ECLI:NL:GHSHE:2014:1994

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
1 juli 2014
Publicatiedatum
1 juli 2014
Zaaknummer
HD200.129.607_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over afvoer en transport van mest tussen VLR B.V. en FP B.V. en TH B.V.

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch werd behandeld, ging het om een geschil tussen VLR B.V. (appellante) en FP B.V. en TH B.V. (geïntimeerden) over de afvoer en transport van mest. De partijen hadden elkaar de vrijheid gegund om te factureren op naam van een door de schuldeiser aan te wijzen gelieerde vennootschap, waarbij de schuldenaar de keuze had om de betaling door een gelieerde vennootschap te laten verrichten. Het hof oordeelde dat er geen vordering op de gedaagde partij was en wees de vordering af. De procedure volgde op een tussenarrest van 20 augustus 2013 en betrof een hoger beroep van eerdere vonnissen van de rechtbank Middelburg. De rechtbank had in eerdere vonnissen vastgesteld dat VLR niet geslaagd was in het bewijs van haar verweer en had FP/TH in het gelijk gesteld. VLR voerde dertien grieven aan in het hoger beroep, waarbij zij betwistte dat zij als contractspartij van FP/TH moest worden beschouwd. Het hof oordeelde dat de stelling van VLR dat de betrokken bestuurders in privé zaken met elkaar hadden gedaan, voor waar moest worden gehouden. Het hof vernietigde de eerdere vonnissen en wees de vorderingen van FP/TH af, waarbij het hen ook veroordeelde in de proceskosten. Het hof concludeerde dat FP/TH de in het ongelijk gestelde partij was en dat VLR recht had op terugbetaling van een bedrag dat eerder was voldaan op basis van de bestreden vonnissen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer HD 200.129.607/01
arrest van 1 juli 2014
in de zaak van
[VLR] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
appellante,
advocaat: mr. J.M. Molkenboer te Tilburg,
tegen
[FP] B.V.,
[TH] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
geïntimeerden,
advocaat: mr. J. Nederlof te ’s-Hertogenbosch,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 20 augustus 2013 in het hoger beroep van de door de rechtbank Middelburg respectievelijk Zeeland-West-Brabant onder nummer C/02/78313/HA ZA 11-196 gewezen vonnissen van 26 september 2012 en 12 juni 2013. Partijen worden hierna VLR, FP en TH genoemd. Geïntimeerden worden hierna gezamenlijk ook FP/TH genoemd.

5 Het tussenarrest van 20 augustus 2013

Bij genoemd arrest heeft het hof een comparitie van partijen gelast. De comparitie heeft plaatsgevonden op 17 september 2013. Partijen hebben geen regeling bereikt.

6 Het verdere verloop van het geding

Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- de memorie van grieven, met producties;
- de memorie van antwoord, met producties;
- het pleidooi, waarbij de raadslieden pleitnotities hebben overgelegd.
Partijen hebben arrest gevraagd. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

7.De gronden van het hoger beroep

Voor de tekst van de grief wordt verwezen naar de memorie van grieven.

8.De beoordeling

8.1.
De rechtbank heeft onder 2 en 4 eerste zin van het beroepen vonnis van 26 september 2012 feiten vastgesteld die in appel niet zijn bestreden. Het hof gaat onder meer uit van deze feiten. Als enerzijds gesteld en anderzijds niet dan wel onvoldoende gemotiveerd betwist, gelet ook op de onweersproken inhoud van de overgelegde producties, staat tussen partijen samengevat het volgende vast.
a. [bestuurder en aandeelhouder van FP en TH] (hierna: [bestuurder en aandeelhouder van FP en TH]) is bestuurder en aandeelhouder van FP en TH. FP en TH vervoeren mest (naast andere activiteiten). [bestuurder en aandeelhouder van FP en TH] is indirect betrokken bij een onderneming, genaamd [VVU] B.V. (hierna: VVU) (pleitnota mr. Molkenboer, 19, antwoord in eerste aanleg, 3-5, prod. 1), die varkens houdt en regelmatig mest heeft, die zij wil laten afvoeren.
b. [bestuurder en aandeelhouder van VLR] (hierna: [bestuurder en aandeelhouder van VLR]) is bestuurder en aandeelhouder van VLR. VLR en [bestuurder en aandeelhouder van VLR] handelen in mest, regelen de afvoer van mest en brengen vraag en aanbod op dit terrein bij elkaar (naast andere activiteiten) (antwoord in eerste aanleg, 6, 15-16).
c. [bestuurder en aandeelhouder van FP en TH] (al dan niet handelend namens FP en TH) heeft mest vervoerd in opdracht van [bestuurder en aandeelhouder van VLR] (al dan niet handelend namens VLR) (brief van 2 september 2011 van mr. Molkenboer, laatste alinea’s; grieven, 3-6, 15-16; antwoord in hoger beroep, 12).
d. [bestuurder en aandeelhouder van VLR] (al dan niet handelend namens VLR) heeft mest afgevoerd of doen afvoeren in opdracht van [bestuurder en aandeelhouder van FP en TH] (al dan niet handelend namens FP, TH of VVU) dan wel derden.
e. FP en TH hebben naar aanleiding van de hiervoor onder c. vermelde werkzaamheden bij facturen, geadresseerd aan ‘[Y.]’ (inl. dagv. prod. 3 en 5), aanspraak gemaakt op betaling van een bedrag van € 64.431,91 respectievelijk € 33.223,08.
f. [bestuurder en aandeelhouder van VLR] heeft bij facturen jegens [bestuurder en aandeelhouder van FP en TH] of aan hem gelieerde ondernemingen aanspraak gemaakt op betaling van een bedrag van € 82.037,44 (grieven, 129) voor afvoer van mest. [bestuurder en aandeelhouder van VLR] heeft deze facturen geadresseerd aan ‘[FP] BV’, ‘[VFP]’, ‘[HFP]’, ‘[X.]’, ‘[H/FP]’, ‘[bestuurder en aandeelhouder van FP en TH]’, ‘[Baarland]’ en ‘[Flora Part] Flora Part’ (inl. dagv., prod. 7; brief van 3 oktober 2012 van mr. Molkenboer, prod. 8).
8.2.
FP/TH heeft in eerste aanleg gevorderd VLR bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad te veroordelen:
a. aan FP € 64.431,91 te betalen;
b. aan TH € 33.223,08 te betalen;
telkens te vermeerderen met rente en kosten.
FP/TH heeft aan deze vorderingen ten grondslag gelegd dat de voornoemde facturen
(na ontvangen betalingen van € 22.986,88) voor in totaal € 64.431,91 en € 33.223,08 open staan en dat VLR dit bedrag aan haar moet betalen.
8.3.
VLR heeft verweer gevoerd. Dit verweer komt erop neer dat [bestuurder en aandeelhouder van VLR] in privé (niet: VLR) zaken heeft gedaan met [bestuurder en aandeelhouder van FP en TH] en dat [bestuurder en aandeelhouder van VLR] in privé de eventueel verschuldigde kosten voor mesttransporten moet betalen. VLR heeft verder de facturen bestreden. Een onjuist tarief is volgens VLR gehanteerd; een onjuiste hoeveelheid mest is berekend (kg); het vervoer is niet uitgevoerd; de factuur is reeds betaald; en [bestuurder en aandeelhouder van VLR] had een (reeds met de facturen onder e. verrekende) tegenvordering voor afvoer van mest van [bestuurder en aandeelhouder van FP en TH]. VLR heeft kenbaar gemaakt de hiervoor onder 8.1 f. bedoelde facturen te willen verrekenen met eventuele vorderingen van FP/TH.
8.4.
De rechtbank heeft bij tussenvonnis van 26 september 2012 (hersteld bij vonnis van 31 oktober 2012) aan VLR bewijs opgedragen over kort gezegd de door VLR gestelde bevoegdheid tot verrekening en bij eindvonnis van 12 juni 2013 (hersteld bij vonnis van 11 september 2013) (a) VLR niet geslaagd geacht in het opgedragen bewijs en (b) het door FP/TH gevorderde toegewezen, met veroordeling van VLR in de proceskosten.
8.5.
VLR heeft dertien grieven aangevoerd.
8.6.
Het hof zal eerst ingaan op de stelling van FP/TH, dat VLR te laat heeft geprotesteerd tegen de facturen van FP/TH en daarom rechten heeft verwerkt of anderszins rechten niet langer geldend kan maken (inl. dagv., 15-16, antwoord in appel, 17).
Het hof verwerpt deze stelling. De enkele stelling van FP/TH, dat VLR geruime tijd niet heeft geprotesteerd tegen voornoemde facturen, is onvoldoende om aan te kunnen nemen dat VLR thans niet langer gerechtigd is tegen de desbetreffende vorderingen verweer te voeren. Het oordeel van het hof zou anders kunnen luiden indien VLR bij FP/TH het gerechtvaardigde vertrouwen had gewekt dat zij de facturen accepteerde, maar concrete uitlatingen of gedragingen van VLR, waaraan dat gerechtvaardigde vertrouwen zou kunnen worden ontleend, zijn niet gesteld.
8.7.
VLR heeft met grief 1 geklaagd over het oordeel van de rechtbank, dat zij als contractspartij van FP/TH moet worden beschouwd. VLR heeft aangevoerd dat niet zij, maar [bestuurder en aandeelhouder van VLR] in privé voor deze transporten opdracht heeft gegeven en dat FP/TH vorderingen (kunnen) hebben op [bestuurder en aandeelhouder van VLR] in privé, maar niet op VLR (antwoord in eerste aanleg, 8, 10-11). Hieruit volgt volgens VLR dat zij niets verschuldigd is aan FP/TH.
8.8.
Het antwoord op de vraag of [bestuurder en aandeelhouder van VLR] jegens [bestuurder en aandeelhouder van FP en TH], althans FP/TH, bij het sluiten van de overeenkomsten in eigen naam is opgetreden en de overeenkomsten dus op eigen naam heeft gesloten, dan wel steeds namens VLR heeft gehandeld, hangt af van hetgeen [bestuurder en aandeelhouder van VLR] en [bestuurder en aandeelhouder van FP en TH], althans FP/TH, daaromtrent jegens elkaar hebben verklaard en over en weer uit elkaars verklaringen en gedragingen hebben afgeleid en hebben mogen afleiden.
8.9.
De stelplicht en de bewijslast dat [bestuurder en aandeelhouder van VLR] niet heeft gehandeld voor zichzelf, doch voor VLR, rust op FP/TH. FP/TH heeft daartoe gesteld dat de betalingen van eerdere facturen meermalen door VLR zijn betaald (en niet door [bestuurder en aandeelhouder van VLR]) en dat VLR factureerde aan de aan [bestuurder en aandeelhouder van FP en TH] gelieerde (rechts-)personen voor transport/afvoer van mest.
8.10.
Het hof stelt voorop dat de stelling van VLR, dat [bestuurder en aandeelhouder van VLR] en [bestuurder en aandeelhouder van FP en TH] steeds de desbetreffende afspraken voor het transport of de afvoer van mest hebben gemaakt (nog afgezien van de hoedanigheid waarin zij hebben gehandeld), niet is weersproken.
Het hof neemt in aanmerking dat de partijen die de overeenkomsten hebben gesloten in beginsel worden geacht voor zichzelf te hebben gehandeld, tenzij uit de verklaringen en gedragingen van (een) partij(en) redelijkerwijs moet worden afgeleid dat deze namens een derde heeft gehandeld.
8.11.
VLR heeft ten verwere gesteld dat het feit dat de facturering zijdens [bestuurder en aandeelhouder van VLR] door VLR en zijdens [bestuurder en aandeelhouder van FP en TH] door de aan hen gelieerde vennootschappen is verricht, zonder enige betekenis is. VLR heeft gesteld dat [bestuurder en aandeelhouder van VLR] en [bestuurder en aandeelhouder van FP en TH] steeds persoonlijk zaken met elkaar hebben gedaan (pleitnota mr. Molkenboer in appel, nr. 8). VLR heeft verder gesteld:
‘[VLR] BV wijst erop dat het een zaak is van [bestuurder en aandeelhouder van FP en TH] om desgewenst facturen te verzenden (namens hem) vanuit een van zijn vennootschappen, indien hij iets te vorderen zou hebben van de heer [bestuurder en aandeelhouder van VLR]. [bestuurder en aandeelhouder van VLR] had daar op zich geen bezwaar tegen. Zo zond ook [VLR] BV weleens facturen namens de heer [bestuurder en aandeelhouder van VLR] aan [bestuurder en aandeelhouder van FP en TH]. Het staat [bestuurder en aandeelhouder van FP en TH] bovendien immers vrij om in beginsel desgewenst zijn eventuele vordering op de heer [bestuurder en aandeelhouder van VLR] (na verrekening!) over te dragen aan een van zijn vennootschappen. Zo is de heer [bestuurder en aandeelhouder van VLR] eveneens vrij om vorderingen van hem op de heer [bestuurder en aandeelhouder van FP en TH] over te dragen aan [VLR] BV. Het staat en stond [bestuurder en aandeelhouder van VLR] en [bestuurder en aandeelhouder van FP en TH] evenwel niet vrij om te bepalen wie de debiteur is van haar vorderingen. Kortom feitelijk kunnen [bestuurder en aandeelhouder van VLR] en [bestuurder en aandeelhouder van FP en TH] wel bepalen wie (binnen het eigen concern) de crediteur is, maar niet wie debiteur is. Alles natuurlijk na onderlinge verrekeningen.’(pleitnota mr. Molkenboer in appel, nr. 10). VLR heeft ook gesteld:
‘Een derde zoals [VLR] is op de voet van art. 6:30 BW bevoegd namens [bestuurder en aandeelhouder van VLR] in privé bevrijdend te betalen.’(grieven, 47). Deze stellingen van VLR komen er in de kern op neer, dat [bestuurder en aandeelhouder van VLR] en [bestuurder en aandeelhouder van FP en TH] elkaar over en weer de vrijheid hebben gegund telkens te factureren op naam van een door de schuldeiser aan te wijzen gelieerde vennootschap, waarna de schuldenaar ([bestuurder en aandeelhouder van VLR] dan wel [bestuurder en aandeelhouder van FP en TH] in privé) ervoor mocht kiezen de betaling door een gelieerde vennootschap te doen verrichten.
8.12.
Deze stelling van VLR vindt steun in de tenaamstelling en de betaling van de facturen die over en weer voor mesttransporten dan wel afvoer van mest zijn gestuurd.
FP/TH en een andere aan [bestuurder en aandeelhouder van FP en TH] gelieerde vennootschap hebben in de loop van de jaren facturen voor mesttransporten verzonden, die zijn gericht aan ‘[Y.]’ (r.o. 4.1 onder e en prod. 3 en 5 inleidende dagvaarding), terwijl, zoals FP/TH ook zelf stelt, de betaling meermalen door VLR is verricht. Ook de facturen waarvan FP/TH in dit geding betaling vordert zijn op naam gesteld van ‘[Z.]’. De door VLR namens [bestuurder en aandeelhouder van VLR] opgemaakte facturen voor de afvoer van mest zijn (kennelijk in overleg met [bestuurder en aandeelhouder van FP en TH]) gericht aan verschillende (aan [bestuurder en aandeelhouder van FP en TH] gelieerde) (rechts)personen (‘[FP] BV’, ‘[VFP]’, ‘[HFP]’, ‘[X.]’, ‘[H/FP]’, ‘[bestuurder en aandeelhouder van FP en TH]’, ‘[Baarland]’ en ‘[Flora Part] Flora Part’) (r.o. 4.1 onder f hiervoor).
FP/TH heeft echter geen inzicht gegeven in een specifieke reden voor het feit dat door de respectieve vennootschappen van [bestuurder en aandeelhouder van FP en TH] en niet door [bestuurder en aandeelhouder van FP en TH] in privé aan [bestuurder en aandeelhouder van VLR] is gefactureerd.
Vaststaat dat de zijdens [bestuurder en aandeelhouder van FP en TH] (de respectieve aan hem gelieerde vennootschappen) aan [bestuurder en aandeelhouder van VLR] in privé gerichte facturen (meermalen) zijn verrekend met de facturen die VLR heeft gestuurd (brief van mr. Molkenboer van 27 december 2012, prod. 10 en 12). Bij deze verrekening is, zo ook uit de stellingen van partijen valt af te leiden, geen rekening gehouden met de op de afzonderlijke facturen vermelde schuldeiser en schuldenaar.
Het hof merkt voorts op dat FP/TH, ofschoon zij de door VLR gestelde rol van [bestuurder en aandeelhouder van VLR] in privé betwist, zelf stelt dat [bestuurder en aandeelhouder van FP en TH] in privé de schuldenaar is van eventuele verbintenissen tot betaling voor afvoer van mest (memorie van antwoord, 41) en niet de aan [bestuurder en aandeelhouder van FP en TH] gelieerde vennootschappen.
8.13.
Het hof heeft verder in aanmerking genomen dat niet alleen de facturen, doch ook de door FP/TH overgelegde sommaties van 26 en 27 januari 2011 met betrekking tot de vorderingen die FP/TH in dit geding geldend wenst te maken, zijn gericht aan ‘[B.]’ en niet aan VLR (inl. dagv., prod. 4 en 6).
8.14.
Het hof kent voorts betekenis toe aan het feit dat, zoals VLR onweersproken heeft gesteld, in de ingevolge de wet aangehouden mestadministratie van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (onderdeel van het Ministerie van Economische Zaken, voorheen Dienst Regelingen, hierna: RVO), [bestuurder en aandeelhouder van FP en TH] is ingeschreven als vervoerder (brief van 3 oktober 2012 van mr. Molkenboer, prod. 9). Verder heeft VLR onweersproken gesteld dat op de desbetreffende vervoersbewijzen niet de respectieve vennootschap maar [bestuurder en aandeelhouder van FP en TH] als vervoerder en (een klant van) [bestuurder en aandeelhouder van VLR] als afnemer of ‘overige betrokkene’ is vermeld (grieven, 89 en verder, prod. 21-72; antwoord in appel, prod. 15-17). Op de door VLR overgelegde mestanalyserapporten van Grond-, Gewassen en Milieulaboratorium ‘Zeeuws-Vlaanderen’ B.V. zijn verder [bestuurder en aandeelhouder van FP en TH] als ‘transporteur’ vermeld en [bestuurder en aandeelhouder van VLR] (dan wel een klant van [bestuurder en aandeelhouder van VLR]) als afnemer van de desbetreffende mesttransporten (brief van 3 oktober 2012 van mr. Molkenboer, prod. 9, en grieven, 89 en verder, prod. 21-72). VLR stelt onweersproken dat deze rapporten behoren tot de (wettelijk verplichte en) in de branche gebruikelijke administratie van het transport en de afvoer van mest (grieven, 19).
8.15.
Gelet op voormelde feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, is het hof van oordeel dat de stelling van VLR dat [bestuurder en aandeelhouder van VLR] en [bestuurder en aandeelhouder van FP en TH] in privé zaken met elkaar hebben gedaan en elkaar over en weer de vrijheid hebben gegund telkens te factureren op naam van een door de schuldeiser aan te wijzen gelieerde vennootschap, waarna de schuldenaar ([bestuurder en aandeelhouder van VLR] dan wel [bestuurder en aandeelhouder van FP en TH] in privé) ervoor mocht kiezen de betaling door een gelieerde vennootschap te doen verrichten, voor waar moet worden gehouden.
8.16.
De omstandigheden dat VLR meermalen een betaling heeft verricht en dat op de facturen van FP/TH het adres is vermeld waar VLR is gevestigd, leiden niet tot een ander oordeel. De rol van VLR bij het verrichten van betalingen strookt immers met de door VLR gestelde vrijheid van [bestuurder en aandeelhouder van VLR] en [bestuurder en aandeelhouder van FP en TH] om een schuld door tussenkomst van een door de schuldenaar ([bestuurder en aandeelhouder van VLR] dan wel [bestuurder en aandeelhouder van FP en TH] in privé) aangewezen gelieerde onderneming te betalen.
Aan het feit, dat de aan ‘[B.]’ gerichte facturen waren geadresseerd aan het vestigingsadres van VLR, komt geen betekenis toe. VLR heeft immers onvoldoende weersproken gesteld dat [bestuurder en aandeelhouder van VLR] de gewoonte had voor hem in privé bestemde zakelijke post te ontvangen op het adres waar VLR is gevestigd (grieven, 49). Het hof neemt hierbij in aanmerking dat het adres, waar VLR is gevestigd, als adres van ‘[A.]’ vermeld staat in de overgelegde rapporten van Grond-, Gewassen en Milieulaboratorium ‘Zeeuws-Vlaanderen’ B.V. (grieven, prod. 21-72).
De verklaring van [bestuurder en aandeelhouder van FP en TH] als getuige in eerste aanleg (
‘Mr. Nederlof vraagt mij of [bestuurder en aandeelhouder van VLR] ooit bij mij de suggestie heeft gewekt dat [bestuurder en aandeelhouder van VLR] op persoonlijke titel zaken met mij deed. Nee, dat is niet het geval. Ik heb altijd gehandeld met [VLR] B.V.’, proces-verbaal van 31 oktober 2012, blz. 4) is gelet op het voorgaande onvoldoende voor een ander oordeel. [bestuurder en aandeelhouder van FP en TH] heeft niets verklaard over concrete uitlatingen of gedragingen van [bestuurder en aandeelhouder van VLR] waaruit [bestuurder en aandeelhouder van FP en TH] redelijkerwijs mocht afleiden dat hij zaken deed met VLR.
8.17.
De conclusie luidt derhalve dat [bestuurder en aandeelhouder van VLR] jegens [bestuurder en aandeelhouder van FP en TH], althans FP/TH, bij het sluiten van de overeenkomsten in eigen naam is opgetreden en de overeenkomsten dus op eigen naam heeft gesloten. FP/TH heeft geen andere feiten en omstandigheden gesteld die, indien bewezen, tot een ander oordeel leiden. Aan het door FP/TH gedane algemene bewijsaanbod komt reeds hierom geen betekenis toe.
8.18.
De slotsom van het voorgaande is dat grief 1 slaagt, dat de overige grieven geen behandeling meer behoeven, dat de bestreden vonnissen moeten worden vernietigd en dat het gevorderde alsnog moet worden afgewezen. FP/TH zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten in beide instanties worden veroordeeld. FP/TH zal, zoals gevorderd, verder worden veroordeeld tot terugbetaling van hetgeen door VLR ingevolge het vonnis waarvan beroep is voldaan.

9.De uitspraak

Het hof:
vernietigt de vonnissen waarvan beroep;
en opnieuw rechtdoende:
wijst af het gevorderde;
veroordeelt FP/TH in de proceskosten in beide instanties, tot op heden aan de zijde van VLR begroot op € 1.181,- voor verschotten en op € 6.394,50 voor salaris advocaat (tarief V x 4,5 punten) in eerste aanleg en op € 1.938,71 voor verschotten (€ 1.862,- griffierecht en € 76,71 voor exploot) en op € 7.896,- voor salaris advocaat (tarief V x 3 punten) in hoger beroep, te vermeerderen met de nakosten van € 131,- indien dit arrest niet wordt betekend dan wel € 199,- indien dit arrest wordt betekend;
veroordeelt FP/TH tot terugbetaling aan VLR van een bedrag van € 123.765,40, te vermeerderen met de wettelijke rente over een bedrag van € 40.348,40 vanaf 27 juni 2013 en over een bedrag van € 83.417,- vanaf 3 juli 2013, telkens tot de dag der algehele voldoening;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. S. Riemens, L.S. Frakes en J.P. Broekhuizen en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 1 juli 2014