ECLI:NL:GHSHE:2014:2023

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
3 juli 2014
Publicatiedatum
2 juli 2014
Zaaknummer
20-002455-13
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep poging doodslag op ex-vrouw met mes

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarbij de verdachte was veroordeeld voor poging tot moord op zijn ex-vrouw. De verdachte heeft op 1 april 2013 in Tilburg met een mes meerdere keren op zijn ex-vrouw ingestoken, wat leidde tot ernstige verwondingen. In eerste aanleg was de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 7 jaren. In hoger beroep heeft de verdachte vrijspraak bepleit voor poging tot moord en verzocht om een deels voorwaardelijke straf met een psychiatrische behandeling. Het hof heeft echter geoordeeld dat de verdachte niet kan worden vrijgesproken van poging tot doodslag, maar heeft wel de tenlastelegging van poging tot moord verworpen. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte in een vlaag van woede heeft gehandeld, zonder voorbedachte raad. De verdachte is verminderd toerekeningsvatbaar verklaard, maar het hof heeft de ernst van het feit en de impact op het slachtoffer en de omgeving zwaar laten wegen. De verdachte is veroordeeld tot dezelfde straf als in eerste aanleg, namelijk 7 jaren gevangenisstraf, met volledige toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding van € 12.193,89. Het hof heeft ook de maatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opgelegd, wat betekent dat de verdachte aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht. De uitspraak is gedaan op 3 juli 2014.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer : 20-002455-13
Uitspraak : 3 juli 2014
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 22 juli 2013 in de strafzaak met parketnummer 02-800291-13 tegen:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [1975],
thans verblijvende in Vught PPC te Vught.
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van poging tot moord veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 jaren, met aftrek van voorarrest.
Voorts heeft de eerste rechter beslist op een vordering tot schadevergoeding voor de benadeelde partij.
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal vernietigen en
- opnieuw rechtdoende - verdachte zal vrijspreken van de impliciet primair ten laste gelegde poging tot moord en verdachte ter zake van de impliciet subsidiair ten laste gelegde poging tot doodslag zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 jaren, met aftrek van voorarrest, met gehele toewijzing van de vordering van de benadeelde partij en oplegging van de maatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.
Namens verdachte is vrijspraak bepleit van de impliciet primair ten laste gelegde poging tot moord. Voorts is bepleit dat aan verdachte een deels voorwaardelijke straf wordt opgelegd, met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarde van het ondergaan van een psychiatrische behandeling.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de eerste rechter.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 01 april 2013 te Tilburg ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, meermalen, althans een maal, met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, heeft ingestoken op het lichaam van die [slachtoffer], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten of omissies voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak
Het hof stelt voorop dat voor bewezenverklaring van het bestanddeel “voorbedachte raad” moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval, waarbij het gewicht moet worden bepaald van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing dat met voorbedachte raad is gehandeld, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen.
Met de advocaat-generaal en de verdediging is het hof van oordeel dat niet bewezen kan worden dat sprake was van voorbedachte raad. Het hof overweegt daartoe het volgende.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is naar het oordeel van het hof niet komen vast te staan dat verdachte het vooropgezette plan had om het slachtoffer van het leven te beroven.
Een aanwijzing voor het bestaan van een vooropgezet plan zou weliswaar gevonden kunnen worden in de verklaring van de vader van het slachtoffer, inhoudende dat zijn dochter hem de avond voor het voorval heeft verteld dat ze een bericht van verdachte had ontvangen met de tekst: “Ik ben met jou nog lang niet klaar”, maar dát verdachte dit bericht zou hebben verstuurd is niet afdoende vast komen te staan, in het bijzonder blijkt dit niet uit het aan de telefoon van verdachte verricht onderzoek. Zou evenwel het bericht wél zijn verstuurd dan volgt daaruit, naar het oordeel van het hof, nog niet dat verdachte daarmee te kennen heeft gegeven dat hij het plan had om het slachtoffer van het leven te beroven.
Verdachte heeft verklaard dat hij heeft gehandeld in een vlaag van woede. Tussen verdachte en het slachtoffer (voormalig echtgenoten) bestond grote onmin over de gevolgen van hun echtscheiding waaronder de omgang van verdachte met de kinderen. Het slachtoffer zou de kinderen in de ochtend van 1 april 2013 om 08.00 uur brengen en verdachte was er die ochtend van overtuigd geraakt dat zij met opzet te laat was en hij had het gevoel dat de kinderen helemaal niet meer zouden komen. Hij heeft toen besloten zelf de kinderen te gaan halen. Omdat verdachte een confrontatie met zijn schoonvader vreesde heeft hij een mes van de keukentafel dan wel het aanrecht gepakt, in een plastic zak gedaan en is naar zijn auto gelopen. Voordat hij zijn auto bereikte arriveerde evenwel het slachtoffer met de kinderen. Zij heeft toen iets vervelends tegen hem, verdachte, gezegd, en vervolgens explodeerde hij, aldus verdachte.
Het hof kan - mede gelet op de hierna onder het kopje “strafbaarheid van de verdachte” weergegeven inhoud van de in 2014 over verdachte uitgebrachte zogenaamde Pro Justitiarapporten - niet uitsluiten dat verdachte aldus tot zijn handelen is gekomen, te weten het in grote woede minimaal 8 maal met een mes insteken op het lichaam van het slachtoffer. Voor de omstandigheid dat verdachte in de korte tijdspanne waarin zijn handelen zich heeft afgespeeld gelegenheid heeft gehad tot beraad of bezinning is geen enkele aanwijzing te vinden.
Alles overwegende is het hof dan ook van oordeel dat niet bewezen kan worden dat verdachte het feit heeft gepleegd na kalm beraad en rustig overleg en zal het verdachte
- anders dan de rechtbank- vrijspreken van de impliciet primair ten laste gelegde poging tot moord.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 1 april 2013 te Tilburg ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, meermalen met een mes heeft ingestoken op het lichaam van die [slachtoffer], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkort arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort arrest. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort arrest gehecht.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:

poging tot doodslag

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
Nadat in eerste aanleg door L. van Braeckel, psychiater, op 17 juni 2013 en door F. van Nunen, klinisch psycholoog, op 13 juni 2013 een rapport over verdachte is uitgebracht, is in hoger beroep aanvullend door hen gerapporteerd.
Het aanvullende psychiatrisch rapport van L. van Braeckel d.d. 8 mei 2014 houdt -onder meer- het navolgende in.
Betrokkene heeft in 2012 een kortdurende psychotische stoornis meegemaakt die thans in remissie is. Daarnaast lijdt hij aan een persoonlijkheidsstoornis niet anderszins omschreven met paranoïde en afhankelijke trekken. Hij heeft ernstige partnerrelatieproblemen. Voornoemde stoornis en problemen waren ook aanwezig ten tijde van het ten laste gelegde en hebben de gedragskeuzes van betrokkene ten tijde van het ten laste gelegde beïnvloed. In de weken voor het ten laste gelegde stond betrokkene onder stress omwille van allerlei regelingen in de echtscheiding en de bezoekregeling van de kinderen. Wanneer betrokkene onder stress staat, is hij op basis van de paranoïde trekken in zijn persoonlijkheid, geneigd anderen kwaadwillige intenties toe te schrijven. Dit gebeurde ook ten aanzien van zijn ex en zijn schoonfamilie. Betrokkene voelde zich door haar, of hen, getreiterd. Op de ochtend van het ten laste gelegde kreeg hij het idee dat zijn ex opzettelijk te laat of niet met de kinderen naar hem kwam. Hij werd hierover erg boos en ging over tot het neersteken van zijn ex. Er was een invloed van de persoonlijkheidsstoornis op de achterdochtige interpretaties die betrokkene maakte in de aanloop naar het ten laste gelegde. Tevens staat voor ondergetekende vast dat betrokkene niet in een zodanige psychotische toestand verkeerde dat deze zijn gedragskeuzes en handelswijzen volledig bepaalde. Ondergetekende geeft het hof in overweging het ten laste gelegde aan betrokkene in verminderde mate toe te rekenen.
Het aanvullend psychologisch rapport van F. van Nunen d.d. 10 april 2014 houdt -onder meer- het navolgende in.
Er is bij betrokkene sprake van een persoonlijkheidsstoornis (niet anders omschreven) met paranoïde en afhankelijke trekken. Er is sprake van een psychotische stoornis in remissie. Ook is er sprake van een partnerrelatieproblematiek. Dit was evenzo ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde en beïnvloedde zijn gedragskeuzes c.q. zijn gedragingen ten tijde van het ten laste gelegde zodanig dat het daaruit (mede) verklaard kan worden. De psychische toestand van betrokkene ten tijde van het ten laste gelegde kan als een toestand van psychische desintegratie (vermoedelijk als randpsychotisch te definiëren) worden beoordeeld.
Onder de druk van oplopende relatieproblematiek en daarvan als laatste hoogtepunt de bedreiging dat hij zijn kinderen nooit meer zou zien is betrokkene psychisch steeds meer gedesintegreerd en is het bij de laatste confrontatie met zijn ex-echtgenote, die de kinderen bracht, op tweede paasdag 2013 tot een explosie (ten laste gelegde) gekomen. Wat betreft de toerekeningsvatbaarheid kan deze naar mening van onderzoeker als verminderd tot sterk verminderd beoordeeld worden.
Het hof volgt de deskundigen in hun overwegingen en conclusies voor wat betreft de verminderde toerekeningsvatbaarheid en legt die ten grondslag aan zijn oordeel dat de verdachte het bewezen verklaarde feit wegens een gebrekkige ontwikkeling en ziekelijke stoornis van de geestvermogens verminderd kan worden toegerekend. Het hof komt niet tot een sterk verminderde toerekeningsvatbaarheid omdat het hof die conclusie van Van Nunen onvoldoende onderbouwd acht.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straf of maatregel
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Naar het oordeel van het hof kan gelet op de ernst van het bewezen verklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd, niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de verdachte zal veroordelen tot 7 jaren gevangenisstraf.
De verdediging heeft bepleit dat aan verdachte een deels voorwaardelijke straf wordt opgelegd, met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarde van het ondergaan van een psychiatrische behandeling.
Het hof overweegt als volgt.
Verdachte heeft zijn voormalig echtgenote en de moeder van zijn kinderen, op klaarlichte dag op de openbare weg, met een groot mes op meerdere plaatsen in haar lichaam gestoken, waarbij ook vitale organen zijn geraakt. Het slachtoffer heeft verklaard dat ze er van overtuigd was dat ze dood zou gaan. Dat de steekpartij haar uiteindelijk niet fataal is geworden, is geenszins aan verdachte te danken. Het slachtoffer heeft verschillende operaties moeten ondergaan en ook in de toekomst zullen er nog operaties volgen. Ze is
-blijkens haar slachtofferverklaring- nog steeds bezig met het herstel, zowel lichamelijk als geestelijk en heeft blijvend letsel. Ze heeft aangezichtspijn en is na enige activiteit snel moe door het verlies van een deel van een long. De littekens op haar lichaam herinneren haar elke dag weer aan het gebeuren op 1 april 2013.
Het door verdachte neersteken van zijn voormalig echtgenote heeft (deels) plaatsgevonden onder de ogen van hun twee jonge kinderen van toen 5 en 9 jaar oud. Beide kinderen zijn nog steeds in therapie om de traumatiserende gebeurtenis te kunnen verwerken.
Meerdere buurtbewoners hebben het voorval waargenomen. Ook voor hen is het, blijkens hun verklaringen bij de politie en de raadsheer-commissaris, een schokkende en aangrijpende gebeurtenis geweest.
Daarnaast wordt door een misdrijf als het onderhavige de rechtsorde ernstig geschokt; het brengt in de maatschappij gevoelens van onrust en onveiligheid te weeg. Het handelen van verdachte getuigt van een volkomen gebrek aan respect voor de waarde van het menselijk leven. Het hof is bij gelegenheid van de terechtzitting in hoger beroep niet overtuigd geraakt van de omstandigheid dat verdachte thans voldoende inziet wat hij het slachtoffer heeft aangedaan. Hij heeft bij herhaling steeds eerst gesproken over de gevolgen van zijn handelen voor de kinderen en voor zichzelf en pas hierna -daarnaar gevraagd- over de gevolgen voor het slachtoffer.
Het hof houdt bij het bepalen van de hoogte van de op te leggen straf rekening met de omstandigheid dat, zoals hiervoor onder het kopje “strafbaarheid van de verdachte” is weergegeven, het bewezen verklaarde aan verdachte in verminderde mate is toe te rekenen.
Voorts heeft het hof er rekening mee gehouden dat verdachte, blijkens een hem betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 2 juni 2014, een vrijwel blanco strafblad heeft.
Alles overwegende acht het hof - hoewel het komt tot bewezen verklaring van een minder ernstig feit dan de rechtbank- de oplegging van eenzelfde gevangenisstraf als door de rechtbank, te weten een gevangenisstraf voor de duur van 7 jaren, passend en geboden.
Het hof komt, gelet op de duur van de op te leggen straf, niet toe aan oplegging van een deels voorwaardelijke straf, zoals door de verdediging bepleit.
Anders dan door de advocaat-generaal uitdrukkelijk verzocht, ziet het hof geen aanleiding om een overweging in het arrest op te nemen met betrekking tot een behandeling van verdachte als voorwaarde bij een voorwaardelijke invrijheidsstelling. De wet biedt die mogelijkheid reeds.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 14.073,89, te vermeerderen met de wettelijke rente. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 12.193,89, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [slachtoffer] als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
Met de rechtbank is het hof van oordeel, dat de gevorderde therapiekosten ten behoeve van de kinderen (een bedrag van € 1.880,00) in het kader van het strafproces niet toewijsbaar zijn. Deze schade kan immers niet worden aangemerkt als een schade die rechtstreeks het gevolg is van het bewezenverklaarde feit waarvan [slachtoffer] het slachtoffer is. Het hof zal bepalen dat de vordering ten aanzien van dit gedeelte niet ontvankelijk is en dat de benadeelde partij dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Het hof ziet aanleiding te dezer zake de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen als na te melden.
Verdachte is naar burgerlijk recht aansprakelijk voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 36f, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het impliciet primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het impliciet subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
7 (zeven) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 12.193,89 (twaalfduizend honderddrieënnegentig euro en negenentachtig cent) bestaande uit € 2.193,89 (tweeduizend honderddrieënnegentig euro en negenentachtig cent) materiële schade en € 10.000,00 (tienduizend euro) immateriële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij in haar vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat zij in zoverre haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 1 april 2013 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan immateriële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 1 april 2013 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer], een bedrag te betalen van
€ 12.193,89 (twaalfduizend honderddrieënnegentig euro en negenentachtig cent) bestaande uit € 2.193,89 (tweeduizend honderddrieënnegentig euro en negenentachtig cent) materiële schade en € 10.000,00 (tienduizend euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
95 (vijfennegentig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 1 april 2013 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 1 april 2013 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Aldus gewezen door
mr. A.J.M. van Gink, voorzitter,
mr. N.J.L.M. Tuijn en mr. R.W.J. van Veen, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A.E.M. de Ridder, griffier,
en op 3 juli 2014 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. R.W.J. van Veen is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.