In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de kinderalimentatie, de hoofdverblijfplaats van de kinderen en de zorgregeling na de echtscheiding van partijen. De vrouw, appellante in principaal appel, verzoekt het hof om de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 18 september 2013 te vernietigen, die haar verzoek om kinderalimentatie had afgewezen. De man, verweerder in principaal appel, heeft incidenteel appel ingesteld en verzoekt om wijziging van de hoofdverblijfplaats van de kinderen en aanpassing van de zorgregeling. De mondelinge behandeling vond plaats op 27 mei 2014, waarbij beide partijen en de Raad voor de Kinderbescherming aanwezig waren.
Het hof overweegt dat partijen op 20 mei 2007 zijn gehuwd en uit dit huwelijk twee kinderen zijn geboren. De rechtbank had in haar beschikking bepaald dat de kinderen hun hoofdverblijf bij de vrouw hebben en had de kinderalimentatie afgewezen. Het hof stelt vast dat de vrouw zich niet kan verenigen met de afwijzing van haar verzoek om kinderalimentatie, terwijl de man zich verzet tegen de hoofdverblijfplaats en zorgregeling.
Het hof heeft de rapportages van de Raad voor de Kinderbescherming en Bureau Jeugdzorg in overweging genomen. De Raad heeft geadviseerd om de hoofdverblijfplaats bij de vrouw te handhaven, gezien de zorgen over de opvoedsituatie bij de vrouw en de communicatie tussen de ouders. Het hof concludeert dat er geen aanleiding is om de hoofdverblijfplaats van de kinderen te wijzigen en dat de huidige zorgregeling in het belang van de kinderen is.
Met betrekking tot de kinderalimentatie oordeelt het hof dat de man een bijdrage van € 25,- per kind per maand moet betalen voor de periode tot 1 juni 2014, maar dat deze bijdrage vanaf 1 juni 2014 op nihil wordt gesteld, gezien de financiële situatie van de man. Het hof vernietigt de beschikking van de rechtbank voor zover deze het verzoek om kinderalimentatie betreft, en bepaalt de bijdrage zoals hierboven vermeld. De overige beslissingen van de rechtbank worden bekrachtigd.