ECLI:NL:GHSHE:2014:2019

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
25 juni 2014
Publicatiedatum
2 juli 2014
Zaaknummer
20-002116-11
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Faillissementsfraude en valsheid in geschrift door feitelijk leidinggever van failliete rechtspersoon

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 25 juni 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch. De verdachte, als feitelijk leidinggever van een failliete rechtspersoon, werd beschuldigd van faillissementsfraude, oplichting en valsheid in geschrift. De verdachte had niet voldaan aan zijn verplichtingen om de administratie van de failliete rechtspersoon aan de curator te overhandigen, wat leidde tot een bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeisers. Daarnaast had hij een valse arbeidsovereenkomst opgemaakt om een uitkering van een verzekeringsmaatschappij te verkrijgen, terwijl de werknemer in kwestie nooit daadwerkelijk had gewerkt.

Het hof oordeelde dat de verdachte opzettelijk een ondeugdelijke administratie had gevoerd en belangrijke stukken niet had overhandigd aan de curator, wat een aanmerkelijke kans op benadeling van de schuldeisers met zich meebracht. De verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 240 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden. De vordering van de benadeelde partij, die schadevergoeding eiste voor de onterecht uitgekeerde bedragen, werd toegewezen. Het hof benadrukte de ernst van de feiten en de gevolgen voor de betrokken partijen, en legde de straf op met inachtneming van de overschrijding van de redelijke termijn van berechting.

De uitspraak is van belang voor de rechtspraktijk, omdat het de verantwoordelijkheden van bestuurders van failliete rechtspersonen onderstreept en de gevolgen van frauduleuze handelingen in het bedrijfsleven belicht. Het hof heeft de verdachte als feitelijk leidinggever aansprakelijk gesteld voor de gepleegde strafbare feiten, wat de noodzaak van transparantie en integriteit in het bedrijfsleven benadrukt.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer : 20-002116-11
Uitspraak : 25 juni 2014
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 27 april 2011 in de strafzaak met parketnummer 01-840019-09 tegen:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te [woonplaats], [adres].
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van - kort gezegd -
1.
als feitelijk leidinggever aan het als bestuurder van een rechtspersoon welke in staat van faillissement was verklaard plegen van eenvoudige bankbreuk (
feit 1 subsidiair),
2.
als feitelijk leidinggever aan het als bestuurder van een rechtspersoon welke in staat van faillissement was verklaard plegen van bedrieglijke bankbreuk (niet verantwoorden van baten en onttrekken van enig goed aan de boedel:
feit 2 primair),
3.
oplichting (
feit 3 primair) en
4.
valsheid in geschrift (
feit 4)
veroordeeld tot taakstraf voor de duur van 240 uren, subsidiair 120 dagen vervangende hechtenis, met aftrek van voorarrest alsmede tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden met een proeftijd van twee jaren. Voorts heeft de rechtbank beslist omtrent de vorderingen van de benadeelde partijen.
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, bewezen zal verklaren hetgeen aan de verdachte onder 1 primair, 2 primair, 3 primair en 4 ten laste is gelegd en verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 16 maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Tevens heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] zal worden toegewezen.
Door de verdediging is primair integrale vrijspraak bepleit. Subsidiair, in geval van een bewezenverklaring, is bepleit om aan verdachte een lagere straf op te leggen. Ten aanzien van de benadeelde partij heeft de verdediging bepleit dat deze niet-ontvankelijk zal worden verklaard dan wel wordt afgewezen.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat in hoger beroep de tenlastelegging - en aldus de grondslag van het onderzoek - is gewijzigd.
Tenlastelegging
Aan verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in hoger beroep - ten laste gelegd dat:
1.
primair
[stichting] in of omstreeks de periode van 1 januari 2007 tot en met 2 april 2008 te 's-Hertogenbosch en/of te Tiel en/of te Utrecht, in elk geval in Nederland, als bestuurder van een rechtspersoon, te weten de Besloten Vennootschap [rechtspersoon], welke rechtspersoon bij vonnis van de rechtbank te Utrecht van 11 juli 2007 in staat van faillissement is/was verklaard, ter bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeiser(s) van [rechtspersoon] niet heeft voldaan aan de op haar rustende verplichting(en) ten opzichte van het voeren van een administratie ingevolge artikel 10, eerste lid, van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek en/of het bewaren en/of te voorschijn brengen van de boeken, bescheiden en/of andere gegevensdragers in dat/die artikelen bedoeld, immers heeft voornoemde stichting met dat opzet
- niet een zodanige administratie gevoerd, althans laten voeren, dat daaruit te allen tijde de rechten en de verplichtingen van [rechtspersoon] konden worden gekend, en/of
- niet alle administratie van voornoemde Besloten Vennootschap afgegeven en/of ter beschikking gesteld aan de curator,
zulks terwijl hij, verdachte, tot bovenomschreven strafba(a)r(e) feit(en) opdracht heeft gegeven dan wel feitelijk leiding heeft gegeven aan bovenomschreven verboden gedraging(en);
1.
subsidiair
[rechtspersoon] in of omstreeks de periode van 1 januari 2007 tot en met 2 april 2008 te ‘s-Hertogenbosch en/of te Tiel en/of te Utrecht, in elk geval in Nederland, welke voornoemde Besloten Vennootschap bij vonnis van de rechtbank te Utrecht van 11 juli 2007 in staat van faillissement is/was verklaard, ter bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeiser(s) van [rechtspersoon] niet heeft voldaan aan de op haar rustende verplichting(en) ten opzichte van het voeren van een administratie ingevolge artikel 15i, eerste lid, van boek 3 van het Burgerlijk Wetboek en/of het bewaren en/of te voorschijn brengen van de boeken, bescheiden en/of andere gegevensdragers in dat/die artikelen bedoeld, immers heeft voornoemde Besloten Vennootschap met dat opzet
- niet een zodanige administratie gevoerd, althans laten voeren, dat daaruit te allen tijde de rechten en de verplichtingen van voornoemde Besloten Vennootschap konden worden gekend, en/of
- niet alle administratie van voornoemde Besloten Vennootschap afgegeven en/of
ter beschikking gesteld aan de curator,
zulks terwijl hij, verdachte, tot bovenomschreven strafba(a)r(e) feit(en) opdracht heeft
gegeven dan wel feitelijk leiding heeft gegeven aan bovenomschreven verboden
gedraging(en);
1.
meer subsidiair
aan de [stichting] in of omstreeks de periode van 1 januari 2007 tot en met 2 april 2008 te 's-Hertogenbosch en/of te Tiel en/of te Utrecht, in elk geval in Nederland, als bestuurder van een rechtspersoon, te weten de Besloten Vennootschap [rechtspersoon], welke rechtspersoon bij vonnis van de rechtbank te Utrecht van 11 juli 2007 in staat van faillissement is/was verklaard, te wijten is dat aan de in artikel 10, eerste lid, van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek omschreven verplichtingen niet is/was voldaan en/of dat de boeken, bescheiden en/of andere gegevensdragers, waarmee volgens die artikelen administratie gevoerd is en/of die ingevolge die artikelen zijn bewaard, niet in ongeschonden staat werden te voorschijn gebracht, immers heeft/had voornoemde stichting
- niet een zodanige administratie gevoerd, althans laten voeren, dat daaruit te allen tijde de rechten en de verplichtingen van [rechtspersoon] konden worden gekend, en/of
- niet alle administratie van voornoemde Besloten Vennootschap afgegeven en/of ter beschikking gesteld aan de curator,
zulks terwijl hij, verdachte tot bovenomschreven strafba(a)r(e) feit(en) opdracht heeft gegeven dan wel feitelijk leiding heeft gegeven aan bovenomschreven verboden gedraging(en);
1. meest subsidiair
aan [rechtspersoon] in of omstreeks de periode van 1 januari 2007 tot en met 2 april 2008 te ‘s-Hertogenbosch en/of te Tiel en/of te Utrecht, in elk geval in Nederland, welke voornoemde Besloten Vennootschap bij vonnis van de rechtbank te Utrecht van 11juli 2007 in staat van faillissement is/was verklaard, te wijten is dat aan de in artikel 15i van boek 3 van het Burgerlijk Wetboek omschreven verplichtingen niet is/was voldaan en/of dat de boeken, bescheiden en/of andere gegevensdragers, waarmee volgens die artikelen administratie gevoerd is en/of die ingevolge die artikelen zijn bewaard, niet in ongeschonden staat werden te voorschijn gebracht, immers heeft/had voornoemde Besloten Vennootschap
- niet een zodanige administratie gevoerd, althans laten voeren, dat daaruit te allen tijde de rechten en de verplichtingen van voornoemde Besloten Vennootschap konden worden gekend, en/of
- niet alle administratie van voornoemde Besloten Vennootschap afgegeven en/of
ter beschikking gesteld aan de curator,
zulks terwijl hij, verdachte tot bovenomschreven strafba(a)r(e) feit(en) opdracht heeft gegeven dan wel feitelijk leiding heeft gegeven aan bovenomschreven verboden gedraging(en);
2. primair
[stichting] op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 juni 2007 tot en met 2 april 2008 te 's-Hertogenbosch en/of te Tiel, in elk geval in Nederland, als bestuurder van een rechtspersoon, te weten de besloten vennootschap [rechtspersoon], welke rechtspersoon bij vonnis van de Rechtbank te Utrecht van 11 juli 2007 in staat van faillissement is/was verklaard, ter bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeisers van [rechtspersoon] baten niet verantwoord heeft/had en/of enig goed aan de boedel heeft/had onttrokken, immers heeft de [stichting] met dat opzet
- 10 mobiele telefoons en/of een laptop en/of 5 LCD-monitoren en/of kantoormeubilair en/of kantoorapparatuur, althans enig(e) goed(eren) niet aan de curator verantwoord en/of afgedragen, in elk geval buiten het bereik en/of het beheer van de curator gebracht en/of gehouden, en/of
- op of omstreeks 9 juli 2007 een auto (Ford Clipper) verkocht en/of ingeruild en/of de opbrengst van de verkoop van die auto (Ford Clipper) niet aan de curator verantwoord en/of afgedragen, in elk geval buiten het bereik en/of het beheer van de curator gebracht en/of gehouden,
zulks terwijl hij, verdachte, tot bovenomschreven strafba(a)r(e) feit(en) opdracht heeft gegeven dan wel feitelijk leiding heeft gegeven aan bovenomschreven verboden gedraging(en);
2.
subsidiair
[rechtspersoon] op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 juni 2007 tot en met 2 april 2008 te 's-Hertogenbosch en/of te Tiel, in elk geval in Nederland, welke voornoemde Besloten Vennootschap bij vonnis van de arrondissementsrechtbank te Utrecht van 11 juli 2007 in staat van faillissement is verklaard, ter bedrieglijke verkorting van de rechten van haar schuldeiser(s), (een) bate(n) niet heeft verantwoord en/of enig(e) goed(eren) aan de boedel heeft onttrokken, immers heeft zij met dat opzet
- 10 mobiele telefoons en/of een laptop en/of 5 LCD-monitoren en/of kantoormeubilair en/of kantoorapparatuur, althans enig(e) goed(eren) niet aan de curator verantwoord en/of afgedragen, in elk geval buiten het bereik en/of het beheer van de curator gebracht en/of gehouden, en/of
- op of omstreeks 9 juli 2007 een auto (Ford Clipper) verkocht en/of ingeruild en/of de opbrengst van de verkoop van die auto (Ford Clipper) niet aan de curator verantwoord en/of afgedragen, in elk geval buiten het bereik en/of het beheer van de curator gebracht en/of gehouden,
zulks terwijl, hij, verdachte, tot bovenomschreven strafba(a)r(e) feit(en) opdracht heeft gegeven dan wel feitelijk leiding heeft gegeven aan bovenomschreven verboden gedraging(en);
3.
primair
hij in of omstreeks de periode van 5 april 2006 tot en met 31 december 2006 te 's-Hertogenbosch en/of te Tilburg en/of te Zeist, in elk geval in Nederland, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [benadeelde] heeft bewogen tot de afgifte van (een) maandelijkse uitkering(en) (tot een totaalbedrag van (ongeveer) 20.507,20 euro) krachtens een zogenaamde Werkattentpolis van [rechtspersoon] bij [benadeelde], in elk geval van enig goed, hebbende verdachte met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid
- [betrokkene] (door tussenkomst van de [bank]) bij [benadeelde] aangemeld als werknemer van [rechtspersoon] en/of
- [betrokkene] (door tussenkomst van de [bank]) bij [benadeelde] ziek gemeld en/of
- (na afwijzing van die ziekmelding door [benadeelde]) contact opgenomen met de tussenpersoon [bank] en/of gezegd - zakelijk weergegeven - dat hij vergeten was [betrokkene] aan te melden op de Werkattentpolis en/of dat hij daar pas achter was gekomen toen zij ziek werd door een auto-ongeval en/of dat hij op het moment dat [betrokkene] in dienst kwam nog geen verzekeringspolis en geen werknemersoverzicht had gekregen en/of dat hij daarom niet kon zien dat [betrokkene] niet was aangemeld als werknemer van [rechtspersoon] en/of
- akkoord gegaan met een voorstel van [benadeelde] en/of [bank] dat de ziekmelding van [betrokkene] alsnog in behandeling zou worden genomen onder de voorwaarde dat de polis van [rechtspersoon] dan niet eind 2006 zou worden opgezegd,
waardoor [benadeelde] (telkens) werd bewogen tot bovenomschreven afgifte(s);
3.
subsidiair
hij in of omstreeks de periode van 5 april 2006 tot en met 30 mei 2006 te 's-Hertogenbosch en/of te Tilburg en/of te Zeist, in elk geval in Nederland, anders dan door valsheid in geschrift, opzettelijk niet naar waarheid één of meer gegevens heeft verstrekt aan [benadeelde] en/of [bank], zijnde degene door wie of door wiens tussenkomst een verstrekking of tegemoetkoming, te weten een uitkering krachtens een zogenaamde Werkattentpolis van [rechtspersoon] bij [benadeelde], werd verleend, immers heeft verdachte aan de [bank] en/of de [benadeelde] gemeld dat [betrokkene] per 1 januari 2006 bij [rechtspersoon] in dienst was en/of die [betrokkene] met ingang van 5 april 2006 ziek gemeld, zulks terwijl dit feit kon strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander, terwijl verdachte wist, althans redelijkerwijze moest vermoeden dat de verstrekte gegevens van belang waren voor de vaststelling van verdachtes of eens anders recht op die verstrekking of tegemoetkoming dan wel voor de hoogte of de duur van die verstrekking of tegemoetkoming;
4.
hij op of omstreeks 1 januari 2006 te 's-Hertogenbosch, een arbeidsovereenkomst - zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt of vervalst, immers heeft verdachte valselijk een ‘arbeidsovereenkomst bepaalde tijd’ tussen [rechtspersoon] en [betrokkene] opgemaakt, althans doen of laten opmaken en/of ondertekend, zulks terwijl er in werkelijkheid geen sprake was van een arbeidsovereenkomst tussen [rechtspersoon] en [betrokkene], zulks met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten of omissies voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof merkt in dit verband op dat onder 4 in de tenlastelegging oorspronkelijk stond vermeld dat ‘een arbeidsovereenkomst tussen [rechtspersoon] en
verdachte’. Het hof leest ‘verdachte’ hier als ‘[betrokkene]’ nu de aanduiding ‘verdachte’ moet worden gezien als een kennelijke verschrijving, immers deze ‘arbeidsovereenkomst bepaalde tijd’ is opgemaakt tussen ‘[rechtspersoon] en [betrokkene]’ (p. 1204-1208 van het dossier).
Deelvrijspraak feit 2 primair
Het hof is van oordeel dat niet bewezen kan worden dat verdachte het opzet heeft gehad om de tien mobiele telefoons en de laptop aan de failliete boedel te onttrekken en spreekt verdachte van dat onderdeel vrij. Verdachte heeft aangevoerd dat de mobiele telefoons in 2006 zijn aangeschaft en in bezit waren van personeelsleden en dat hij denkt dat deze ten tijde van het faillissement al kapot waren. Ten aanzien van de laptop heeft de verdachte aangevoerd dat deze bij een ander personeelslid in gebruik was, hij niet meer weet bij wie en hij niet eraan heeft gedacht de laptop ter beschikking te stellen aan de curator. Het hof acht deze verklaring niet onaannemelijk.
Tevens acht het hof niet bewezen dat verdachte de opbrengst uit de verkoop van de Ford Clipper, te weten € 150,-, opzettelijk aan de failliete boedel heeft onttrokken. Verdachte heeft dit geringe bedrag voor de auto ontvangen bij de inruil voor een vervangende auto voor een andere BV. Het hof acht het om die reden voorstelbaar dat verdachte, zoals hij heeft aangevoerd, er niet aan heeft gedacht deze – niet contant ontvangen - geringe opbrengst aan de curator op- en af te geven.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 primair, 2 primair, 3 primair en 4 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
primair
[stichting] in de periode van 1 januari 2007 tot en met 2 april 2008 te ’s-Hertogenbosch, als bestuurder van een rechtspersoon, te weten de Besloten Vennootschap [rechtspersoon], welke rechtspersoon bij vonnis van de rechtbank te Utrecht van 11 juli 2007 in staat van faillissement was verklaard, ter bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeisers van [rechtspersoon] niet heeft voldaan aan de op haar rustende verplichtingen ten opzichte van het voeren van een administratie ingevolge artikel 10, eerste lid, van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek en het te voorschijn brengen van de boeken, bescheiden of andere gegevensdragers in dat artikel bedoeld, immers heeft voornoemde stichting met dat opzet
- niet een zodanige administratie gevoerd, althans laten voeren, dat daaruit te allen tijde de rechten en de verplichtingen van [rechtspersoon] konden worden gekend, en
- niet alle administratie van voornoemde Besloten Vennootschap afgegeven en/of ter beschikking gesteld aan de curator,
zulks terwijl hij, verdachte, tot bovenomschreven strafbare feiten opdracht heeft gegeven dan wel feitelijk leiding heeft gegeven aan bovenomschreven verboden gedragingen;
2.
primair
[stichting] in de periode van 11 juli 2007 tot en met 2 april 2008 te ’s-Hertogenbosch, als bestuurder van een rechtspersoon, te weten de besloten vennootschap [rechtspersoon], welke rechtspersoon bij vonnis van de rechtbank te Utrecht van 11 juli 2007 in staat van faillissement was verklaard, ter bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeisers van [rechtspersoon] baten niet verantwoord heeft en enig goed aan de boedel heeft onttrokken, immers heeft de [stichting] met dat opzet
- drie LCD-monitoren en kantoormeubilair en kantoorapparatuur niet aan de curator verantwoord en afgedragen,
zulks terwijl hij, verdachte, tot het bovenomschreven strafbare feit opdracht heeft gegeven dan wel feitelijk leiding heeft gegeven aan bovenomschreven verboden gedraging;
3.
primair
hij in de periode van 5 april 2006 tot en met 31 december 2006 te ’s-Hertogenbosch, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door een of meer listige kunstgrepen [benadeelde] heeft bewogen tot de afgifte van maandelijkse uitkeringen (tot een totaalbedrag van 20.507,20 euro) krachtens een zogenaamde Werkattentpolis van [rechtspersoon] bij [benadeelde], hebbende verdachte met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en listiglijk en bedrieglijk en in strijd met de waarheid
- [betrokkene] (door tussenkomst van de [bank]) bij [benadeelde] aangemeld als werknemer van [rechtspersoon] en
- [betrokkene] (door tussenkomst van de [bank]) bij [benadeelde] ziek gemeld en
- (na afwijzing van die ziekmelding door [benadeelde]) contact opgenomen met de tussenpersoon [bank] en gezegd, zakelijk weergegeven, dat hij vergeten was [betrokkene] aan te melden op de Werkattentpolis en dat hij daar pas achter was gekomen toen zij ziek werd door een auto-ongeval en dat hij op het moment dat [betrokkene] in dienst kwam nog geen verzekeringspolis en geen werknemersoverzicht had gekregen en dat hij daarom niet kon zien dat [betrokkene] niet was aangemeld als werknemer van [rechtspersoon] en
- akkoord gegaan met een voorstel van [benadeelde] en/of [bank] dat de ziekmelding van [betrokkene] alsnog in behandeling zou worden genomen onder de voorwaarde dat de polis van [rechtspersoon] dan niet eind 2006 zou worden opgezegd,
waardoor [benadeelde] telkens werd bewogen tot bovenomschreven afgifte;
4.
hij op 1 januari 2006 te 's-Hertogenbosch, een arbeidsovereenkomst - zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt, immers heeft verdachte valselijk een ‘arbeidsovereenkomst bepaalde tijd’ tussen [rechtspersoon] en [betrokkene] opgemaakt, althans laten opmaken en ondertekend, zulks terwijl er in werkelijkheid geen sprake was van een arbeidsovereenkomst tussen [rechtspersoon] en [betrokkene], zulks met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkort arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort arrest. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort arrest gehecht.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt - ook in zijn onderdelen - slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit, of die bewezen verklaarde feiten, waarop het, blijkens zijn inhoud, betrekking heeft.
De verdediging heeft bepleit dat verdachte zal worden vrijgesproken.
Daartoe heeft de verdediging ten aanzien van feit 1 aangevoerd dat verdachte geen opzet heeft gehad, ook niet in voorwaardelijke zin, op het verkorten van de rechten van de schuldeisers. Met betrekking tot het voeren van een ondeugdelijke administratie is aangevoerd dat het een en ander verdachte boven zijn hoofd is gegroeid en ten aanzien van het ter beschikking stellen van de administratie meende de verdachte dat de achterliggende (bewijs)stukken niet ter beschikking hoefde te worden gesteld aan de curator.
Ten aanzien van feit 2 is aangevoerd dat verdachte geen opzet had op het onttrekken van de goederen aan de boedel.
Met betrekking tot de feiten 3 en 4 heeft de verdediging betoogd dat het wel degelijk de intentie is geweest dat [betrokkene] werkzaamheden zou gaan verrichten en deze ook heeft verricht voor [rechtspersoon]. De arbeidsovereenkomst was derhalve niet valselijk opgemaakt. Nu [betrokkene] wel als werkneemster van [rechtspersoon] kon worden beschouwd, mocht zij ook aangemeld worden bij [benadeelde] en had zij recht op een maandelijkse uitkering.
Het hof overweegt als volgt.
Ten aanzien van feit 1
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting en het voorhanden zijnde dossier is het volgende gebleken. [rechtspersoon] is bij vonnis van de rechtbank te Utrecht van 11 juli 2007 in staat van faillissement verklaard. Verdachte was bestuurder van [stichting]. Deze Stichting was sinds 21 november 2006 enig aandeelhouder/bestuurder van [rechtspersoon] (dossierpagina 35 en 36).
Ten aanzien van het niet te voorschijn brengen van alle bestaande administratie:
De bestuurder van een failliete rechtspersoon dient op vordering van de curator alle dan bestaande administratie, inclusief de bewijsstukken daarbij, terstond en ongeschonden aan de curator te overhandigen.
De curator [curator] heeft verklaard (p. 748 en 751 van het dossier) dat hij enkele malen zowel schriftelijk als mondeling aan verdachte heeft verzocht alle aanwezige administratie te overhandigen. In het bijzonder de stukken die snel inzicht konden geven in de posten van de debiteuren en crediteuren ontbraken in de administratie. De curator heeft de door verdachte beschikbaar gestelde administratie meegegeven aan verbalisant [verbalisant] van de politie Brabant Zuid-Oost (dossierpagina 748 en 751). Blijkens een proces-verbaal van bevindingen heeft verbalisant [verbalisant] op 28 augustus 2008 van de curator vier verhuisdozen met de administratie van [rechtspersoon] ontvangen. Op 3 september 2008 heeft verbalisant [verbalisant] nog wat aanvullende administratieve bescheiden van de curator ontvangen (dossierpagina 752 en 753).
Tijdens een later verhoor van verdachte op 29 oktober 2008 heeft verdachte verklaard dat er op het kantoor aan de [adres] te Tiel nog belangrijke administratie aanwezig zou zijn. Deze administratie bleek zich bij navraag te bevinden op het bedrijfsadres van de pandeigenaar, [pandeigenaar] te ’s-Hertogenbosch (p. 721, 781 en 879 en 881 van het dossier). Op 30 oktober 2008 is er een onderzoek ingesteld naar deze administratie. Uit onderzoek is gebleken dat de inhoud van de aangetroffen ordners en mappen administratieve bescheiden bevatte welke betrekking hadden op [rechtspersoon]. Zo werden onder andere aangetroffen: huur-, lease-, en zakelijke contracten, belastingaanslagen, aanmaningen van de Belastingdienst, administratie met betrekking tot het UWV, een agenda over het jaar 2007, omzetgegevens, reserveringsadministratie en personeelsadministratie (dossierpagina 721 jo. 782). Voorts werden op 13 november 2008 op aanwijzing van verdachte bij het bezoek aan het pand [adres] te Tiel nog zeven ordners met administratie van [rechtspersoon] aangetroffen. Deze ordners bevatte onder meer de dagstaten 2006 en de dagstaten 2007 (dossierpagina 721 jo. 785).
Gelet op het voorgaande is komen vast te staan dat verdachte ondanks de vordering van de curator om alle administratie aan hem af te geven, niet alle aanwezige administratie aan de curator ter beschikking heeft gesteld. De verklaring van verdachte dat hij niet wist dat de vordering van de curator zich uitstrekte tot deze stukken en dat hij niet wist dat de curator deze stukken nodig had, acht het hof hoogst onaannemelijk. Bij dit oordeel heeft het hof acht geslagen op de inhoud en aard van de niet aan de curator afgedragen administratie. Hiertoe behoorde belangrijke correspondentie van en met de Belastingdienst, terwijl de failliete BV grote belastingschulden had (waarover het hof hierna nog nader overweegt), en belangrijke bescheiden betreffende de omzet en het personeel. Het is een feit van algemene bekendheid dat deze bescheiden onderdeel uitmaken van de administratie, zodat het – bij gebrek aan contra-indicaties - niet anders kan dan dat verdachte opzettelijk een belangrijk deel van de administratie niet aan de curator ter beschikking heeft gesteld.
Artikel 343 van het Wetboek van Strafrecht vereist dat de daarin opgenomen gedragingen moeten zijn verricht “ter bedrieglijke verkorting van de rechten der schuldeisers”. Hiermee wordt tot uitdrukking gebracht dat de bestuurder van de failliete BV, te weten [stichting] waarvan verdachte weer de bestuurder was, ten tijde van de gedraging het opzet moet hebben gehad op de benadeling van de schuldeisers. Voorwaardelijk opzet is in dat verband voldoende. Dit betekent dat voor het bewijs van dat opzet tenminste is vereist dat de gedraging van de bestuurder de aanmerkelijke kans op benadeling van de schuldeisers heeft doen ontstaan en dat deze bestuurder ten tijde van de gedraging deze aanmerkelijke kans bewust heeft aanvaard (zie onder andere Hoge Raad 11 mei 2010, RvdW 2010, 652).
Gezien het feit dat het faillissement een aanzienlijke tekort bevat (volgens de curator in zijn in eerste aanleg ingediende voegingsformulier ten bedrage van 426.274,33 euro) en gezien de aard van de niet aan de curator afgedragen administratie, heeft het niet afdragen daarvan een aanmerkelijke kans op benadeling van de schuldeisers veroorzaakt en kan het - bij gebreke aan contra-indicaties- niet anders dan dat verdachte die aanmerkelijke kans ook bewust heeft aanvaard.
De verdachte heeft derhalve opzettelijk niet de gehele administratie ter beschikking gesteld aan de curator, ter bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeisers.
De gedraging en het opzet van verdachte als bestuurder van [stichting], kan aan laatstgenoemde worden toegerekend. Hierdoor geldt [stichting] als pleger van dit strafbare feit als bedoeld in artikel 343 aanhef en onder 4 van het Wetboek van Strafrecht en kan verdachte als feitelijk leidinggever/opdrachtgever ter zake van dit door de Stichting gepleegd feit worden veroordeeld.
Ten aanzien van het niet voldoen aan de verplichting tot het voeren van een administratie in de zin van artikel 10, eerste lid, van Boek 2 BW
Daarnaast is het hof van oordeel dat de [stichting] in strijd met de veplichting uit artikel 2:10 van het Burgerlijk Wetboek niet een zodanige administratie heeft gevoerd dat daaruit te allen tijde de rechten en de verplichtingen van [rechtspersoon] konden worden gekend. Het hof overweegt in dit verband dat verdachte als bestuurder van de Stichting eind 2006 wist dat [rechtspersoon] in ernstige financiële problemen verkeerde. Op de terechtzitting in eerste aanleg heeft hij verklaard “dat [rechtspersoon] eind 2006 al in financiële nood verkeerde” (proces-verbaal terechtzitting rechtbank 13 april 2011, p. 2). Vanaf medio 2006 werd geen loonbelasting meer betaald aan de Belastingdienst en vanaf februari 2007 werd er geen omzetbelasting meer betaald (p. 39-40 van het dossier en de verklaring van verdachte ter zitting van het hof). In oktober 2006 heeft verdachte nog een faillissement weten af te wenden door de vordering van de aanvragers, het UWV en het College Zorgverzekeringen, te voldoen. De vordering van de Belastingdienst is destijds niet voldaan (p. 12 van het dossier). Verdachte heeft hierover zowel in eerste aanleg als in hoger beroep verklaard. In hoger beroep heeft verdachte aanvullend verklaard dat de financiële situatie in 2007 verergerde. Zo waren er verschillende incassodreigingen van crediteuren en de Belastingdienst. Tevens zijn er meerdere faillissementsaanvragen geweest in 2007, onder andere door de verhuurder van het pand waar [rechtspersoon] gevestigd was.
Gelet op deze omstandigheden kan het niet anders zijn dat verdachte zich vanaf eind 2006 tot de datum van het faillissement moet hebben gerealiseerd dat [rechtspersoon] op een faillissement afkoerste.
Het hof is van oordeel dat verdachte in de periode vanaf eind 2006 tot de datum van het faillissement een ondeugdelijke administratie heeft gevoerd en dat verdachte dit opzettelijk heeft gedaan. Verdachte heeft met behulp van fictieve annuleringen de dagopbrengst verlaagd. Hierdoor vielen de dagstaten lager uit. Met het geld dat werd verkregen door de fictieve annuleringen werd bijvoorbeeld de schoonmaakster zwart uitbetaald. Het hof heeft hierbij acht geslagen op de getuigenverklaringen van [getuige 1] (dossierpagina 847 en 853), [getuige 2] (dossierpagina 839 en 840) en [getuige 3] (dossierpagina 884 en 885).
Daarnaast werden er betalingen gedaan zonder deugdelijke onderbouwing waardoor die betalingen niet konden worden gecontroleerd. Zo werden er uit de kassa loon of voorschotten betaald zonder toelichting of een onderliggende factuur (p. 75 van het dossier). [administrateur], administrateur van [rechtspersoon], heeft verklaard dat sommige facturen dubbel zijn betaald. Begin juni 2007 had hij een bedrag van € 100.000,- op kruisposten open staan en € 30.000,- op vraagposten.
Tevens is uit een overzicht van de inkoopfacturen 2007 gebleken dat op de facturen niet was aangegeven of ze al dan niet betaald waren (dossierpagina 75).
Zoals gezegd moet verdachte in de periode vanaf eind 2006 tot het faillissement hebben geweten dat [rechtspersoon] op een faillissement afkoerste. Door in deze periode op bovenstaande wijze geen deugdelijke administratie te voeren, heeft verdachte een aanmerkelijke kans op benadeling van de schuldeisers doen ontstaan, doordat aldus een aanmerkelijke kans in het leven werd geroepen dat in het latere faillissement het inzicht in de rechten en de plichten van de schuldeisers werd verminderd en onrechtmatige en paulianeuze gedragingen met (meer) moeite aan het licht zouden kunnen komen. Nu verdachte voornoemde gedragingen heeft verricht c.q. laten verrichten terwijl hij wist dat [rechtspersoon] afkoerste op faillissement, kan het niet anders dan dat hij ten tijde van deze gedragingen de aanmerkelijke kans op deze benadeling bewust heeft aanvaard.
Dit alles betekent dat verdachte deze gedragingen heeft verricht, althans laten verrichten ter bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeisers van [rechtspersoon]. De gedraging en het opzet van verdachte als bestuurder van [stichting], kan aan laatstgenoemde worden toegerekend. Hierdoor geldt [stichting] als pleger van dit strafbare feit als bedoeld in artikel 343 aanhef en onder 4 van het Wetboek van Strafrecht en kan verdachte als feitelijk leidinggever/opdrachtgever ter zake van dit door de Stichting gepleegd feit worden veroordeeld.
Het verweer van de verdediging ten aanzien van feit 1 wordt verworpen.
Ten aanzien van feit 2
Verdachte was als bestuurder van de bestuurder van de failliete BV verplicht de curator alle boedelactiva op- en af te geven.
Uit diverse getuigenverklaringen is gebleken dat in april/ mei 2007 kantoormeubilair en kantoorapparatuur is verhuisd van het kantoor aan de [adres] te ’s-Hertogenbosch naar het kantoor aan de [adres] te Tiel. Het betrof onder meer een faxapparaat, twee computers, een printer, een lamineerapparaat, bureaus en archiefkasten (dossierpagina’s 862-863, 1076 en 1084). Gelet op de aangifte van de curator en de daarbij behorende bijlagen is deze inventaris niet ter beschikking gesteld aan de curator (dossierpagina’s 23 en 38). Deze verhuizing heeft plaatsgevonden op een moment - gelet op hetgeen is overwogen onder feit 1 - dat verdachte reeds moeten hebben geweten dat [rechtspersoon] afkoerste op een faillissement. Gelet op de waarde van het meubilair en de apparatuur tezamen, acht het hof het niet aannemelijk dat verdachte, zoals hij heeft aangevoerd, deze goederen vergeten was te verantwoorden en af te dragen aan de curator.
Voorts is uit het voorhanden zijnde dossier gebleken (p. 892 van het dossier) dat in april 2006 door [rechtspersoon] LCD schermen zijn aangekocht. Drie van deze schermen stonden in het restaurant [rechtspersoon] te Tiel, aldus verdachte (p. 664 van het dossier). De simpele mededeling van verdachte dat hij vergeten was de LCD schermen te verantwoorden bij de curator omdat ze in het restaurant te Tiel stonden, acht het hof onaannemelijk. Verdachte wist namelijk dat die schermen tot de inboedel van de failliete Bv behoorden.
Gelet op het voorgaande acht het hof bewezen dat verdachte ter bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeisers baten niet heeft verantwoord en goederen aan de boedel heeft onttrokken. Verdachte heeft namelijk drie LCD-monitoren, kantoormeubilair en kantoorapparatuur niet aan de curator verantwoord en afgedragen. De gedraging en het opzet van verdachte als bestuurder van [stichting], kan aan laatstgenoemde worden toegerekend. Hierdoor geldt [stichting] als pleger van dit strafbare feit uit artikel 343 aanhef en onder 1 van het Wetboek van Strafrecht en kan verdachte als feitelijk leidinggever/opdrachtgever ter zake van dit door de Stichting gepleegd feit worden veroordeeld.
Het verweer van de verdediging ten aanzien van feit 2 wordt verworpen.
Ten aanzien van de feiten 3 en 4
Op 1 januari 2006 is een ‘arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd’ getekend door [rechtspersoon] als ‘werkgever’, vertegenwoordigd door verdachte, en [betrokkene] als ‘werknemer’(dossierpagina 1204-1208). [ex-werknemer], een toenmalige werknemer van [rechtspersoon], heeft verklaard dat hij deze overeenkomst in opdracht van verdachte heeft klaargemaakt (pagina 843 van het dossier). Blijkens de artikelen 3, 4 en 6 van deze ‘arbeidsovereenkomst’ zou [betrokkene] vanaf 1 januari 2006 werkzaam zijn als vestigingsmanager.
Haar werkzaamheden zouden gaan bestaan uit het zorgdragen voor het tapasrestaurant. De gemiddelde wekelijkse arbeidstijd zou 38 uren bedragen en [betrokkene] zou hiervoor een salaris van € 2950,- bruto per maand ontvangen.
De verdachte heeft op 11 november 2008 bij de politie verklaard dat [betrokkene] bij [rechtspersoon] in dienst is getreden, maar dat zij feitelijk geen dag heeft gewerkt. De arbeidsovereenkomst zou een opzet zijn om via het salaris verdachtes schuld aan [betrokkene] af te betalen. Het was niet de bedoeling dat [betrokkene] 38 uren per week voor [rechtspersoon] ging werken (verklaring verdachte, dossierpagina 1370). De verklaring van verdachte wordt ondersteund door een schriftelijke verklaring van verdachte van 3 juli 2007 waarin hij schrijft dat [betrokkene] geen werkzaamheden verrichte voor [rechtspersoon] en dat de arbeidsovereenkomst dan ook niet in overeenstemming was met de werkelijke situatie. De maandelijks te verrichten salarisbetalingen strekten uitsluitend tot de betaling van de aflossing van de door hem aan [betrokkene] verschuldigde bedragen (schriftelijke verklaring, dossierpagina 1358).
Het verweer van de raadsman dat verdachte zich gedwongen zou hebben gevoeld om de verklaring op 11 november 2008 bij de politie af te leggen, slaagt niet, omdat daar op geen enkele manier van is gebleken, en verdachte bovendien al op 3 juli 2007 op eigen initiatief (ter verwijdering van een onder [rechtspersoon] gelegd derdenbeslag) een gelijkluidende schriftelijke verklaring had opgemaakt.
Voorts vinden de verklaringen van verdachte steun in verschillende getuigenverklaringen. [betrokkene] heeft verklaard dat zij de ‘arbeidsovereenkomst’ heeft ondertekend en niet op de werkvloer van [rechtspersoon] heeft gewerkt (verklaring [betrokkene], dossierpagina 702).
Getuige [getuige 4] heeft verklaard dat [betrokkene] niet in dienst was van [rechtspersoon], nooit voor [rechtspersoon] heeft gewerkt en dat verdachte door haar onder druk zou worden gezet. Het salaris voor het fictieve dienstverband van [betrokkene], zou worden verminderd op het saldo van verdachtes schuld aan haar (verklaring [getuige 4], dossierpagina 1354).
Ook andere werknemers van [rechtspersoon] zoals [getuige 2] hebben verklaard dat zij [betrokkene] nooit werkzaamheden hebben zien uitvoeren (verklaring [getuige 2], dossierpagina 1230).
Het hof overweegt dat een arbeidsovereenkomst een meerzijdige rechtshandeling inhoudt waarbij beide partijen een bepaald rechtsgevolg beogen, namelijk dat de ene partij (in casu [betrokkene]) zich jegens een andere partij (in casu [rechtspersoon], vertegenwoordigd door verdachte) verbindt om in dienst van die andere partij tegen loon gedurende zekere tijd arbeid te verrichten.
Uit voorgaande volgt dat nimmer sprake is geweest van een echte arbeidsovereenkomst waarmee door beide partijen werd beoogd dat [betrokkene] bij [rechtspersoon] in dienst zou treden en daadwerkelijk de in die ‘arbeidsovereenkomst’ opgenomen werkzaamheden tegen het daarin bepaalde salaris zou verrichten. Uit de hierboven aangehaalde bewijsmiddelen volgt dat dit niet de werkelijke bedoeling was van de partijen, maar dat partijen onder het mom van een ‘arbeidsovereenkomst’ via het overeengekomen ‘salaris’ de schuld van verdachte aan [betrokkene] wilde aflossen. Het hof is derhalve van oordeel dat verdachte, zoals is ten laste gelegd onder 4, het arbeidscontract valselijk heeft opgemaakt.
Tevens is het hof van oordeel dat verdachte het oogmerk bezat om het valselijk opgemaakte arbeidscontract als echt en onvervalst te doen gebruiken. Zo heeft verdachte het arbeidscontract opgenomen in zijn eigen bedrijfsadministratie met het gevolg dat [rechtspersoon] een salarisbetaling verrichtte aan [betrokkene], terwijl het in werkelijkheid een afbetaling betrof van verdachtes privé-schuld aan [betrokkene].
Hiermee heeft t verdachte zich schuldig gemaakt aan valsheid in geschrift zoals bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.
Voort is het hof van oordeel dat verdachte, zoals is ten laste gelegd onder 3, zich schuldig heeft gemaakt aan oplichting.
Na het opmaken van voornoemde valse arbeidsovereenkomst heeft verdachte [betrokkene] op 5 april 2006 als ‘werknemer’ van [rechtspersoon] bij verzekeringsmaatschappij [benadeelde] ziek gemeld, terwijl [betrokkene] feitelijk geen werkneemster was van [rechtspersoon]. Na afwijzing van die ziekmelding door [benadeelde] heeft verdachte contact opgenomen met [benadeelde] via de tussenpersoon [bank] met de mededeling dat hij vergeten was [betrokkene] aan te melden op de Werkattentpolis en dat hij daar pas achter was gekomen toen zij ziek werd (dossierpagina 1325-1326). [benadeelde] schade is akkoord gegaan dat de ziekmelding van [betrokkene] alsnog in behandeling zou worden genomen.
[medewerker] heeft namens aangever [benadeelde] verklaard dat als [benadeelde] vooraf had geweten dat [betrokkene] slechts een fictieve werkneemster was, [betrokkene] niet voor de verzekering Werkattent in aanmerking zou zijn gekomen. Doordat [benadeelde] van de door verdachte verstrekte informatie is uitgegaan, heeft [benadeelde] ten onrechte een bedrag van € 20.507,20 aan [rechtspersoon] uitgekeerd (dossierpagina 1374-1375).
Het hof is van oordeel dat verdachte door een of meer listige kunstgrepen [benadeelde] heeft bewogen tot afgifte van geld. Verdachtes handelen is naar het oordeel van het hof te kwalificeren als oplichting in de zin van artikel 326 van het Wetboek van Strafrecht.
De verweren van de verdediging worden verworpen.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 1 primair bewezen verklaarde levert op:
Als bestuurder van een rechtspersoon welke in staat van faillissement is verklaard, ter bedrieglijke verkorting van de rechten der schuldeisers van de rechtspersoon niet voldaan hebben aan de op hem rustende verplichtingen ten opzichte van het voeren van een administratie ingevolge artikel 10, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, aan welk feit verdachte feitelijk leiding heeft gegeven dan wel waartoe verdachte opdracht heeft gegeven

en

Als bestuurder van een rechtspersoon welke in staat van faillissement is verklaard, ter bedrieglijke verkorting van de rechten der schuldeisers van de rechtspersoon niet voldaan hebben aan de op hem rustende verplichtingen ten opzichte van het te voorschijn brengen van boeken, bescheiden en andere gegevensdragers in artikel 10, eerste lid, van Boek 2 BW bedoeld, aan welk feit verdachte feitelijk leiding heeft gegeven dan wel waartoe verdachte opdracht heeft gegeven.
Het onder 2 primair bewezen verklaarde levert op:
Als bestuurder van een rechtspersoon welke in staat van faillissement is verklaard, ter bedrieglijke verkorting van de rechten der schuldeisers van de rechtspersoon baten niet verantwoord hebben en enig goed aan de boedel hebben onttrokken, aan welk feit verdachte feitelijk leiding heeft gegeven dan wel waartoe verdachte opdracht heeft gegeven.
Het onder 3 primair bewezen verklaarde levert op:

Oplichting.

Het onder 4 bewezen verklaarde levert op:

Valsheid in geschrift.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straf of maatregel
De verdediging heeft bepleit de aan verdachte in eerste aanleg opgelegde werkstraf te matigen, eventueel in combinatie met een voorwaardelijke straf. Daartoe heeft de verdediging aangevoerd dat de redelijke termijn is overschreden.
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het feitelijk leidinggeven aan/opdrachtgeven tot bedrieglijke bankbreuk, oplichting en valsheid in geschrift. Verdachte heeft zich bij het plegen van de feiten niets aangetrokken van de belangen van de benadeelden. Hij heeft het werk van de curator bemoeilijkt door het niet (tijdig) ter beschikking stellen van een behoorlijke administratie. Door dit handelen was het voor de curator niet alleen onmogelijk om correct te kunnen vaststellen wat er onder wie moest worden verdeeld, ook het kunnen onderkennen van eventuele onregelmatigheden in het zicht van het faillissement om daarna via acties als de Pauliana of onrechtmatige daad de daardoor veroorzaakte schade op te heffen of te verminderen, is aldus ernstig bemoeilijkt c.q. gefrustreerd. Voorts heeft verdachte door de oplichting van [benadeelde] financiële schade berokkend en door deze oplichting en de gepleegde valsheid in geschrifte het vertrouwen beschaamd dat men in het verzekeringsverkeer en dergelijke geschriften moet kunnen hebben. Verdachte heeft kennelijk slechts gehandeld uit eigen financieel gewin.
Ten aanzien van de persoon van verdachte heeft het hof in het bijzonder gelet op de inhoud van het hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 25 april 2014 en de persoonlijke omstandigheden van verdachte voor zover daarvan ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken.
Het hof is alles afwegende van oordeel dat in dit geval een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren op zijn plaats zou zijn.
De advocaat-generaal en de verdediging hebben zich op het standpunt gesteld dat in de onderhavige zaak het recht van verdachte op berechting binnen een redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM is geschonden en dat hiermee bij de strafoplegging rekening dient te worden gehouden.
Het hof overweegt dienaangaande het volgende.
De rechtbank 's-Hertogenbosch heeft bij vonnis van 27 april 2011 verdachte veroordeeld. Verdachte heeft vervolgens op 11 mei 2011 hoger beroep ingesteld tegen voornoemd vonnis. De stukken van het geding zijn ter griffie van het hof binnengekomen op 20 augustus 2013, derhalve 19 maanden na de inzendtermijn van acht maanden. Er zijn geen bijzondere omstandigheden gebleken, waaronder begrepen de processuele houding van verdachte, de aard en ernst van het ten laste gelegde, de ingewikkeldheid van de zaak en de mate van voortvarendheid waarmee deze strafzaak door de justitiële autoriteiten is behandeld, die deze overschrijding rechtvaardigen. De berechting heeft derhalve niet binnen een redelijke termijn plaats gevonden als bedoeld in artikel 6 EVRM..
De schending dient tot strafvermindering te leiden.
In deze schending van artikel 6 EVRM, alsmede in het feit dat het delicten betreft uit 2006 en 2007 ziet het hof aanleiding om aan verdachte thans geen onvoorwaardelijke vrijheidsstraf meer op te leggen en te volstaan met een taakstraf voor de duur van 240 uren, met aftrek van voorarrest alsmede tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden met een proeftijd van twee jaren.
Met oplegging van deze gedeeltelijk voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezen verklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
De benadeelde partij [benadeelde] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 20.507,20. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [benadeelde] als gevolg van verdachtes onder 3 bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag € 20.507,20. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
Het hof ziet aanleiding te dezer zake de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen als na te melden.
Verdachte en zijn mededader zijn naar burgerlijk recht aansprakelijk voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 24c, 36f, , 51, 57, 63, 225, 326 en 343 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 2 primair, 3 primair en 4 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2, 3 en 4 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
240 (tweehonderdveertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
120 (honderdtwintig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het onder 3 primair bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 20.507,20 (twintigduizend vijfhonderdzeven euro en twintig cent) ter zake van materiële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 31 december 2006 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde], een bedrag te betalen van
€ 20.507,20 (twintigduizend vijfhonderdzeven euro en twintig cent) als vergoeding voor materiële schade,bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
137 (honderdzevenendertig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 31 december 2006 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Aldus gewezen door:
mr. C.M. Hilverda, voorzitter,
mr. J.C.A.M. Claassens en mr. N.J.M. Ruyters, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. drs. M.M. Spooren, griffier,
en op 25 juni 2014 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. C.M. Hilverda is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.-