken]), gebruik heeft gemaakt, terwijl hij wist of redelijkerwijs had moeten weten dat bovenomschreven voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
meer subsidiair,
[betrokkene 1] en/of [betrokkene 2] en/of [betrokkene 3] althans (een) ander(en) dan verdachte, op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 3 juli 2010 tot en met 7 juli 2010, te Eindhoven en/of Mierlo en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen althans alleen, (van) (een) voorwerp(en), te weten een personenauto van het merk Volkswagen Sirocco (kenteken [kenteken]) althans onderdelen van een personenauto van het merk Volkswagen Sirocco (kenteken [kenteken]), de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding of de verplaatsing heeft/hebben verborgen of verhuld, dan wel heeft/hebben verborgen of verhuld wie de rechthebbende op het/de voorwerp(en) is, te weten [benadeelde 2], en/of heeft /hebben verworven, voorhanden heeft/hebben gehad, heeft/hebben overgedragen en/of omgezet, althans van (een) voorwerp(en), te weten een personenauto van het merk Volkswagen Sirocco (kenteken [kenteken]) althans onderdelen van een personenauto van het merk Volkswagen Sirocco (kenteken [kenteken]), gebruik heeft/hebben gemaakt, terwijl hij/zij wist(en) of redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat bovenomschreven voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf, tot het plegen van welk misdrijf verdachte op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 3 juli 2010 tot en met 7 juli 2010 te Mierlo en/of Eindhoven en/of elders in Nederland opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft door één of meer keer te regelen dat onderdelen van een gestolen personenauto van het merk Volkswagen Sirocco (kenteken [kenteken]) werden opgehaald en/of naar een metaalbedrijf afgevoerd;
5.
hij in of omstreeks de periode van 1 september 2009 tot en met 27 oktober 2010 te Mierlo en/of Eindhoven en/of elders in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, te weten een samenwerkingsverband van twee of meer personen, te weten verdachte en/of [medeverdachte] en/of [betrokkene 4] en/of [betrokkene 5] en/of [betrokkene 3] en/of één of meer andere personen, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten diefstal van voertuigen en/of heling met betrekking tot voertuigen en/of onderdelen van voertuigen en/of het witwassen van voertuigen en/of onderdelen van voertuigen, terwijl verdachte in die periode leider van die organisatie is geweest.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies, zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak
Met de advocaat-generaal en de verdediging is het hof van oordeel dat bij gebrek aan voldoende wettige bewijsmiddelen niet kan worden bewezen dat verdachte het onder 4. primair en 4. subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 4. meer subsidiair en 5. ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
parketnummer 01-889034-10
[betrokkene 1] in de periode van 3 juli 2010 tot en met 7 juli 2010 te Eindhoven en elders in Nederland een personenauto van het merk Volkswagen Sirocco (kenteken [kenteken]), althans onderdelen van een personenauto van het merk Volkswagen Sirocco (kenteken [kenteken]) voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist dat bovenomschreven voorwerpen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf, tot het plegen van welk misdrijf verdachte in de periode van 3 juli 2010 tot en met 7 juli 2010 te Mierlo opzettelijk middelen en inlichtingen heeft verschaft door te regelen dat onderdelen van een gestolen personenauto van het merk Volkswagen Sirocco (kenteken [kenteken]) werden opgehaald en naar een metaalbedrijf afgevoerd;
5.
hij in de periode van 1 september 2009 tot en met 27 oktober 2010 te Mierlo en/of Eindhoven en/of elders in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, te weten een samenwerkingsverband van twee of meer personen, te weten verdachte en [medeverdachte] en [betrokkene 4] en [betrokkene 5] en [betrokkene 3] en een andere persoon, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten diefstal van voertuigen en het witwassen van voertuigen en onderdelen van voertuigen.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkorte arrest. Deze aanvulling wordt dan aan het verkorte arrest gehecht.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt – ook in zijn onderdelen – slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit, of die bewezen verklaarde feiten, waarop het, blijkens zijn inhoud, betrekking heeft.
Het hof overweegt nog het volgende.
Ten aanzien van het onder 4. bewezen verklaarde.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat [betrokkene 3] op 7 juli 2010 met de aanhangwagen van verdachte de garagebox van [betrokkene 1], gelegen aan de [adres] in Eindhoven, heeft leeggeruimd door de restanten van een gestolen auto af te voeren. De verdachte heeft een bemiddelende rol gespeeld door [betrokkene 1] naar [betrokkene 3] te verwijzen en te trachten [betrokkene 3] te bereiken ten behoeve van [betrokkene 1]. Hij heeft die dag bovendien zijn aanhangwagen uitgeleend aan [betrokkene 3] voor het ophalen en afvoeren van ijzer uit de garage van [betrokkene 1].
De raadsman heeft aangevoerd dat uit deze feiten en omstandigheden niet kan worden afgeleid dat verdachte wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat het materiaal in de garagebox van [betrokkene 1] van misdrijf afkomstig was.
Het hof is van oordeel dat uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat de verdachte zich begeeft in het wereldje van het ‘kort maken’ van auto’s en het verhandelen van auto-onderdelen van gestolen auto’s en dat [betrokkene 1] in datzelfde wereldje zit. In een telefoongesprek van 9 juni 2010 deelt [verdachte] bijvoorbeeld vrijelijk met [betrokkene 1] dat hij een auto kwijt moet ‘om hem kort te laten maken’ en dat hij op zoek is naar een plaats waar dat kan. In een telefoongesprek van 3 augustus 2010 met [betrokkene 6] uit de verdachte zijn verontwaardiging over het feit dat gesuggereerd wordt dat hij een politie-informant is: ‘Luister ik regel voort alles dat alles opgeruimd is altijd. Ik regel alles voor hun wat ze niet kwijt konden.’ Op 7 juli 2010, de dag dat [betrokkene 3] de garagebox van [betrokkene 1] heeft leeggeruimd, spreken verdachte en zijn vrouw [medeverdachte] elkaar telefonisch. [medeverdachte] zegt ‘tis leeg’ en ‘In eh Eindhoven, van eh wat [betrokkene 3] [hof: [betrokkene 3]] moest doen’ en de mededelingen van verdachte ‘Dat wist ik al’ en ‘Is goed, is [betrokkene 1] [hof: [betrokkene 1]] toch weer gered, ben benieuwd.’ Het valt het hof op dat de activiteit van [betrokkene 3] in Eindhoven in dit telefoongesprek nadrukkelijk niet wordt benoemd. Het hof leidt voorts uit de laatste zin van verdachte af dat verdachte wist dat het voor [betrokkene 1] van belang was dat de garagebox werd leeggeruimd. Deze omstandigheden gevoegd bij het feit dat [medeverdachte] heeft verklaard dat een groep mensen rond verdachte bezig was met het weghalen van auto’s, dat [betrokkene 3] de auto-onderdelen ophaalde bij de garage van [betrokkene 1] en ze vervolgens wegbracht naar een metaalbedrijf en daarbij gebruik maakte van een aanhangwagen van verdachte en dat hij dit meerdere keren op verzoek van verdachte heeft gedaan rechtvaardigt de conclusie dat verdachte wist dat hij inlichtingen en middelen verschafte voor de afvoer van de restanten van een gestolen auto.
Het hof verwerpt het verweer van de verdediging.
Ten aanzien van het onder 5. bewezen verklaarde.
Een criminele organisatie als bedoeld in artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht is een samenwerkingsverband met een zekere duurzaamheid en structuur tussen ten minste twee personen. Aanwijzingen voor het bestaan van een dergelijk samenwerkingsverband kunnen bijvoorbeeld zijn gemeenschappelijke regels, het voeren van overleg, gezamenlijke besluitvoering, een taakverdeling, een bepaalde hiërarchie en/of geledingen. Deze aanwijzingen vormen evenwel geen constitutieve vereisten om van een samenwerkingsverband te kunnen spreken. Een samenwerkingsverband kan toevallig en in de loop der tijd ontstaan omdat men ‘werkendeweg’ ontdekt dat men een gezamenlijk doel heeft waarvan de realisering met duurzame samenwerking gediend is. Een los verband van reeds lang met elkaar samenwerkende personen die telkens hetzelfde type misdrijven plegen kan ook een organisatie zijn in de zin van artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht.
Het oogmerk van de organisatie moet gericht zijn op het plegen van misdrijven. Het is echter niet vereist dat het plegen van misdrijven de voornaamste bestaansgrond van de organisatie is of dat de organisatie de uitsluitende bedoeling heeft misdrijven te plegen. Voor het bewijs van het oogmerk kan betekenis toekomen aan misdrijven die in het kader van de organisatie reeds zijn gepleegd, aan het meer duurzame of gestructureerde karakter van de samenwerking en aan de planmatigheid of stelselmatigheid van de met het oog op dit doel verrichte activiteiten van deelnemers binnen de organisatie.
Een persoon is deelnemer aan de organisatie indien hij of zij behoort tot de organisatie en een aandeel heeft in gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie, dan wel indien hij of zij dergelijke gedragingen ondersteunt. Hij of zij dient in dat verband in zijn algemeenheid te weten, in de zin van onvoorwaardelijk opzet, dat de organisatie tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven. Niet is vereist dat de deelnemer enige vorm van opzet heeft gehad op de door de organisatie beoogde concrete misdrijven, aan enig concreet misdrijf heeft deelgenomen of van enig concreet misdrijf wetenschap heeft gehad.
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat uit de gebezigde bewijsmiddelen blijkt dat verschillende personen gedurende een langere periode regelmatig hebben samengewerkt met als gemeenschappelijk oogmerk het stelen en witwassen van auto’s en auto-onderdelen. Binnen dit samenwerkingsverband waren verschillende activiteiten te onderscheiden, namelijk het stelen van auto’s, waarbij gebruik werd gemaakt van speciale daarvoor geschikte gereedschappen, de demontage van gestolen auto’s, de verhandeling van onderdelen van gestolen auto’s en het opruimen van restanten van gestolen auto’s. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat de deelnemers aan de organisatie ieder hun eigen specialiteit hadden. Daarom hadden zij elkaar ook nodig en voerden zij – zo blijkt uit telefoontaps en observaties – regelmatig overleg, onder meer over het onderling uitlenen van genoemde gereedschappen. Verdachte was zowel autodief, als ‘regelaar’. Hij regelde voor anderen binnen de organisatie bijvoorbeeld de afzet van auto-onderdelen of het opruimen na de demontage van auto’s.
Anders dan de rechtbank ziet het hof geen aanwijzingen voor verdachtes leidersrol binnen de organisatie. De verdachte was wel een actief lid met een groot netwerk waar ook anderen graag gebruik van maakten. Een op zeggenschap gebaseerd sturend optreden destilleert het hof echter niet uit de stukken van de zaak. Waar de verdachte grove en dreigende taal gebruikt, ziet het hof dit ook niet als een voorbeeld van het opleggen van sancties aan andere deelnemers van de organisatie. Weliswaar bevindt zich bij de stukken een verslag van een telefoongesprek tussen verdachte en [betrokkene 5] van 10 juni 2010 waarin verdachte zich tegenover [betrokkene 5] beklaagt over het niet nakomen door [betrokkene 4] van een met hem gemaakte afspraak en bespreekt hij met [betrokkene 5] dat [betrokkene 4] nu voor straf iets anders moet gaan doen, doch het hof acht dit enkele gesprek onvoldoende om op basis daarvan te concluderen dat van leiderschap van verdachte sprake is geweest. Van dit onderdeel van de tenlastelegging wordt de verdachte dan ook vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 4 meer subsidiair bewezen verklaarde levert op:

medeplichtigheid aan witwassen.

Het onder 5 bewezen verklaarde levert op:

deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Psycholoog drs. A. Weenink en psycholoog/psychotherapeute drs. A. van der Geize concluderen in hun pro justitia rapport van psychologisch onderzoek van 5 oktober 2013 dat ten tijde van het bewezen verklaarde bij verdachte sprake was van een pervasieve ontwikkelingsstoornis en van een antisociale persoonlijkheidsstoornis met trekken van een borderline persoonlijkheidsstoornis. Zij adviseren daarom de verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen ten aanzien van het ten laste gelegde. Het hof neemt deze conclusies en dit advies over en verdisconteert de verminderde toerekeningsvatbaar-heid van de verdachte in de op te leggen straf, een en ander als hierna te melden.
Op te leggen straf
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Het hof bepaalt op grond van artikel 423 lid 4 Sv de straf mede voor de in eerste aanleg bewezen verklaarde feiten die niet aan het oordeel van het hof zijn onderworpen. Het gaat derhalve om:
  • medeplichtigheid aan oplichting van een verzekeringsmaatschappij,
  • diefstal van een auto in vereniging met een valse sleutel,
  • medeplichtigheid aan het witwassen van een auto,
  • deelneming aan een criminele organisatie,
  • het medeplegen van het verkopen/afleveren/verstrekken en/of vervoeren van cocaïne en MDMA,
  • diefstal van een auto met een valse sleutel en
  • medeplichtigheid aan een poging tot oplichting van een verzekeringsmaatschappij.
Naar het oordeel van het hof kan ter zake van deze feiten niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor enkele jaren met zich brengt. Het hof heeft daarbij gelet op de:
  • de ernst van de bewezen verklaarde feiten in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd,
  • de omstandigheid dat de verdachte blijkens het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie van 26 maart 2014 reeds eerder ter zake vermogensdelicten is veroordeeld,
  • de financiële schade die veroorzaakt is door met name de autodiefstallen,
  • de omstandigheid dat de harddrugs die de verdachte verhandelde, eenmaal in handen van gebruikers, grote gevaren voor de gezondheid van die gebruikers kan opleveren, terwijl die gebruikers hun verslaving vaak door diefstal of ander crimineel handelen trachten te bekostigen.
De advocaat-generaal heeft een gevangenisstraf van vijf jaar gevorderd en de rechtbank heeft een gevangenisstraf van vier jaar opgelegd. Het hof komt tot de oplegging van een lagere en deels voorwaardelijke gevangenisstraf, omdat het rekening houdt met de volgende omstandigheden.
In de eerste plaats dicht het hof, anders dan de rechtbank, de verdachte geen leidende rol toe in de criminele organisatie.
In de tweede plaats is uit een in hoger beroep opgemaakt pro justitia rapport van psychologisch onderzoek naar voren gekomen dat de verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar moet worden beschouwd. Er is bij hem een pervasieve ontwikkelingsstoornis en persoonlijkheidsproblematiek geconstateerd. Een ambulante behandeling bij een forensische kliniek wordt geadviseerd om de recidivekans te verminderen.
Het hof zou gelet hierop in beginsel een gevangenisstraf van 34 maanden, waarvan twaalf maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar en met de door de rapporteurs geadviseerde bijzondere voorwaarde, passend vinden.
Met oplegging van een gedeeltelijk voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezen verklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Het hof ziet zich echter ook gesteld voor het volgende.
Elke verdachte heeft recht op een openbare behandeling van zijn zaak binnen een redelijke termijn, zoals gewaarborgd in artikel 6 EVRM. Deze waarborg strekt er onder meer toe te voorkómen dat een verdachte langer dan redelijk is onder de dreiging van een strafvervolging zou moeten leven. De termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Staat jegens verdachte een handeling is verricht waaruit verdachte heeft opgemaakt en redelijkerwijs heeft kunnen opmaken dat het Openbaar Ministerie het ernstig voornemen had tegen hem een strafvervolging in te stellen
In het onderhavige geval moet de termijn worden berekend vanaf 27 oktober 2010, de dag waarop de verdachte in voorlopige hechtenis is gesteld.
De rechtbank heeft op 21 december 2011 vonnis gewezen.
Na het instellen van hoger beroep op 21 december 2011 zijn de stukken van de zaak op 17 april 2012 ter griffie van het hof ingekomen.
Het hof wijst uiteindelijk arrest op 8 juli 2014, derhalve ruim twee en een half jaar na het instellen van het hoger beroep.
Het hof stelt vast dat de redelijke termijn voor berechting van de verdachte in hoger beroep is overschreden. Hoewel de zaak tamelijk omvangrijk is, acht het hof geen bijzondere omstandigheden aanwezig die de overschrijding van de redelijke termijn rechtvaardigen.
De overschrijding van de redelijke termijn moet naar het oordeel van het hof leiden tot compensatie in de op te leggen straf. Het hof zal de hiervoor als passend genoemde straf met één maand verminderen.
Beslag
Het hof gelast de teruggave aan verdachte van de voorwerpen genoemd op de beslaglijst onder de nummers 60, 61, 62, 63, 64, 65, 67 en 69 nu deze voorwerpen toebehoren aan de verdachte en niet in verband kunnen worden gebracht met enig strafbaar feit.
De op de beslaglijst onder nummers 1, 58 en 66 genoemde voorwerpen, respectievelijk een Volkswagen Polo, een (reguliere) sleutelbos en een (reguliere) sleutel, dienen te worden bewaard ten behoeve van de rechthebbende.
De overige in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, die zijn aangetroffen tijdens het onderzoek en die tot het begaan van de bewezen verklaarde vermogensdelicten waren bestemd en/of die tot de voorbereiding of het begaan van soortgelijke delicten kunnen dienen, moeten worden onttrokken aan het verkeer, aangezien het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang. Het gaat om voorwerpen zoals blanco sleutels, geknipte sleutels, briefjes met codes, een slotenvoeler en een sleutellezer.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
De benadeelde partij [benadeelde 1] is de leasemaatschappij die eigenaar was van de gestolen Volkswagen Sirocco met het kenteken [kenteken] (feit 4). Zij heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van
€ 31.728,96. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen en valt binnen de omvang van het hoger beroep.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de vordering van de benadeelde partij zal toewijzen. De verdediging heeft betoogd dat de vordering van de benadeelde partij moet worden afgewezen.
Het hof overweegt het volgende.
Voor toewijzing van een vordering tot schadevergoeding als bedoeld in art. 51a, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) komt alleen die schade in aanmerking die rechtstreeks is geleden door het strafbare feit. Van rechtstreekse schade is sprake indien iemand is getroffen in een belang dat door de overtreden strafbepaling wordt beschermd.
Uit de wetsgeschiedenis volgt dat de strafbaarstelling van witwassen strekt ter bescherming van de aantasting van de integriteit van het financieel en economisch verkeer en van de openbare orde. Dat is een ander belang dan de bescherming van het eigendomsrecht van (rechts)personen, dat door de strafbaarstelling van diefstal wordt gediend. Dat neemt niet weg dat onder omstandigheden een witwashandeling in zo nauw verband kan staan met de inbreuk op het eigendomsrecht van de gelaedeerde, dat een rechtstreeks verband als bedoeld in artikel 51a, eerste lid, Sv wel kan worden aangenomen. Te denken valt aan de situatie waarin de dief tevens degene is die het gestolen geld heeft gebruikt of omgezet of wanneer juist de verweten witwashandeling ervoor heeft gezorgd dat de inbreuk op het eigendomsrecht van de geleadeerde bleef voortbestaan.
In de onderhavige zaak is de verdachte veroordeeld voor medeplichtigheid aan witwassen, feitelijk omdat hij heeft geregeld dat [betrokkene 3] restanten van een door een ander gestolen en inmiddels in stukken gesneden auto zou afvoeren. In deze concrete zaak acht het hof het verband tussen het bewezen verklaarde feit en de schade van de benadeelde partij te ver verwijderd. Wegens het ontbreken van een rechtstreeks verband zal het hof de benadeelde partij niet ontvankelijk verklaren in haar vordering.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 36b, 36c, 45, 47, 48, 57, 140, 310, 311, 326 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 4. primair en 4. subsidiair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart, zoals hiervoor overwogen, bewezen dat de verdachte het onder 4. meer subsidiair en 5. ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 4. meer subsidiair en 5. bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte ter zake van de bij dit arrest bewezen verklaarde feiten én de niet aan ’s-Hofs oordeel onderworpen door de eerste rechter bewezen verklaarde feiten tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
33 (drieëndertig) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
12 (twaalf) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat
  • de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat veroordeelde zich gedurende de proeftijd stelt onder het toezicht van de Reclassering Nederland en zich zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen, door of namens deze instelling te geven, ook als dat inhoudt het volgen van een behandeling in een forensische ambulante setting.
Geeft deze instelling opdracht de veroordeelde bij de naleving van de opgelegde voorwaarden hulp en steun te verlenen.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Beveelt de
onttrekking aan het verkeervan de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten de goederen genoemd op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen onder de nummers: 53, 54, 55, 56, 57, 59, 68, 70, 71, 72 en 73.
Gelast de
teruggaveaan verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten de goederen genoemd op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen onder de nummers 60, 61, 62, 63, 64, 65, 67 en 69.
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbendevan de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten de goederen genoemd op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen onder de nummers 1, 58 en 66.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]

Verklaart de benadeelde partij [benadeelde 1] niet-ontvankelijk in haar vordering.
Verwijst de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Heft op het geschorste tegen verdachte verleende bevel tot voorlopige hechtenis.
Aldus gewezen door
mr. E.A.A.M. Pfeil, voorzitter,
mr. A.R. Hartmann en mr. T.A. de Roos, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. R. van den Munckhof, griffier,
en op 8 juli 2014 ter openbare terechtzitting uitgesproken.