ECLI:NL:GHSHE:2014:2029

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
3 juli 2014
Publicatiedatum
3 juli 2014
Zaaknummer
F 200 139 055_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake kinderalimentatie, hoofdverblijfplaats en zorgregeling na echtscheiding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de kinderalimentatie, de hoofdverblijfplaats van de kinderen en de zorgregeling na de echtscheiding van partijen. De vrouw, appellante in principaal appel, verzoekt het hof om de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 18 september 2013 te vernietigen, die haar verzoek om kinderalimentatie had afgewezen. De man, verweerder in principaal appel, heeft incidenteel appel ingesteld en verzoekt om wijziging van de hoofdverblijfplaats van de kinderen en aanpassing van de zorgregeling. De mondelinge behandeling vond plaats op 27 mei 2014, waarbij beide partijen en de Raad voor de Kinderbescherming aanwezig waren.

Het hof overweegt dat partijen op 20 mei 2007 zijn gehuwd en uit dit huwelijk twee kinderen zijn geboren. De rechtbank had in haar beschikking bepaald dat de kinderen hun hoofdverblijf bij de vrouw hebben en had de kinderalimentatie afgewezen. Het hof stelt vast dat de vrouw zich niet kan verenigen met de afwijzing van haar verzoek om kinderalimentatie, terwijl de man zich verzet tegen de hoofdverblijfplaats en zorgregeling.

Het hof heeft de rapportages van de Raad voor de Kinderbescherming en Bureau Jeugdzorg in overweging genomen. De Raad heeft geadviseerd om de hoofdverblijfplaats bij de vrouw te handhaven, gezien de zorgen over de opvoedsituatie bij de vrouw en de communicatie tussen de ouders. Het hof concludeert dat er geen aanleiding is om de hoofdverblijfplaats van de kinderen te wijzigen en dat de huidige zorgregeling in het belang van de kinderen is.

Met betrekking tot de kinderalimentatie oordeelt het hof dat de man een bijdrage van € 25,- per kind per maand moet betalen voor de periode tot 1 juni 2014, maar dat deze bijdrage vanaf 1 juni 2014 op nihil wordt gesteld, gezien de financiële situatie van de man. Het hof vernietigt de beschikking van de rechtbank voor zover deze het verzoek om kinderalimentatie betreft, en bepaalt de bijdrage zoals hierboven vermeld. De overige beslissingen van de rechtbank worden bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak: 3 juli 2014
Zaaknummer: HV 200.139.055/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/12/85340 / FA RK 12-1180
in de zaak in hoger beroep van:
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
appellante in principaal appel,
verweerster in incidenteel appel,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. S. Köller,
tegen
[de man],
wonende te [woonplaats],
verweerder in principaal appel,
appellant in incidenteel appel,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. M.C. Buntsma.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 18 september 2013.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met daarbij gevoegd het procesdossier in eerste aanleg, ingekomen ter griffie op 17 december 2013, heeft de vrouw verzocht voormelde beschikking te vernietigen voor zover het betreft de kinderbijdrage en haar verzoek tot vaststelling van de kinderbijdrage alsnog toe te wijzen althans een zodanige bijdrage van de man ten behoeve van de hierna nader genoemde kinderen vast te stellen die het hof passend acht.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 13 februari 2014, heeft de man verzocht de vrouw in haar appel niet-ontvankelijk te verklaren dan wel haar appel af te wijzen en de bestreden beschikking voor zover het de kinderalimentatie betreft te bekrachtigen.
Tevens heeft de man incidenteel appel ingesteld en verzocht voormelde beschikking te vernietigen voor zover het betreft het hoofdverblijf en de zorgregeling en, zo nodig op grond van een nieuw raadsonderzoek, het hoofdverblijf van de kinderen te wijzigen en de zorgregeling te wijzigen in ofwel een evenredige zorgregeling, waarbij de man en de vrouw, week om week, de zorg voor de kinderen hebben, ofwel een zodanige wijziging te bepalen als het hof in het belang van de kinderen juist acht
.
2.2.1.
Bij verweerschrift in incidenteel appel met productie, ingekomen ter griffie op 6 maart 2014, heeft de vrouw verzocht de man in zijn incidenteel appel niet-ontvankelijk te verklaren dan wel het incidenteel appel af te wijzen en de bestreden beschikking voor zover het het hoofdverblijf en de zorgregeling betreft te bekrachtigen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 27 mei 2014. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de vrouw, bijgestaan door mr. Köller;
  • de man, bijgestaan door mr. Buntsma;
  • de Raad voor de Kinderbescherming (hierna te noemen: de raad), vertegenwoordigd door mevrouw E.A.P. van den Dam.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 13 augustus 2013;
  • de brief met bijlagen van de advocaat van de vrouw d.d. 12 mei 2014;
  • de brief met bijlagen van de advocaat van de man d.d. 16 mei 2014;
  • de ter zitting door de advocaat van de man overgelegde pleitaantekeningen.

3.De beoordeling

In het principaal en incidenteel appel:
3.1.
Partijen zijn op 20 mei 2007 met elkaar gehuwd.
Uit het huwelijk van partijen zijn geboren:
  • [zoon] (hierna: [zoon]), op [geboortedatum] 2005 te [geboorteplaats],
  • [dochter], op [geboortedatum] 2009 te [geboorteplaats].
Partijen oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag over de kinderen uit.
3.2.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank tussen partijen de echtscheiding uitgesproken, welke beschikking op 27 februari 2014 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
Bij deze beschikking heeft de rechtbank voorts, voor zover thans van belang, bepaald dat de kinderen hun hoofdverblijf bij de vrouw hebben en een zorgregeling vastgesteld zoals in die beschikking is weergegeven.
Het verzoek van de vrouw tot het vaststellen van een zijdens de man te betalen kinderbijdrage heeft de rechtbank afgewezen.
3.3.
Partijen kunnen zich met deze beschikking niet verenigen en zij zijn hiervan in hoger beroep gekomen.
3.4.
De grieven van de vrouw richten zich tegen de overwegingen van de rechtbank met betrekking tot het afwijzen van haar verzoek om kinderalimentatie. De grieven van de man betreffen het hoofdverblijf van de kinderen en de zorgregeling
.
Het hof zal eerst het incidenteel appel van de man behandelen.
3.5.
Ter zitting van het hof heeft de man zijn verzoek in die zin aangepast, dat hij verzoekt om - gelet op de recente ontwikkelingen - hetzij een (nieuw) onderzoek door de raad, hetzij aanhouding van de beslissing op het incidenteel beroep voor de duur van een half jaar.
De vrouw heeft daartegen gemotiveerd verweer gevoerd.
3.5.1.
Het hof ziet in de door de man geuite zorgen over de opvoedingssituatie van de kinderen bij de vrouw geen aanleiding om nader onderzoek te laten verrichten door de raad aangezien er al twee maal een onderzoek door de raad is uitgevoerd en er thans in het vrijwillig kader hulpverlening van Bureau Jeugdzorg in het gezin van de vrouw wordt gerealiseerd. Het hof gaat er van uit dat Bureau Jeugdzorg de situatie van de kinderen nauwgezet volgt en indien dit noodzakelijk wordt geacht maatregelen zal initiëren. Voor zover het verzoek van de man om nader onderzoek een betere informatievoorziening aan het hof beoogt, acht het hof zich voldoende voorgelicht om een verantwoorde beslissing te nemen. Het hof zal dit verzoek daarom afwijzen.
Evenmin vormen de recente ontwikkelingen voor het hof aanleiding om de beslissing op het incidenteel beroep aan te houden. Het hof zal ook dit verzoek daarom afwijzen.
Hoofdverblijfplaats en zorgregeling
3.6.
De man voert, kort samengevat, het volgende aan.
Ten onrechte heeft de rechtbank geen reden gezien het nader onderzoek van het AMK af te wachten en de raad nader onderzoek te laten verrichten. Ten onrechte ook heeft de rechtbank op grond van het raadsrapport het hoofdverblijf van de kinderen bij de vrouw bepaald, met een beperkte zorgregeling voor de man.
Blijkens de rapportage van het AMK zijn er zorgen omtrent de kinderen en lijkt het hoofdverblijf van de kinderen bij de vrouw niet in hun belang te zijn. De opvoedsituatie bij de vrouw is verontrustend, de vrouw lijkt niet bij machte de kinderen adequaat op te voeden en te verzorgen. Zij laat de kinderen vaak aan hun lot over.
De man is in staat de kinderen hun hoofdverblijf bij hem te laten hebben en hen op te voeden en te verzorgen. De kinderen zijn graag bij hem en de man is in staat met zijn werkgever afspraken te maken zodat de kinderen nauwelijks door derden opgevangen zullen moeten worden.
De man wenst een evenredige verdeling van de zorg- en opvoedingstaken. Door in het belang van de kinderen de strijd rondom de zorgregeling op te geven, heeft de man het gevoel dat hij de kinderen te kort heeft gedaan en hen in de steek heeft gelaten. De kinderen zijn nu slechts een weekeind in de veertien dagen bij hem en het gaat niet goed met hen. Het is in hun belang dat de vrouw wordt ontlast en dat de man zijn taken als verzorger en opvoeder voor een groter deel op zich kan nemen.
3.6.1.
De vrouw voert, kort samengevat, het volgende aan.
Het AMK heeft na onderzoek van de zorgmelding, afkomstig van de moeder van de man, het dossier gesloten. De situatie van [zoon] wordt door het AMK veilig geacht. Wel wordt in het verslag van het AMK aan de vrouw opvoedingsondersteuning geadviseerd en aan partijen communicatiebegeleiding. De vrouw pakt de geboden hulp met beide handen aan. Zij hoopt dat zij meer handvatten krijgt om met het soms opstandige gedrag van [zoon] om te gaan.
De vrouw wordt continu door de man en zijn moeder zwart gemaakt. De vrouw mishandelt haar kinderen niet en zij laat hen niet aan hun lot over. Als zij zorgen uit over het gedrag van [zoon] wordt dit door de man tegen haar gebruikt. De vrouw is tijdens het huwelijk en ook daarna de hoofdopvoeder geweest. De man kan zijn werk niet goed combineren met de zorg voor de kinderen en wentelt de zorg af op zijn moeder en zijn vriendin.
De huidige weekendregeling is het meest in het belang van de kinderen en thans het hoogst haalbare, omdat het de minste communicatie tussen partijen vergt.
Een uitgebreidere zorgregeling vraagt meer communicatie, hetgeen tot meer conflicten zal leiden. In januari jl. is de politie nog ingeschakeld omdat partijen het niet eens waren over het wisselen van het weekend van de man.
3.6.2.
De raad heeft ter zitting naar voren gebracht dat het voor de kinderen belangrijk is dat er rust komt en dat de hulpverlening die nu op vrijwillige basis op gang is gekomen, gecontinueerd wordt. Een goede communicatie tussen de ouders is hierbij van essentieel belang. De wijze waarop de ouders met elkaar communiceren heeft directe gevolgen voor de kinderen, aldus de raad.
3.7.
Het hof overweegt als volgt.
Naar aanleiding van het ingevolge de beschikking van 15 augustus 2012 van de voorzieningenrechter ingestelde raadsonderzoek, heeft de raad geadviseerd het hoofdverblijf van de kinderen aan de vrouw toe te wijzen en een zorgregeling tussen de man en de kinderen vast te stellen van één weekeinde per veertien dagen.
De raad acht het in het belang van de kinderen dat er, indien mogelijk, wordt aangesloten bij de situatie zoals die voorheen bestond en concludeert dat de vrouw, meer dan de man, in staat is om de kinderen de rust, duidelijkheid en structuur te bieden die zij nodig hebben. De slechte communicatie tussen de ouders betekent volgens de raad dat aan een belangrijke voorwaarde voor de door de man voorgestane regeling waarbij de kinderen week om week bij een ouder verblijven, niet wordt voldaan.
Bij schrijven aan de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 15 april 2013 concludeert de raad dat er sinds de vorige rapportage weinig is veranderd in de wijze waarop partijen tegenover elkaar staan. Zij zijn niet in staat tot overleg en afstemming over de kinderen. Ook informeren zij elkaar nog steeds onvoldoende over belangrijke zaken betreffende de kinderen. Het is evident dat de kinderen hier last van (gaan) ondervinden. De raad blijft bij het in de eerdere rapportage gegeven advies.
Het naar aanleiding van een AMK-melding d.d. 26 juni 2013 door Bureau Jeugdzorg ingesteld onderzoek is inmiddels afgerond. Hieruit is gebleken dat de kinderen veilig zijn bij de vrouw, maar dat de kinderen last lijken te hebben van de vechtscheiding en dat de conflicten tussen [zoon] en de vrouw veroorzaakt lijken te worden door de pedagogische onmacht van de vrouw. Dat de benodigde hulpverlening vanwege de vechtscheiding niet op gang lijkt te komen of niet lijkt te worden gecontinueerd, wordt als zorgpunt benoemd. Geconcludeerd wordt dat er op korte termijn opvoedingsondersteuning in de thuissituatie bij de vrouw dient te worden ingezet en dat er opnieuw een vorm van bemiddeling dient te worden ingezet om de communicatie tussen de ouders te verbeteren.
3.7.1.
Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting is het hof niet gebleken dat de in voornoemde rapportages van de raad en voornoemd rapport van Bureau Jeugdzorg omschreven situatie van strijd tussen de ouders, waardoor de kinderen klem dreigen te geraken, is gewijzigd. Wel is gebleken dat de noodzakelijk geachte opvoedingsondersteuning in het gezin van de vrouw inmiddels is aangevangen. Gelet op het belang hiervan, alsmede op het belang van rust en continuïteit voor de kinderen, juist in de situatie als de onderhavige, is het hof van oordeel dat er geen wijziging dient te komen in het hoofdverblijf van de kinderen en dat zij hun hoofdverblijf derhalve bij de vrouw dienen te behouden.
Naar het oordeel van het hof dient, nu de verhoudingen en de communicatie tussen partijen niet zijn verbeterd, ook de door de rechtbank vastgestelde zorgregeling gecontinueerd te worden. In de huidige situatie is een bijna gelijke verdeling van de zorg- en opvoedingstaken zoals verzocht door de man, niet in het belang van de kinderen. Het incidentele verzoek van de man zal derhalve worden afgewezen.
Kinderalimentatie
3.8.
Volgens de vrouw heeft de rechtbank ten onrechte overwogen dat zij heeft erkend dat de man geen draagkracht heeft om bij te dragen in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen, alsmede dat vaststelling van een minimumbijdrage voor de man tot een onaanvaardbaar resultaat zal leiden. Partijen hebben een ongeveer gelijk inkomen. De vrouw lost af op huwelijkse schulden en alle kosten van de kinderen komen op deze wijze voor rekening van de vrouw. Niet valt in te zien dat dit een juiste uitleg is van de tremanormen, aangezien het een onrechtvaardig resultaat is, dat de armoede alleen door de vrouw en de kinderen gedragen wordt, aldus de vrouw.
3.8.1.
De man stelt zich op het standpunt dat de rechtbank terecht is uitgegaan van het feit dat de man, door zijn werkelijke lasten, waaronder de aflossingen op de huwelijkse schulden, minder dan 90% van de voor hem geldende bijstandsnorm overhoudt, zodat vaststelling van een minimale bijdrage tot een onaanvaardbaar resultaat leidt. Dit geldt te meer vanaf 1 juni 2014, nu zijn arbeidscontract per die datum niet wordt verlengd en hij geen werk meer heeft.
3.9.
Met betrekking tot de periode tot 1 juni 204 is het hof van oordeel dat het voor de man - zoals blijkt uit de becijfering die door de vrouw als productie 9 is ingebracht - niet tot een onaanvaardbaar resultaat leidt, indien hij conform het rapport van de Expertgroep Alimentatienormen een bijdrage van € 25,- per kind per maand betaalt, omdat hij bij deze bijdrage niet minder dan 90% van de voor hem geldende bijstandsnorm overhoudt. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat de schulden aan VGZ en ter zake de roodstand op de gemeenschappelijke bankrekening per 27 februari 2014 reeds waren afgelost.
Het hof stelt de door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding met ingang van 27 februari 2014, zijnde de datum waarop de echtscheidingsbeschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, tot 1 juni 2014 derhalve vast op € 25,- per kind per maand.
3.9.1.
Met betrekking tot de periode met ingang van 1 juni 2014 acht het hof het aannemelijk dat, nu het arbeidscontract van de man met ingang van die datum niet wordt verlengd en de man alsdan op een substantieel lager inkomen uitkomt, de minimale bijdrage van € 25,- per kind per maand voor de man wel tot een onaanvaardbaar resultaat leidt omdat hij bij deze bijdrage met zijn inkomen - mede gezien de huwelijkse schulden - niet meer in zijn noodzakelijke kosten van levensonderhoud kan voorzien.
Het hof stelt de door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding met ingang van 1 juni 2014 daarom op nihil, waarbij het hof er vanuit gaat dat zodra de man werk gevonden heeft met een vergelijkbaar inkomen als zijn inkomen bij KFC Holdings B.V., hij opnieuw een bijdrage van € 25,- per kind per maand gaat betalen.
De grief van de vrouw slaagt hiermee gedeeltelijk.
3.10.
Op grond van het vorenstaande zal het hof de beschikking waarvan beroep vernietigen, doch uitsluitend voor zover daarbij het verzoek van de vrouw tot het vaststellen van een door de man te betalen kinderbijdrage is afgewezen.

4.De beslissing

Het hof:
op het principaal en incidenteel appel:
vernietigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 18 september 2013, doch uitsluitend voor zover daarbij het verzoek tot het vaststellen van een door de man te betalen kinderbijdrage is afgewezen;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
bepaalt dat de man aan de vrouw als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [zoon], geboren op [geboortedatum] 2005 te [geboorteplaats] en [dochter], geboren op [geboortedatum] 2009 te [geboorteplaats], zal voldoen een bedrag van € 25,00 per kind per maand met ingang van 27 februari 2014 tot 1 juni 2014;
bepaalt de bijdrage van de man in de kosten van verzorging en opvoeding van voornoemde kinderen met ingang van 1 juni 2014 op nihil;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen voor het overige;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.E.M. Renckens, M.J.C. Koens en M.C. van Dijkhuizen en in het openbaar uitgesproken op 3 juli 2014.