ECLI:NL:GHSHE:2014:2033

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
4 juli 2014
Publicatiedatum
4 juli 2014
Zaaknummer
20-003942-12
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Witwassen van geldbedragen met gevangenisstraf als gevolg

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 4 juli 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Middelburg. De verdachte was eerder veroordeeld voor witwassen, meermalen gepleegd, en had een gevangenisstraf van 9 maanden opgelegd gekregen, waarvan 3 maanden voorwaardelijk. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis. Het hof heeft de zaak onderzocht op de terechtzitting in hoger beroep en heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, die een zwaardere straf eiste. De verdediging pleitte voor vrijspraak, maar het hof kwam tot een andere bewezenverklaring. Het hof oordeelde dat de verdachte in de periode van 1 december 2007 tot en met 7 februari 2008 en van 10 juli 2009 tot en met 14 oktober 2009 geldbedragen heeft gewitwassen, waarbij hij gebruik maakte van een bejaard echtpaar in België om de herkomst van het geld te verhullen. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en legde een gevangenisstraf van 4 maanden op, waarbij het hof rekening hield met de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd. De verdachte had zich schuldig gemaakt aan het verbergen van de werkelijke aard en herkomst van de geldbedragen, die afkomstig waren uit misdrijven, en het hof achtte de verdachte strafbaar voor de bewezen feiten.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer : 20-003942-12
Uitspraak : 4 juli 2014
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Middelburg van 15 november 2012 in de strafzaak met parketnummer 12-700077-11 tegen:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1968,
wonende te [adres].
Hoger beroep
Bij vonnis, waarvan beroep, is de verdachte ter zake van witwassen, meermalen gepleegd (feit 1 primair) en medeplegen van witwassen, meermalen gepleegd (feit 2 primair) veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren met aftrek van voorarrest.
De verdachte heeft tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, bewezen zal verklaren dat verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan en verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met aftrek van voorarrest.
De verdediging heeft primair vrijspraak bepleit. Subsidiair heeft de verdediging een strafmaatverweer gevoerd en aan het hof verzocht om te volstaan met een voorwaardelijke gevangenisstraf of een taakstraf dan wel een combinatie daarvan, doch in geen geval een gevangenisstraf waarvan het onvoorwaardelijke deel langer is dan de tijd die in voorarrest is doorgebracht.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechter in eerste aanleg.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 december 2007 tot en met 7 februari 2008, te Axel, gemeente Terneuzen, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens)
van één of meer voorwerpen, te weten één of meer geldbedragen tot een totaalbedrag van 50.000 euro (de contante geldbedragen overgedragen aan [betrokkene 1]) en/of (een) pand(en) (gelegen aan de [straat] 27 en/of 29), de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld, althans heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op een/de voorwerp(en), te weten één of meer van voornoemde geldbedragen en/of de/het pand(en) (gelegen aan de [straat] 27 en/of 29), was of wie bovenomschreven voorwerp(en), te weten één of meer geldbedragen en/of de/het pand(en) (gelegen aan de [straat] 27 en/of 29), voorhanden had,
en/of
één of meer voorwerpen, te weten één of meer geldbedragen tot een totaalbedrag van 50.000 euro (de contante geldbedragen overgedragen aan [betrokkene 1]) en/of (een) pand(en) (gelegen aan de [straat] 27 en/of 29 te Axel), heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen, heeft omgezet en/of gebruik heeft gemaakt van bovenomschreven voorwerpen,
terwijl hij en/of zijn mededaders wist(en) dat dat/die voorwerp(en) – onmiddellijk of middellijk – afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
2.
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 10 juli 2009 tot en met 14 oktober 2009, te Axel, gemeente Terneuzen, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens)
van één of meer voorwerpen, te weten één of meer geldbedragen tot een totaalbedrag van 135.361,74 euro (te weten 80.561,74 euro overgeboekt van rekeningnummer [nummer] ten name van [betrokkene 3] h/o [bedrijf] naar [notaris] en/of verschillende geldopnames van rekeningnummer [nummer] ten name van [betrokkene 3] h/o [bedrijf] tot een totaalbedrag van 4.800 euro en/of 50.000 euro contant ontvangen van [medeverdachte]) en/of (een) pand (gelegen aan de [straat] 27 en/of 29 te Axel), de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld, althans heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op een voorwerp, te weten voornoemde geldbedragen en/of pand(en), was of wie bovenomschreven voorwerp(en), te weten voornoemde geldbedragen en/of pand(en), voorhanden had,
en/of
één of meer voorwerpen, te weten één of meer geldbedragen tot een totaalbedrag van 135.361,74 euro (te weten 80.561,74 euro overgeboekt van rekeningnummer [nummer] ten name van [betrokkene 3] h/o [bedrijf] naar [notaris] en/of verschillende geldopnames van rekeningnummer [nummer] ten name van [betrokkene 3] h/o [bedrijf] tot een totaalbedrag van 4.800 euro en/of 50.000 euro contant ontvangen van [medeverdachte]) en/of (een) pand(en) (gelegen aan de [straat] 27 en/of 29 te Axel), heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen, heeft omgezet en/of gebruik heeft gemaakt van bovenomschreven voorwerpen,
terwijl hij en/of zijn mededader(s) wist(en) dat dat/die voorwerp(en) – onmiddellijk of middellijk – afkomstig was/waren uit enig misdrijf.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten of omissies voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij in de periode van 1 december 2007 tot en met 7 februari 2008, te Axel, gemeente Terneuzen van een voorwerp, te weten een geldbedrag van 50.000 euro, de werkelijke aard en de herkomst heeft verborgen en verhuld, terwijl hij wist dat dat voorwerp – onmiddellijk of middellijk – afkomstig was uit enig misdrijf;
2.
hij op tijdstippen in de periode van 10 juli 2009 tot en met 14 oktober 2009, te Axel, gemeente Terneuzen,
van een voorwerp, te weten:
- een geldbedrag overgeboekt van rekeningnummer [nummer] ten name van [betrokkene 3] h/o [bedrijf] naar [notaris]
de werkelijke aard en de herkomst heeft verborgen en verhuld,
en
- een voorwerp, te weten een geldbedrag overgeboekt van rekeningnummer [nummer] ten name van [betrokkene 3] h/o [bedrijf] naar [notaris], heeft omgezet en gebruik heeft gemaakt van bovenomschreven voorwerp
,
terwijl hij wist dat voorwerp – onmiddellijk of middellijk – afkomstig was uit enig misdrijf.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkort arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort arrest. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort arrest gehecht.
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in deze bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd. Elk bewijsmiddel wordt – ook in zijn onderdelen – slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit, of die bewezen verklaarde feiten, waarop het, blijkens zijn inhoud, betrekking heeft.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs

Ten aanzien van feit 1:

De verdediging heeft ten aanzien van feit 1 vrijspraak bepleit. De verdediging heeft daartoe aangevoerd dat de verklaring van de verdachte, inhoudende dat het geldbedrag van 50.000 euro dat door het echtpaar [betrokkenen 1 en 2] is overgeboekt naar de bankrekening van [medeverdachte] een lening van het echtpaar [betrokkenen 1 en 2] aan [medeverdachte] was ten behoeve van de aankoop van de panden [straat] 27 en 29, aannemelijk is. Volgens de verdediging zijn er meerdere redenen om aan de geloofwaardigheid van de verklaringen van het echtpaar [betrokkenen 1 en 2], inhoudende dat verdachte geldbedragen contant aan hen heeft gegeven en zij in opdracht van de verdachte deze bedragen op hun bankrekening hebben gestort en het totale bedrag van 50.000 euro vervolgens hebben doorgestort naar de bankrekening van [medeverdachte], te twijfelen. In de eerste plaats heeft [betrokkene 1], aldus de verdediging, in strijd met de waarheid verklaard over de aard van het contact dat zij met de verdachte had. Voorts hebben zowel [betrokkene 1] als [betrokkene 2] volgens de verdediging in strijd met de waarheid verklaard over de periode waarin de stortingen op hun bankrekening hebben plaatsgevonden en is hun verklaring dat de stortingen alleen door [betrokkene 1] zijn verricht aantoonbaar onjuist. Daarnaast vindt de verklaring van de verdachte, dat het geldbedrag een lening van het echtpaar [betrokkenen 1 en 2] aan [medeverdachte] was, steun in de verklaring van [medeverdachte], die heeft verklaard dat “die mensen ons wilden helpen met het kopen van de panden”. Dat de verdachte bij de totstandkoming van de lening voor [medeverdachte] heeft bemiddeld is, aldus de verdediging, niet onlogisch omdat hij een beter contact had met het echtpaar [betrokkenen 1 en 2] dan [medeverdachte]. De verklaringen van de verdachte en [medeverdachte] dat door het echtpaar [betrokkenen 1 en 2] een lening aan [medeverdachte] is verstrekt, vindt volgens de verdediging bovendien steun in de omstandigheid dat nadien door [medeverdachte] een bedrag van 50.000 euro is opgenomen. Volgens de verdediging heeft het echtpaar [betrokkenen 1 en 2] mogelijk zelf een motief om anders te verklaren, omdat er bijvoorbeeld sprake is van zwart geld dat zij zonder medeweten van de verdachte en [medeverdachte] op hun bankrekening hebben gestort of omdat zij niet tevreden waren over het feit dat zij geen vergoeding hebben gekregen toen de lening door de verdachte aan hen is terugbetaald. De verdediging heeft daarbij opgemerkt dat er geen onderzoek is gedaan naar de financiële positie van het echtpaar [betrokkenen 1 en 2]. De verdediging heeft geconcludeerd dat onder deze omstandigheden geen sprake is van voldoende wettig maar vooral niet van voldoende overtuigend bewijs dat verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof stelt vast dat medeverdachte [medeverdachte] op 7 februari 2008 de panden [straat] 27 en 29 te Axel heeft gekocht voor een bedrag van 99.500 euro k.k.
Ten tijde van de aankoop van de panden had de verdachte een relatie met [medeverdachte]. [medeverdachte] heeft verklaard dat de verdachte tegen haar heeft gezegd dat hij de panden graag wilde aankopen om te verbouwen en ze vervolgens met winst te verkopen, maar dat zijn strafblad een belemmering vormde voor het verkrijgen van een hypotheek. [medeverdachte] heeft toen geprobeerd om een hypotheek te krijgen, maar die aanvraag werd afgewezen. Enige tijd later heeft de verdachte tegen [medeverdachte] gezegd dat hij mensen in België kende, het oudere echtpaar [betrokkenen 1 en 2], die bereid waren om aan [medeverdachte] een geldlening van 50.000 euro te verstrekken ten behoeve van de aankoop van de panden. Vervolgens is op 15 januari 2008 een bedrag van 50.000 euro overgeboekt van de bankrekening van het echtpaar [betrokkenen 1 en 2] naar de bankrekening van [medeverdachte]. Mede met dit geldbedrag heeft [medeverdachte] vervolgens de panden [straat] 27 en 29 aangekocht.
De getuigen [betrokkene 2] en [betrokkene 1] hebben het bestaan van de geldlening aan [medeverdachte] uitdrukkelijk ontkend en gesteld dat het geld afkomstig was van verdachte, aan hen contant is overhandigd en dit op zijn verzoek hebben overgemaakt aan [medeverdachte].
[betrokkene 1] heeft bij de politie verklaard dat zij door de verdachte is benaderd met het verhaal dat [medeverdachte] geld nodig had om een faillissement te voorkomen en dat de verdachte [medeverdachte] wilde helpen door via de bankrekening van het echtpaar [betrokkenen 1 en 2] een geldbedrag naar [medeverdachte] over te maken. Volgens de verklaring van [betrokkene 1] is de verdachte vervolgens verschillende malen met haar meegegaan naar het postkantoor om contante geldbedragen op haar bankrekening te storten. [betrokkene 1] heeft verklaard dat de verdachte daarbij ‘als een waakhond’ achter haar liep. Vijfmaal is een bedrag van 9.000 euro gestort en éénmaal een kleiner bedrag. Het totaalbedrag van 50.000 euro is vervolgens door [betrokkene 1] in één keer overgeboekt naar de bankrekening van [medeverdachte]. [betrokkene 1] heeft verklaard dat zij hiervoor een bedrag van 500 euro van de verdachte heeft ontvangen.
Anders dan door de verdediging is betoogd, ziet het hof geen aanleiding om aan de juistheid van de verklaring van [betrokkene 1] te twijfelen. Het hof is van oordeel dat [betrokkene 1] bij de politie en later bij de raadsheer-commissaris voor wat betreft de kern van gebeurtenissen eensluidend heeft verklaard. De verklaring van [betrokkene 1] vindt voorts op onderdelen steun in de verklaring van haar echtgenoot, [betrokkene 2], die bij de raadsheer-commissaris heeft verklaard dat de verdachte een keer op bezoek is geweest om te spreken over een geldkwestie, dat een geldbedrag van 50.000 euro in gedeeltes op hun bankrekening is gestort, dat dit geldbedrag weer is doorgestort en dat zij daarvoor 500 euro hebben ontvangen. De verklaring van [betrokkene 1] over de contante stortingen wordt bovendien bevestigd door de bankafschriften van de bankrekening van het echtpaar [betrokkenen 1 en 2], waaruit blijkt dat tussen 21 en 24 december 2007 vijf contante stortingen van 9.000 euro en één contante storting van 5.100 euro zijn gedaan.
Met de verdediging stelt het hof vast dat de verklaring van mevrouw [betrokkene 1] over de tijdstippen waarop de stortingen hebben plaatsgevonden en de betrokkenheid van haar echtgenoot daarbij, niet overeenkomt met andere feiten in het dossier. Anders dan door de verdediging is betoogd, is het hof evenwel van oordeel dat deze omstandigheid niets af doet aan de geloofwaardigheid van de kern van haar verklaring dat het geld afkomstig was van de verdachte en in gedeeltes op hun bankrekening is gestort. Het hof heeft daarbij tevens in aanmerking genomen dat de feiten zich eind 2007 hebben afgespeeld, terwijl [betrokkene 1] eerst in 2011 bij de politie is gehoord en [betrokkene 1] en [betrokkene 2] in 2013 bij de raadsheer-commissaris zijn gehoord. Dit tijdsverloop en de hoge leeftijd van beiden kunnen een verklaring zijn voor het bestaan van dergelijke discrepanties. Ook in hetgeen overigens door de verdediging is aangevoerd, ziet het hof geen aanleiding om aan de geloofwaardigheid van de hiervoor weergegeven verklaring van [betrokkene 1] te twijfelen.
Gelet op vorenstaande hecht het hof geen geloof aan de verklaring van de verdachte over de gang van zaken.
Het hof merkt op dat het bestaan van een geldlening door de verdachte op geen enkele wijze met stukken is onderbouwd, hetgeen wel in de rede had gelegen bij een geldlening van dergelijke omvang. Ook het later in 2009 aflossen van de geldlening door de verdachte is op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt.
Dat sprake zou zijn geweest van zwart geld van het echtpaar [betrokkenen 1 en 2] zelf, zoals door de verdediging is gesuggereerd, is evenmin aannemelijk geworden.
Gelet op het vorenstaande gaat het hof er van uit dat het geldbedrag van 50.000 euro dat door het echtpaar [betrokkenen 1 en 2] is overgeboekt naar [medeverdachte] afkomstig was van de verdachte. Aan het dossier is geen direct bewijs te ontlenen dat dit geldbedrag van enig misdrijf afkomstig was. Wel wordt naar het oordeel van het hof voldaan aan een aantal van de zogenoemde witwastypologieën, te weten:
  • er is sprake van een grote hoeveelheid contant geld;
  • de omvang van het geldbedrag staat niet in verhouding tot de bekende inkomsten en spaartegoeden van de verdachte. Uit gegevens van de Belastingdienst blijkt dat van de verdachte over de periode 2007 tot en met 2009 geen aan loonheffing onderworpen inkomsten bekend zijn. De hoogte van de spaartegoeden van de verdachte bedroeg aan het einde van de jaren 2007, 2008 en 2009 respectievelijk 2.357 euro, 1.074 euro en 1.550 euro. Voorts was blijkens de gegevens van het UWV over de jaren 2007, 2008 en 2009 geen sprake van een uitkering en geen sprake van een dienstverband;
  • de verdachte heeft voor het storten en het overboeken van het geldbedrag gebruik gemaakt van een echtpaar in België, waarbij de verdachte in strijd met de waarheid tegenover dit echtpaar heeft verklaard dat het geld bestemd was ter afwending van een faillissement;
  • de stortingen op de bankrekening van het echtpaar in België waren nooit hoger dan 9.000 euro, waardoor telkens onder de meldgrens van 15.000 euro van de destijds geldende Wet Melding Ongebruikelijke Transacties werd gebleven;
  • de verdachte is, blijkens een uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 2 april 2014, in het verleden onherroepelijk veroordeeld ter zake van overtreding van de Opiumwet. Op 6 december 2002 is de verdachte door de politierechter in rechtbank Middelburg veroordeeld ter zake van medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3, aanhef en onder C van de Opiumwet gegeven verbod. Op 11 januari 2001 is de verdachte door de politierechter in de rechtbank ’s-Hertogenbosch eveneens veroordeeld ter zake van medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3, aanhef en onder C van de Opiumwet gegeven verbod, waarbij is opgemerkt dat sprake was van handelingen in het kader van exploitatie coffeeshop. Het is een feit van algemene bekendheid dat handel in verdovende middelen gepaard gaat met grote hoeveelheden contant geld.
Op grond van het vorenstaande is naar het oordeel van het hof het vermoeden gerechtvaardigd dat het geldbedrag van 50.000 euro uit enig misdrijf afkomstig is. Nu de verdachte daarvoor geen geloofwaardige verklaring heeft afgelegd, kan het naar het oordeel van het hof niet anders zijn dan dat het bedrag van 50.000 euro dat door de verdachte via het echtpaar [betrokkenen 1 en 2] aan [medeverdachte] is gegeven uit enig misdrijf afkomstig is.
Op grond van de hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden komt het hof tot de conclusie dat de verdachte heeft willen verbergen en verhullen dat het bedrag van 50.000 euro van enig misdrijf afkomstig was. Het hof heeft daarbij in aanmerking genomen dat de verdachte het geldbedrag niet rechtstreeks aan [medeverdachte] heeft gegeven, maar in plaats daarvan het geld door een echtpaar in België in gedeeltes contant op hun bankrekening heeft laten storten, waarna het bedrag is overboekt naar de bankrekening van [medeverdachte]. Deze stortingen waren nooit hoger dan 9.000 euro, waardoor telkens onder de meldgrens van 15.000 euro van de destijds geldende Wet Melding Ongebruikelijke Transacties werd gebleven. Voorts heeft de verdachte tegenover het echtpaar in België verklaard dat het geld bestemd was ter afwending van een faillissement van [medeverdachte], terwijl de verdachte tegenover [medeverdachte] heeft verklaard dat het geld een lening van het Belgische echtpaar was ten behoeve van de aankoop van twee panden. Door aldus te handelen heeft de verdachte naar het oordeel van het hof de werkelijke aard en de herkomst van het geldbedrag verborgen en verhuld, terwijl verdachte wist dat dit geldbedrag afkomstig was uit enig misdrijf.
Mitsdien acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hiervoor bewezen verklaard. Het hof acht bewezen dat verdachte het feit te Axel, gemeente Terneuzen heeft gepleegd, zijnde de woonplaats van [medeverdachte], alwaar de witwashandelingen van de verdachte hun uitwerking hebben gehad.
Ten aanzien van de overige in de tenlastelegging genoemde witwashandelingen is het hof van oordeel dat deze niet kunnen worden bewezen verklaard nu deze handelingen (verwerven, voorhanden hebben, overdragen, omzetten en gebruiken) kennelijk telkens in België hebben plaatsgevonden, dan wel door een ander of anderen zijn verricht, terwijl naar het oordeel van het hof niet kan worden bewezen dat verdachte daarbij zo nauw en bewust met die ander of anderen heeft samengewerkt dat sprake is van medeplegen. Aan het dossier zijn voorts geen aanwijzingen te ontlenen dat de verdachte ten aanzien van de in de tenlastelegging genoemde panden enig strafrechtelijk verwijt kan worden gemaakt, in aanmerking genomen dat deze panden op naam van [medeverdachte] stonden en zij ter terechtzitting in hoger beroep als getuige heeft verklaard dat zij eigenaar was van de panden. Mitsdien zal verdachte in zoverre van het onder 1 ten laste gelegde worden vrijgesproken.

Ten aanzien van feit 2:

De verdediging heeft ten aanzien van feit 2 vrijspraak bepleit. De verdediging heeft daartoe aangevoerd dat de verdachte na de beëindiging van zijn relatie met [medeverdachte] de panden [straat] 27 en 29 van haar heeft gekocht van spaartegoeden afkomstig van een bankrekening in Luxemburg, waarvan geen opgaaf bij de Belastingdienst was gedaan. Deze spaartegoeden waren, aldus de verdediging, het product van zijn autohandel. De verdachte heeft, aldus de verdediging, ruimschoots voordat hij in de onderhavige zaak werd gedagvaard, aldus voordat door het openbaar ministerie een definitieve vervolgingsbeslissing was genomen, gebruik gemaakt van de zogenaamde inkeerregeling, waarbij de verdachte een schikking met de Belastingdienst heeft getroffen om alsnog belasting te betalen over de inkomsten die hij eerder niet had opgegeven. Dit brengt volgens de verdediging met zich dat de gelden op het moment van de vervolgingsbeslissing van het openbaar ministerie niet meer illegaal waren, zodat bij gebrek aan voldoende wettig en overtuigend bewijs niet kan worden bewezen dat verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof stelt vast dat de verdachte op 28 augustus 2009 de panden [straat] 27 en 29 te Axel heeft gekocht van zijn dan ex-partner [medeverdachte] voor een bedrag van 75.000 euro k.k. Het aankoopbedrag van in totaal 80.561,74 euro is op 26 augustus 2009 overgeboekt van een bankrekening op naam van [betrokkene 3] h/o [bedrijf] naar de bankrekening van de notaris.
Het hof stelt voorts vast dat het geldbedrag ten behoeve van de aankoop van de panden [straat] 27 en 29 in de periode van 31 juli 2009 tot 10 augustus 2009 door middel van zeven contante stortingen tot een totaalbedrag van 85.000 euro op de bankrekening op naam van [betrokkene 3] h/o [bedrijf] zijn gestort, bestaande uit één storting van 10.000 euro en zes stortingen van 12.500 euro. De onderneming [bedrijf] is op 27 mei 2009 ingeschreven bij de Kamer van Koophandel met als ingangsdatum 1 juni 2009 en als vestigingsadres [straat] 29 te Axel. De onderneming werd gedreven voor rekening van [betrokkene 3]. De verdachte heeft verklaard dat hij voornemens was samen met [betrokkene 3] een auto-exportbedrijf op te zetten. Volgens een huurovereenkomst die zich in het dossier bevindt, zou het pand [straat] 29 met ingang van 1 mei 2009 door [medeverdachte] aan [betrokkene 3] zijn verhuurd. [medeverdachte] heeft ontkend deze huurovereenkomst met [betrokkene 3] te hebben gesloten. De verdachte heeft verklaard dat hij de huurovereenkomst buiten medeweten van [medeverdachte] heeft opgesteld en valselijk met de naam van [medeverdachte] heeft ondertekend opdat [betrokkene 3] zich bij de Kamer van Koophandel kon inschrijven. De onderneming [bedrijf] is op 15 oktober 2009 weer opgeheven. De bankrekening op naam van [betrokkene 3] h/o [bedrijf] is op 27 oktober 2009 opgeheven. Door verbalisant Nillesen is gerelateerd dat zij als wijkagent van Axel werkzaam is en dat zij gedurende de periode van 1 juni 2009 tot en met 15 oktober 2009 met betrekking tot het pand aan de [straat] 29 geen uiterlijke kenmerken van een bedrijf en geen bedrijfsactiviteiten heeft waargenomen.
De verdachte heeft verklaard dat hij voor de financiering van de aankoop van de panden [straat] 27 en 29 gebruik heeft gemaakt van spaartegoeden op een Luxemburgse bankrekening, welke spaartegoeden afkomstig waren uit zijn autohandel. Door de verdediging is een overzicht ingebracht waaruit blijkt dat van deze Luxemburgse bankrekening op 28 en 31 juli 2009 respectievelijk een bedrag van 10.000 euro en een bedrag van 80.000 euro zijn opgenomen. De verdachte heeft verklaard dat het geld vervolgens door [betrokkene 3] in gedeeltes op de bankrekening op naam van [betrokkene 3] h/o [bedrijf] is gestort. De verdachte heeft verklaard dat hij bij de financiering van de aankoop van de panden iets te verbergen had, omdat hij over het geld dat op de Luxemburgse bankrekening stond geen belasting had betaald.
Omdat de verdachte de spaartegoeden niet bij de Belastingdienst had aangegeven en daarover geen belasting had betaald, dient in ieder geval een gedeelte van het bedrag dat is gebruikt voor de aankoop van de panden [straat] 27 en 29 te worden aangemerkt als van enig misdrijf afkomstig als bedoeld in artikel 420bis van het Wetboek van Strafrecht. Anders dan door de verdediging is betoogd is het hof van oordeel dat het nadien door de verdachte gebruikmaken van een inkeerregeling bij de Belastingdienst niet met zich brengt dat met terugwerkende kracht ten tijde van het plegen van de feiten alsnog sprake was van legaal geld, mede in aanmerking genomen dat de verdachte pas tot een vaststellingsovereenkomst met de Belastingdienst is gekomen nadat hij door politie was aangehouden en verhoord ter zake van een verdenking wegens witwassen. De omstandigheid dat op het moment van het aangaan van de vaststellingsovereenkomst door het openbaar ministerie nog geen definitieve vervolgingsbeslissing was genomen maakt dat niet anders.
Op grond van de hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden komt het hof tot de conclusie dat de verdachte van het geldbedrag overgeboekt van de bankrekening op naam van [betrokkene 3] h/o [bedrijf] naar de bankrekening van de notaris de werkelijke aard en herkomst heeft willen verbergen en verhullen. Het hof heeft daarbij in aanmerking genomen dat de verdachte het geldbedrag afkomstig van de Luxemburgse bankrekening niet rechtstreeks naar de bankrekening van de notaris heeft overgeboekt, maar in plaats daarvan het geld contant heeft opgenomen en in gedeeltes contant op de bankrekening van een onderneming op naam van een ander ([betrokkene 3]) heeft laten storten, waarna het bedrag is overgeboekt naar de bankrekening van de notaris. Deze stortingen waren nooit hoger dan 12.500 euro, waardoor telkens onder de meldgrens van 15.000 euro van de destijds geldende Wet Melding Ongebruikelijke Transacties werd gebleven. Ten aanzien van de onderneming is bovendien vastgesteld dat deze onderneming, waarmee de verdachte bemoeienis heeft gehad, slechts gedurende een korte periode heeft bestaan en kort na de aankoop van de panden weer is opgeheven, terwijl niet is gebleken dat door de onderneming in deze periode enige activiteit is verricht. Hieruit leidt het hof af dat deze onderneming kennelijk is gebruikt om het traceren van het aankoopbedrag voor de panden te bemoeilijken. Door aldus te handelen heeft de verdachte naar het oordeel van het hof de werkelijke aard en herkomst van het geldbedrag verborgen en verhuld, terwijl verdachte wist dat in ieder geval een gedeelte van dit geldbedrag afkomstig was uit enig misdrijf, namelijk het ontduiken van de belasting.
Op grond van de hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden komt het hof voorts tot de conclusie dat de verdachte het geldbedrag overgeboekt van de bankrekening op naam van [betrokkene 3] h/o [bedrijf] naar de bankrekening van de notaris niet alleen voorhanden heeft gehad, maar ook heeft omgezet en daarvan gebruik heeft gemaakt ten behoeve van de aankoop van de panden [straat] 27 en 29, terwijl verdachte wist dat in ieder geval een gedeelte van dit geldbedrag afkomstig was uit enig misdrijf, namelijk het ontduiken van de belasting.
Mitsdien acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hiervoor bewezen verklaard.
Ten aanzien van de overige in de tenlastelegging genoemde witwashandelingen is het hof van oordeel dat wegens het ontbreken van voldoende wettig en overtuigend bewijs deze handelingen niet bewezen kunnen worden verklaard. Naar het oordeel van het hof kan evenmin worden bewezen dat de verdachte zo nauw en bewust met een ander of anderen heeft samengewerkt dat sprake is van medeplegen. In het bijzonder neemt het hof hierbij in aanmerking dat de medeverdachte [betrokkene 3] niet is gehoord over zijn mogelijke strafrechtelijke betrokkenheid bij de door de verdachte bewezen verklaarde witwashandelingen en ook verdachte niet belastend over genoemde medeverdachte heeft verklaard.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:

Witwassen.

Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:

Witwassen, meermalen gepleegd.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straf of maatregel
Bij de bepaling van de op te leggen straf heeft het hof gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De verdachte heeft zich op verschillende momenten schuldig gemaakt aan witwassen. Verdachte heeft van een geldbedrag van 50.000 euro dat afkomstig was uit enig misdrijf de werkelijke aard en herkomst verborgen en verhuld. Daarbij heeft de verdachte op listige wijze gebruik gemaakt van een bejaard echtpaar in België en zijn toenmalige partner door dit geldbedrag onder valse voorwendselen door het bejaarde echtpaar op hun bankrekening te laten storten en vervolgens te laten doorboeken naar zijn toenmalige partner. Voorts heeft de verdachte van een geldbedrag afkomstig van een buitenlandse bankrekening waarover geen belasting was betaald de werkelijke aard en herkomst verborgen en verhuld. De verdachte heeft dit geldbedrag gebruikt ten behoeve van de aankoop van twee panden. Het (middellijk of onmiddellijk) herinvesteren van uit misdrijf verkregen gelden schendt de integriteit van het financiële en economische verkeer.
Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat niet kan worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor enige duur met zich brengt en dat niet kan worden volstaan met de door de verdediging bepleite straf.
Volgens de landelijke oriëntatiepunten van het LOVS, waarin het gebruikelijke rechterlijke straftoemetingsbeleid zijn neerslag heeft gevonden, kan voor het witwassen van een bedrag tussen 10.000 en 70.000 euro een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 tot 5 maanden als passend worden beschouwd. In het onderhavige geval hadden de witwasactiviteiten van de verdachte betrekking op een bedrag van omstreeks 57.000 (namelijk het hiervoor genoemde bedrag van 50.000 euro en een bedrag van 6.967 euro aan ontdoken belastingen). Het hof is evenwel van oordeel dat in het onderhavige geval sprake is van strafverzwarende omstandigheden, namelijk de omstandigheid dat verdachte misbruik heeft gemaakt van anderen, hetgeen een hogere straf rechtvaardigt.
In strafmatigende zin heeft het hof rekening gehouden met het tijdsverloop sinds de bewezen verklaarde feiten.
Een en ander in aanmerking genomen acht het hof een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden passend en geboden.
Het hof komt tot een gevangenisstraf voor een korte duur dan door de rechtbank is opgelegd en dan door de advocaat-generaal is gevorderd omdat het hof van oordeel is dat met de hiervoor genoemde strafoplegging de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking wordt gebracht en recht wordt gedaan aan alle omstandigheden van het geval. Anders dan de rechtbank en de advocaat-generaal ziet het hof, mede gelet op het tijdsverloop, geen aanleiding om daarnaast een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 47, 57, 63 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Aldus gewezen door
mr. J. Platschorre, voorzitter,
mr. M. Rutgers en mr. A.R. Hartmann, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. F. Gerritsen, griffier,
en op 4 juli 2014 ter openbare terechtzitting uitgesproken.