8.1De voorzieningenrechter heeft in het bestreden vonnis onder het hoofd “2. De feiten” opgesomd van welke feiten hij is uitgegaan. Voor zover de aldaar opgesomde feiten niet zijn bestreden, zal het hof daarvan uitgaan. Het hof gaat in dit kort geding van nog een aantal feiten uit die als gesteld en erkend of niet of niet voldoende gemotiveerd weersproken voorshands vaststaan. Het hof zal hierna een overzicht geven van die feiten.
a. De ouders van [geïntimeerde] hebben aan hem verkocht en op 30 november 1993 geleverd, onder gelijktijdige verkrijging van het recht van gebruik en bewoning door hen, het perceel met woning, garage en tuin gelegen aan de [perceel 1] te [plaats]. De vader van [geïntimeerde] is overleden in 2000, zijn moeder in maart 2009, waarmee het recht van gebruik en bewoning eindigde. [perceel 1] ligt ingesloten tussen andere percelen en is (te voet) bereikbaar via een verhard pad vanaf de [straat]. [perceel 1] grenst deels aan het perceel gelegen aan de [perceel 2] te [plaats].
b. [appellante] is tot 17 mei 2002 (mede-)eigenaar geweest van het perceel [perceel 2] te [plaats]. Zij heeft sinds 17 mei 2002 het recht van vruchtgebruik op dit perceel, waarvan sinds 17 mei 2002 twee dochters van haar eigenaar zijn. [perceel 2] wordt door Aldi gehuurd en bestaat voor een groot deel uit een parkeerplaats ten behoeve van de Aldi supermarkt.
c. [geïntimeerde] maakt gebruik van een poort in het hek, gelegen op het perceel [perceel 2], om met zijn auto(‘s) via de parkeerplaats de openbare weg te bereiken en vice versa. Om vanaf de openbare weg de parkeerplaats op te rijden, moet een slagboom worden gepasseerd, maar onbetwist heeft [appellante] gesteld dat deze al jaren open staat. Aldi heeft [geïntimeerde] de sleutel van deze slagboom ter beschikking gesteld. Op de bestrating van de parkeerplaats was voor genoemde poort in het hek een NP-markering aangebracht.
d. Bij getypte brief van 18 juni 2003 heeft de familie [familie] aan de moeder van [geïntimeerde] voor zover relevant het volgende geschreven:
“(…) Wij hebben u (en uw bezoekers) toestemming gegeven om over ons terrein aan de [perceel 3] alhier naar uw woning te gaan.
Zoals bekend is dit een striktpersoonlijkverleend recht. Dat betekent dat de toestemming in elk geval eindigt op de dag dat u uit uw woning aan de [perceel 1] vertrekt. (…)
Op de tweede en laatste pagina van deze brief is onder een handtekening en de getypte vermelding “Familie [familie]” met de hand het volgende geschreven:
“ [plaats], 15-5-2008.
In overleg met dhr. [geïntimeerde] is afgesproken dat wanneer Mevr. [appellante] haar eigendom [perceel 2] verkoopt, de doorgang wordt afgesloten.”
Deze handgeschreven tekst is ondertekend door [geïntimeerde] en [appellante].
e. Een door [appellante] opgesteld en door haar ondertekend stuk dat is gedateerd op 30 oktober 2009 en door [geïntimeerde] voor akkoord is ondertekend houdt voor zover relevant het volgende in:
“(…)
Met deze brief wil ik u eraan herinneren dat ik, na het overlijden van mevrouw [overledene], u de doorgang over het parkeerterrein ieder moment kan verbieden en de poort, mijn eigendom, kan sluiten.
Dit gebeurt zeker bij bewoning of verkoop van uw eigendom en dit gebeurt zeker bij verkoop van mijn eigendom.(…)”.
f. [appellante] heeft [geïntimeerde] aangeschreven dat zij van plan was het hek dicht te lassen. Na sommatie door [geïntimeerde] heeft zij daarvan afgezien. Zij heeft vervolgens op of omstreeks 21 juni 2013 de poort met ketting en slot afgesloten. Op of omstreeks 25 juni 2013 is de Np-markering onleesbaar gemaakt en zijn betonblokken voor het hek gelegd. Op of omstreeks 8 juli 2013 is de poort, onder toeziend oog van [appellante], dichtgelast. Op het terrein [perceel 1] bevond zich op dat moment een vrachtwagen van [geïntimeerde].
g. [geïntimeerde] heeft [appellante] gesommeerd haar acties jegens hem te staken en de aangebrachte versperringen ongedaan te maken, omdat hij meent dat een en ander onrechtmatig is. [appellante] heeft daaraan geen gehoor gegeven.