ECLI:NL:GHSHE:2014:2026

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
3 juli 2014
Publicatiedatum
3 juli 2014
Zaaknummer
F200 134 290_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verhaal van kosten van bijstand door gemeente Tilburg op onderhoudsplichtige man

In deze zaak gaat het om het verhaal van kosten van bijstand door de gemeente Tilburg op de man, die onderhoudsplichtig is jegens zijn vrouw en kinderen. De man, die in hoger beroep is gekomen, was eerder veroordeeld door de rechtbank Breda tot betaling van een achterstand in de bijstandsbijdrage en een maandelijkse bijdrage. De gemeente had aan de vrouw een uitkering verstrekt op grond van de Wet Werk en Bijstand (WWB) tijdens een periode waarin de man zijn onderhoudsverplichting niet nakwam. De man heeft in hoger beroep zijn grief met betrekking tot zijn draagkracht gehandhaafd, terwijl hij zijn overige grieven heeft ingetrokken. Het hof heeft vastgesteld dat de man onderhoudsplichtig is en dat de gemeente bevoegd is om de bijstand te verhalen tot de grens van de onderhoudsverplichting. De man heeft gesteld dat zijn financiële situatie onduidelijk is en dat hij geen draagkracht heeft om de vastgestelde bijdrage te voldoen. Het hof heeft echter geoordeeld dat de man niet voldoende bewijs heeft geleverd van zijn financiële situatie en dat hij verwijtbaar inkomensverlies heeft geleden door vrijwillig ontslag. Daarom heeft het hof de bestreden beschikking van de rechtbank bekrachtigd en de proceskosten in hoger beroep gecompenseerd.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak: 3 juli 2014
Zaaknummer: F 200.134.290/01
Zaaknummer eerste aanleg: 244777 / FA RK 12-326
in de zaak in hoger beroep van:
[de man],
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. W.H.F.L. Rademakers,
tegen
Gemeente Tilburg,
verweerster,
hierna te noemen: de gemeente.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Breda van 19 juni 2012.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 24 september 2013, heeft de man verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende de gemeente niet-ontvankelijk te verklaren in haar inleidende verzoek, althans dit verzoek alsnog af te wijzen, met veroordeling van de gemeente in de kosten van beide instanties.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 22 november 2013, heeft de gemeente verzocht de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 22 april 2014. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de man, bijgestaan door mr. Rademakers;
  • de gemeente, vertegenwoordigd door mr. P.P.H.G. Plasschaert.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van de brief met bijlagen van de advocaat van de man d.d. 9 oktober 2013.

3.De beoordeling

3.1.
De man is gehuwd met mevrouw [de vrouw] (hierna: de vrouw), uit welk huwelijk op [geboortedatum] 2005 [kind 1] (hierna: [kind 1]) en op [geboortedatum] 2008 [kind 2] (hierna: [kind 2]) zijn geboren.
Tijdens een periode dat het gezinsverband tussen de man en de vrouw verbroken is geweest wegens vertrek van de man naar Irak en de man zijn onderhoudsverplichting jegens de vrouw en de kinderen niet nakwam, heeft de gemeente aan de vrouw een uitkering op grond van de Wet Werk en Bijstand (hierna: WWB) verstrekt. Ter zitting is door de man verklaard, en door de gemeente erkend, dat het huwelijk niet ontbonden is en dat thans weer sprake is van een samenlevingsverband tussen de man en de vrouw.
3.2.
Bij brief van 7 juli 2011 heeft de gemeente haar voornemen om de verstrekte uitkering te verhalen aan de man kenbaar gemaakt. De gemeente heeft de man bij beschikking van 11 maart 2011 op de hoogte gesteld van het feit dat op de gemeente, ingevolge artikel 61 van de WWB, de verplichting rust om de aan de vrouw verstrekte bijstand te verhalen tot aan de grens van de onderhoudsverplichting van de man. Het bedrag van de verhaalsbijdrage is bij voornoemde beschikking vastgesteld op € 2.916,44 over de periode 31 maart 2011 tot en met 31 december 2011 en met ingang van 1 januari 2012 op € 572,-- per maand.
3.3.
Op 17 januari 2012 heeft de gemeente de rechtbank verzocht het totaalbedrag aan achterstand dat de man aan de gemeente verschuldigd is met betrekking tot de periode 31 maart 2011 tot en met 31 december 2011 vast te stellen op € 2.916,44 en de maandelijkse bijdrage die de man aan de gemeente verschuldigd is vast te stellen op € 572,--, in te gaan per 1 januari 2012.
3.4.
De gemeente verstrekt sinds 24 februari 2011 een uitkering krachtens de WWB als bijstand ten behoeve van de kinderen en de vrouw.
3.5.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank de man veroordeeld tot betaling van € 2.916,44 ter zake van de achterstand tot 1 januari 2012 en tot betaling van € 572,-- per maand met ingang van 1 januari 2012 voor zolang de bijstandsverlening voortduurt.
3.6.
De man kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
Ter zitting in hoger beroep heeft de man alleen zijn grief gehandhaafd die betrekking heeft op zijn (gebrek aan) draagkracht met ingang van 1 januari 2012 en zijn overige grieven ingetrokken, zodat alleen de draagkracht van de man met ingang van 1 januari 2012 ter beoordeling van het hof voorligt.
Ter zitting in hoger beroep is door de gemeente verklaard dat in de visie van de gemeente achteraf is komen vast te staan dat de uitkering ten onrechte is verstrekt aan de vrouw, op grond waarvan thans een procedure tot terugvordering loopt. De beslissing tot terugvordering dateert van 20 december 2013 en met ingang van januari 2014 is de uitkering aan de vrouw stopgezet. Desalniettemin handhaaft de gemeente de verhaalsprocedure, aangezien er een bezwaarprocedure loopt tegen de terugvorderingsbeslissing.
De man stelt dat hij geen draagkracht heeft vanaf 1 januari 2012. Zijn dienstverband bij Strizo Synthetics bv is per 1 januari 2012 geëindigd. Daarna is hij naar Irak vertrokken, omdat hij “er helemaal doorzat”, in Irak heeft hij niet gewerkt en medio 2012 is hij weer naar Nederland teruggekeerd. Hij heeft vervolgens in Nederland een onderneming geëxploiteerd, die in verband met verliesgevendheid per 1 september 2013 is geëindigd. Deze onderneming is toen naar een nieuwe eigenaar overgegaan en de man is per 1 september 2013 bij deze nieuwe eigenaar in dienst getreden. De man heeft jaarcijfers van deze onderneming over 2012 overgelegd en een kopie van zijn IB-aangifte over 2012. Hij heeft nadere informatie over zijn inkomens- en lastenpositie toegezegd. Ter zitting heeft de man gesteld 15 uur per week te werken en daarmee € 500,- per maand te verdienen en dat zijn verzoek om een aanvullende bijstandsuitkering door de gemeente is afgewezen.
Volgens de gemeente wordt door de man niet bestreden dat hij vanaf 31 maart 2011 tot 31 december 2011 wel de door de rechtbank vastgestelde bijdrage kon leveren. Verder wijst de gemeente erop dat onbekend is waarom het dienstverband van de man bij Strizo Synthetics bv per 1 januari 2012 is beëindigd. Indien het contract is beëindigd op initiatief van de werkgever, zou de man recht hebben op een WW-uitkering doch deze is in ieder geval niet aangevraagd door de man. De gemeente gaat er dan ook vanuit dat de man zelf het dienstverband heeft beëindigd en daarmee de mogelijkheid tot het verhalen van de kosten van de bijstand bewust heeft verminderd; derhalve acht de gemeente het redelijk uit te gaan van het inkomen van de man van voor 1 januari 2012.
3.7.
Het hof overweegt het volgende.
3.7.1.
Ingevolge artikel 62 WWB is de gemeente bevoegd om de verstrekte bijstand tot de grens van de onderhoudsverplichting te verhalen op de onderhoudsplichtige.
3.7.2.
Het hof stelt vast dat de man onderhoudsplichtig is jegens de vrouw en de kinderen op grond van de artt.1:81, 1:82 en 1:404 lid 1 van het BW, nu de man met de vrouw gehuwd was (en is). Bij de bepaling van het door de man verschuldigde (en door de gemeente te verhalen) bedrag aan levensonderhoud wordt enerzijds rekening gehouden met de behoefte van de vrouw en kinderen en anderzijds met de draagkracht van de man.
Draagkracht
3.8.
De man stelt dat zijn draagkracht ontoereikend is om de vastgestelde bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw en in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen van in totaal € 572,-- per maand met ingang van 1 januari 2012 te voldoen. De gemeente heeft dit gemotiveerd betwist.
3.9.
Het hof is van oordeel dat de financiële situatie van de man ook in hoger beroep volstrekt onduidelijk is gebleven. De man heeft in zijn appelschrift gesteld nog nadere financiële stukken aan het hof te zullen doen toekomen ter onderbouwing van zijn verzoek, doch heeft dit nagelaten. De man stelt dat hij solliciteert, doch er blijkt niets van enige sollicitatieactiviteiten uit de stukken. De man stelt voorts dat hij wegens medische redenen niet langer kon werken bij zijn oude werkgever Strizo Synthetics bv, dat hij daar gestopt is omdat hij zich niet goed voelde en rust nodig had. Van de door de man gestelde medische redenen is uit de stukken echter evenmin iets gebleken. De man heeft zich ook niet ziek gemeld bij zijn werkgever, maar heeft ontslag genomen. Nu er sprake is van vrijwillig ontslag, en derhalve van verwijtbaar inkomensverlies, acht het hof het juist dat de gemeente en ook de rechtbank zijn uitgegaan van het oude inkomen van de man bij Strizo Synthetics bv, bij welk inkomen door de man niet is aangetoond dat hij onvoldoende draagkracht heeft om de door de gemeente verzochte en door de rechtbank opgelegde onderhoudsbijdrage ten behoeve van de vrouw en de kinderen te voldoen.
3.10.
Het hof zal de bestreden beschikking gelet op het voorgaande bekrachtigen.
Proceskosten
3.11.
De proceskosten in hoger beroep worden gecompenseerd, gelet op de aard van de zaak.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Breda van 19 juni 2012;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.E.M. Renckens, M.J. van Laarhoven en M.K. de Menthon Bake en in het openbaar uitgesproken op 3 juli 2014.